TAAK 9: LAAGSTAM
APPELBOOMPJE
Laagstam appelboom wordt geënt:
- Onderstam (groeikracht + onsmakelijke appels)
- Ent (bovenstam) (weinig groeikracht + lekkere appels)
SIGNAAL TRANSDUCTIE KETENS
Expressie van genen: DNA eiwit
Koppeling met taak 7, daar zagen we al dat er een respons is op prikkels van
buitenaf. Deze respons vindt tijdens celcyclus plaats. Transcriptie in celkern en
translatie buiten celkern die ervoor zorgt dat er o.a. chlorofyl ontstaat. In de
respons is te zien dat transcriptie factoren worden geactiveerd door protein
kinase 1 en 2. Deze transcriptiefactoren zorgen ervoor dat het DNA kan worden
afgelezen (transcriptie) naar RNA. In de translatie wordt RNA omgezet naar
enzymen die chlorofyl maken.
DNA, RNA EN EIWIT
Voor een respons van een signaal transductie keten is vaak DNA nodig. DNA kan
zichzelf kopiëren = repliceren (nodig voor celdeling), DNA kan worden afgelezen
= transcriptie en RNA kan worden vertaald naar eiwitten = translatie.
CHROMOSOMEN EN DNA
De structuur van een chromosoom kennen we van taak 1. Histonen en DNA
vormen de basis van chromosomen. DNA beperkt onderdeel van hele
chromosoom, maar 2nm dik.
, Je kunt de reden achter de condensering van chromosomen vergelijken met een
bord spaghetti. Stel je voor dat je een bord spaghetti moet splitsen in twee
nieuwe boren met precies evenveel slierten. Daarnaast mogen ze ook nog niet
eens breken. Dat is dus lastig. Het wordt al eenvoudiger als je dat moet doen met
een pasta penne of fusilli, dat je kunt vergelijken met een gecondenseerde
chromosoom.
Van links naar rechts: homologen > op bepaalde plekken (loci) zitten stukken
DNA die zorgen voor een eigenschap (gen) > meerdere varianten op de
eigenschap (allel).
Stukjes DNA zorgen voor aanmaak van eiwitten.
Koppelen aan celdeling met sokken:
Chromatide = 1 hele sok (in alle delen van de celcyclus)
Chromosoom = van anafase t/m G1 fase: 1 sok (bestaat uit 1 chromatide), in S
fase t/m metafase: 2 kopieën van dezelfde sok (bestaat uit twee chromatiden).
Homologe chromosomen = twee sokken die dezelfde maat hebben maar een
andere kleur. (eentje gekregen van de moeder en een van de vader).
Gen = bepaald bandje op de sok
Allel = kleur van het bandje
Locus = plek van het bandje op de sok
In deze afbeelding zie je dat DNA bestaat uit een bepaalde codering van A,T,C,G.
De volgorde van deze code heet de sequentie en die bepaald welke eigenschap
er tot uiting komt.
Het tot uiting komen van een eigenschap wordt genexpressie genoemd.
STRUCTUUR DNA STRENG
Groen = n-base = stikstof-base
blauw = suiker (desoxyribose)
oranje = fosfaat ruggengraat
DNA = desoxy ribo nucleinezuur
Suikerfosfaatketens vormen soort ruggengraat
Daaraan nucleïnezuren – A T C G
APPELBOOMPJE
Laagstam appelboom wordt geënt:
- Onderstam (groeikracht + onsmakelijke appels)
- Ent (bovenstam) (weinig groeikracht + lekkere appels)
SIGNAAL TRANSDUCTIE KETENS
Expressie van genen: DNA eiwit
Koppeling met taak 7, daar zagen we al dat er een respons is op prikkels van
buitenaf. Deze respons vindt tijdens celcyclus plaats. Transcriptie in celkern en
translatie buiten celkern die ervoor zorgt dat er o.a. chlorofyl ontstaat. In de
respons is te zien dat transcriptie factoren worden geactiveerd door protein
kinase 1 en 2. Deze transcriptiefactoren zorgen ervoor dat het DNA kan worden
afgelezen (transcriptie) naar RNA. In de translatie wordt RNA omgezet naar
enzymen die chlorofyl maken.
DNA, RNA EN EIWIT
Voor een respons van een signaal transductie keten is vaak DNA nodig. DNA kan
zichzelf kopiëren = repliceren (nodig voor celdeling), DNA kan worden afgelezen
= transcriptie en RNA kan worden vertaald naar eiwitten = translatie.
CHROMOSOMEN EN DNA
De structuur van een chromosoom kennen we van taak 1. Histonen en DNA
vormen de basis van chromosomen. DNA beperkt onderdeel van hele
chromosoom, maar 2nm dik.
, Je kunt de reden achter de condensering van chromosomen vergelijken met een
bord spaghetti. Stel je voor dat je een bord spaghetti moet splitsen in twee
nieuwe boren met precies evenveel slierten. Daarnaast mogen ze ook nog niet
eens breken. Dat is dus lastig. Het wordt al eenvoudiger als je dat moet doen met
een pasta penne of fusilli, dat je kunt vergelijken met een gecondenseerde
chromosoom.
Van links naar rechts: homologen > op bepaalde plekken (loci) zitten stukken
DNA die zorgen voor een eigenschap (gen) > meerdere varianten op de
eigenschap (allel).
Stukjes DNA zorgen voor aanmaak van eiwitten.
Koppelen aan celdeling met sokken:
Chromatide = 1 hele sok (in alle delen van de celcyclus)
Chromosoom = van anafase t/m G1 fase: 1 sok (bestaat uit 1 chromatide), in S
fase t/m metafase: 2 kopieën van dezelfde sok (bestaat uit twee chromatiden).
Homologe chromosomen = twee sokken die dezelfde maat hebben maar een
andere kleur. (eentje gekregen van de moeder en een van de vader).
Gen = bepaald bandje op de sok
Allel = kleur van het bandje
Locus = plek van het bandje op de sok
In deze afbeelding zie je dat DNA bestaat uit een bepaalde codering van A,T,C,G.
De volgorde van deze code heet de sequentie en die bepaald welke eigenschap
er tot uiting komt.
Het tot uiting komen van een eigenschap wordt genexpressie genoemd.
STRUCTUUR DNA STRENG
Groen = n-base = stikstof-base
blauw = suiker (desoxyribose)
oranje = fosfaat ruggengraat
DNA = desoxy ribo nucleinezuur
Suikerfosfaatketens vormen soort ruggengraat
Daaraan nucleïnezuren – A T C G