Basisstof 1 t/m 5:
1. Bloemen.
Het gekleurde gedeelte van een bloem is de bloemkroon, het groene gedeelte van een
bloem is de bloemkelk.
In de bloem zitten de voortplantingsorganen: de meeldraden en de stamper.
In een uitgebloeide bloem kun je vruchtjes zien zitten.
De bloemkelk bestaat uit kelkbladeren, deze zijn meestal groen.
Bij sommige zitten de kelkbladeren aan elkaar vast dat heet: vergroeid.
De bloemkelk beschermt de bloem (als hij nog in de knop zit) tegen uitdroging en kou.
De bloemkroon bestaat uit kroonbladeren, deze zijn meestal fel en opvallend gekleurd, dat is
voor het aanlokken van insecten.
Bij windbloemen zijn de kroonbladeren meestal klein en groen.
Ook de kroonbladeren kunnen vergroeid zijn.
Meeldraden zijn de mannelijke voortplantingsorganen bij een plant.
Een meeldraad bestaat uit een helmdraad en een helmknop.
De helmknop bestaat uit helmhokjes, in die helmhokjes word stuifmeel bewaard.
(ook wel stuifmeelkorrels genoemd of pollen)
Stuifmeelkorrels zijn de mannelijke geslachtscellen.
Als de helmhokjes openspringen kom het stuifmeel vrij.
Stuifmeelkorrels hebben een stevige wand die beschermt tegen uitdroging.
De stamper is het vrouwelijke voorplantingsorgaan.
Een bloem kan meerder stampers hebben.
Een stamper bestaat uit: een stempel, een stijl en een vruchtbeginsel.
Een bloem kan ook meerdere stijlen en stempels hebben.
En sommige bloemen hebben geen stijl.
In het vruchtbeginsel heb je 1 of meer zaadbeginsels, in ieder zaadbeginsel is er 1 eicel.
Een eicel is een vrouwelijke geslachtscel.
In zowel eicellen als stuifmeelkorrels zit 1 kern.
Veel bloemen vormen nectar.
Nectar is een zoete sap die insecten aanlokt.
Bijen verzamelen nectar en maken er honing van.