Vergoedingen op een verstrekking die als eigen vermogen wordt aangemerkt zijn niet aftrekbaar (art
10, lid 1, onderdeel a en d, Wet Vpb). De vergoedingen bij vreemd vermogen (rente) mogen wel als
kosten worden afgetrokken. Daarbij vallen de vergoedingen bij de crediteur (als die Vpb-plichtig is)
binnen de deelnemingsvrijstelling (art 13 Vpb, lid 4), maar moet de ontvangen rente over vreemd
vermogen gewoon bij de belastinggrondslag worden opgeteld.
Om een kapitaalverstrekking als eigen of vreemd vermogen te kunnen kwalificeren, heeft de HR
uitgesproken dat indien er civielrechtelijk sprake is van een lening tussen partijen, daar ook fiscaal
gezien vanuit dient worden te gegaan, tenzij er sprake is van een van de volgende drie
uitzonderingen:
1. Een schijnhandeling
Dit doet zich voor wanneer partijen in wezen bedoeld hebben om eigen vermogen te verstrekken,
maar dit slechts in een civielrechtelijk jasje als lening vermomd hebben, met het fiscale doel om
desondanks toch aftrek te krijgen.
2. Een bodemloze put-lening
Wanneer de kans dat een lening wordt terugbetaald nihil is, en dat dit op het moment van aangaan
voor beide partijen voorzienbaar was.
3. Een deelnemerschapslening
Hiervan is sprake indien de lening cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoet:
- De vergoeding op de lening is bijna geheel winstafhankelijk
- De vordering is achtergesteld ten opzichte van andere concurrente schuldeisers
- De lening is aangegaan voor onbepaalde tijd (i.e. zij kan alleen worden opgeëist bij extreme
situaties als liquidatie, surseance of faillissement).
In een dergelijk geval is de kapitaalverstrekking niet meer als reële lening te kwalificeren en vormt zij
dus eigen vermogen. De vergoedingen op zo’n lening zijn dan bij de lenende partij niet aftrekbaar (art
10, lid 1, onderdeel d, Vpb). Bij de crediteur (indien Vpb-plichtig) valt de ontvangen vergoeding
binnen het bereik van de deelnemingsvrijstelling o.g.v. art 13 lid 4 Vpb.
In casu zien we dat de eerste lening, tussen WK en KK, kwalificeert als een deelnemerschapslening. Er
is sprake van een bijna geheel winstafhankelijke vergoeding, ze is achtergesteld bij andere
schuldeisers en alleen opeisbaar bij surseance e.d.
De gevolgen voor de twee partijen zijn dus zoals hierboven beschreven.
10, lid 1, onderdeel a en d, Wet Vpb). De vergoedingen bij vreemd vermogen (rente) mogen wel als
kosten worden afgetrokken. Daarbij vallen de vergoedingen bij de crediteur (als die Vpb-plichtig is)
binnen de deelnemingsvrijstelling (art 13 Vpb, lid 4), maar moet de ontvangen rente over vreemd
vermogen gewoon bij de belastinggrondslag worden opgeteld.
Om een kapitaalverstrekking als eigen of vreemd vermogen te kunnen kwalificeren, heeft de HR
uitgesproken dat indien er civielrechtelijk sprake is van een lening tussen partijen, daar ook fiscaal
gezien vanuit dient worden te gegaan, tenzij er sprake is van een van de volgende drie
uitzonderingen:
1. Een schijnhandeling
Dit doet zich voor wanneer partijen in wezen bedoeld hebben om eigen vermogen te verstrekken,
maar dit slechts in een civielrechtelijk jasje als lening vermomd hebben, met het fiscale doel om
desondanks toch aftrek te krijgen.
2. Een bodemloze put-lening
Wanneer de kans dat een lening wordt terugbetaald nihil is, en dat dit op het moment van aangaan
voor beide partijen voorzienbaar was.
3. Een deelnemerschapslening
Hiervan is sprake indien de lening cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoet:
- De vergoeding op de lening is bijna geheel winstafhankelijk
- De vordering is achtergesteld ten opzichte van andere concurrente schuldeisers
- De lening is aangegaan voor onbepaalde tijd (i.e. zij kan alleen worden opgeëist bij extreme
situaties als liquidatie, surseance of faillissement).
In een dergelijk geval is de kapitaalverstrekking niet meer als reële lening te kwalificeren en vormt zij
dus eigen vermogen. De vergoedingen op zo’n lening zijn dan bij de lenende partij niet aftrekbaar (art
10, lid 1, onderdeel d, Vpb). Bij de crediteur (indien Vpb-plichtig) valt de ontvangen vergoeding
binnen het bereik van de deelnemingsvrijstelling o.g.v. art 13 lid 4 Vpb.
In casu zien we dat de eerste lening, tussen WK en KK, kwalificeert als een deelnemerschapslening. Er
is sprake van een bijna geheel winstafhankelijke vergoeding, ze is achtergesteld bij andere
schuldeisers en alleen opeisbaar bij surseance e.d.
De gevolgen voor de twee partijen zijn dus zoals hierboven beschreven.