Begrippenlijst democratie & rechtsstaat
Hoofdstuk 2: De spelregels van de Nederlandse democratie
Staatsrecht: de spelregels van de Nederlandse democratie.
Gewoonterecht: ongeschreven staatsrecht.
Gecodificeerd recht: geschreven staatsrecht, wat opgeschreven staat in wetboeken.
Voorbeelden van bronnen van het Nederlands staatsrecht:
- Internationale verdragen: spelen een rol in het Nederlandse staatsrecht. Regelingen
vormen een bron als deze afspraken van invloed zijn op het Nederlandse staatsrecht.
Voorbeeld: Verdrag van Rome (1957) waarin klassieke grondrechten zijn vastgelegd
en Nederland zich aan moet houden.
- Het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden: bevat alle regelingen tussen landen
van het Koninkrijk der Nederlanden, bron van staatsrecht. Bestaat uit Nederland en
drie soevereine staten: Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Ook nog 3 bijzondere
gemeenten: Saba, Sint-Eustatius en Bonaire.
- De Grondwet: bekendste en belangrijkste bron van het staatsrecht. Klein document,
bestaat uit slechts 142 artikelen. Naast de grondrechten bestaat het uit hoofdstukken
over de organisatie en inrichting van overheidsinstanties.
- Wetten: wetten zijn verbindende regels op nationaal niveau. Wordt samengesteld
door regering en parlement. Regelingen die niet door de formele wetgever gemaakt
zijn, mogen geen wetten genoemd worden. Wetten die een deel van de
staatsorganisatie regelen op last van de Grondwet, heten organieke wetten.
Voorbeelden zijn: Gemeentewet, Provinciewet en Waterschapswet.
- Andere geschreven regelingen: veel overheidsorganen hebben een regelement van
orde (rvo) vastgesteld, waarin hun werkwijze beschreven staat. Verder ook algemene
maatregelen van bestuur (AMvB) die staatsrecht bevatten. Regelgeving van regering
alleen, zonder parlement.
- Jurisprudentie: alle uitspraken van rechters samen. Deze vormen richtlijnen voor de
rechtspraak in latere gevallen die lijken op de eerder besproken zaken.
- Staatsrechtelijk gewoonterecht: is ongeschreven staatsrecht. Een jarenlang gebruik
vormt uiteindelijk zelf recht, zonder opgeschreven te zijn.
Voorbeeld: relatie tussen het parlement en de regering: de vertrouwensregel.
Ministers en staatssecretarissen moeten altijd het vertrouwen hebben van de
volksvertegenwoordiging, anders moeten ze aftreden volgens het gewoonterecht.
Veel procedures rondom de formatie zijn ook gewoonterechten geworden.
- Constitutie: de eerder genoemde zeven geschreven en ongeschreven staatsrechtelijke
regels. Vormt de juridische grondslag van de staat.
,2.3: het speelveld: de staat
- Soevereiniteit: de mogelijkheid om zelf het bestuur van de staat in te richten.
- Volkssoevereiniteit: het volk heeft de hoogste macht en beslist over zichzelf.
- Interne soevereiniteit: verwijst naar een situatie waarbij het staatsgezag als het
hoogste gezag in een staat erkend wordt door het volk.
- Diplomatieke onschendbaarheid: een internationaal recht tegen rechtsvervolging
voor diplomaten, regeringsleiders en ministers van Buitenlandse Zaken.
- Externe soevereiniteit: houdt in dat een staat erkend wordt door de internationale
gemeenschap, aanspraak kan maken op niet-inmenging bij interne conflicten en
bescherming bij agressie. Een erkende staat kan verdragen sluiten, lid worden van
internationale organisaties en bijdragen aan vorming van gewoonterecht.
- Zelfbeschikkingsrecht: het recht om als volk over zichzelf te beslissen.
- Microlanden: landjes die wel uitgeroepen door mensen zijn, maar niet erkend zijn.
bijvoorbeeld Sealand, op een voormalig Engels radioplatform voor de kust van
Engeland.
- Definities van staten: 3 aspecten:
1. Territorium: eigen territorium met vastgelegde grenzen. Naast grondgebied ook
een luchtruim en territoriale wateren.
2. Bevolking: een permanente bevolking, die bestaat uit één of meerdere volkeren.
3. Interne en externe soevereiniteit: idealiter wordt het bestuur van de staat zowel
erkend door de eigen bevolking, als door andere standen.
- Natiestaat: een staat met, naast een eigen territorium en een soeverein gezag, een
bevolking met een gemeenschappelijke cultuur en geschiedenis. (slechts 10% van alle
staten)
De gezaghebbende Duitse socioloog Max Weber geeft een uitgebreidere definitie van
een staat:
1. Een duurzame politieke organisatie
2. Van een menselijke samenleving
3. Binnen een bepaald territorium
4. Met een bestuursstaf die de leiding van de organisatie heeft en reguleert
5. Het uitvaardigen van regels volgens vaststaande procedures
6. Het geweldsmonopolie van de staat
7. En een belastingmonopolie
- Bureaucratie: ambtenaren krijgen hun baan in principe alleen op basis van hun
capaciteiten, dus onafhankelijk van hun vrienden of politieke voorkeur.
, - Geweldsmonopolie: alleen de overheid mag legitiem geweld gebruiken tegen haar
bevolking of andere landen. Burgers mogen in principe geen dwang of geweld
gebruiken.
- Noodweer: jezelf verdedigen in een situatie waarin je plotseling aangevallen wordt
en je je moet afweren om de agressie te stoppen.
- Belastingmonopolie: belangrijk om de staat middelen te geven om te kunnen
regeren. Behulpzaam om burgers te dwingen daadwerkelijk belasting te betalen,
bijvoorbeeld door geldboetes of een celstraf.
- Externe en interne beschermingsorganisaties: het leger beschermt extern tegen
bedreiging van buitenaf en intern zorgt de politie voor rechtshandhaving.
- Klassieke grondrechten: aantal grondrechten om beschermd te worden tegen
machtsmisbruik van de overheid, het misbruik van het monopolie. Voorbeeld: politie
mag niet zomaar je woning binnen gaan.
- Gezag: wordt omschreven als macht die geaccepteerd wordt door de bevolking.
Macht wordt gedefinieerd als het vermogen mensen iets te laten doen, desnoods
tegen hun wil in.
- Politieke macht: het vermogen om de politieke besluitvorming te bepalen.
- Verzorgingsstaat/sociale rechtsstaat: een staat die het welzijn van zijn burgers
nastreeft door een uitgebreid pakket van sociale voorzieningen, zoals uitkeringen,
pensioenen en sociale woningbouw.
- Sociale grondrechten: rechten die de sociale voorzieningen moeten beschermen.
- Sociaal contract: burgers geven deel van hun persoonlijke soevereiniteit af aan de
staat. Staat moet vervolgens de burger zoveel mogelijk vrijheid geven binnen de
noodzakelijke grenzen van de wet.
2.4: Typeringen regeringsvormen
- Territoriale machtsverdelingen:
1. Statenbond/confederatie
2. Bondsstaat/federatie
3. Gecentraliseerde eenheidsstaat
4. Gedecentraliseerde eenheidsstaat
- Statenbond: een samenwerkingsverband op grond van een verdrag tussen een aantal
soevereine staten. Meestal vormen buitenlandse betrekkingen en veiligheid de kern
van zo’n verdrag.
- Bondsstaat: bestaat uit deelstaten die eerst onafhankelijk waren en nu een deel van
hun soevereiniteit overgedragen hebben aan het centrale, federale gezag. Bindende
factor tussen de staten is de grondwet.
- Gedecentraliseerde eenheidsstaat: Nederland is een eenheid met centrale overheid,
die bevoegdheden op het gebied van regelgeving en bestuur aan lagere overheden
gedelegeerd heeft. De centrale overheid bepaalt de mate van delegatie en
controleert de uitoefening door de lagere overheden.
Hoofdstuk 2: De spelregels van de Nederlandse democratie
Staatsrecht: de spelregels van de Nederlandse democratie.
Gewoonterecht: ongeschreven staatsrecht.
Gecodificeerd recht: geschreven staatsrecht, wat opgeschreven staat in wetboeken.
Voorbeelden van bronnen van het Nederlands staatsrecht:
- Internationale verdragen: spelen een rol in het Nederlandse staatsrecht. Regelingen
vormen een bron als deze afspraken van invloed zijn op het Nederlandse staatsrecht.
Voorbeeld: Verdrag van Rome (1957) waarin klassieke grondrechten zijn vastgelegd
en Nederland zich aan moet houden.
- Het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden: bevat alle regelingen tussen landen
van het Koninkrijk der Nederlanden, bron van staatsrecht. Bestaat uit Nederland en
drie soevereine staten: Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Ook nog 3 bijzondere
gemeenten: Saba, Sint-Eustatius en Bonaire.
- De Grondwet: bekendste en belangrijkste bron van het staatsrecht. Klein document,
bestaat uit slechts 142 artikelen. Naast de grondrechten bestaat het uit hoofdstukken
over de organisatie en inrichting van overheidsinstanties.
- Wetten: wetten zijn verbindende regels op nationaal niveau. Wordt samengesteld
door regering en parlement. Regelingen die niet door de formele wetgever gemaakt
zijn, mogen geen wetten genoemd worden. Wetten die een deel van de
staatsorganisatie regelen op last van de Grondwet, heten organieke wetten.
Voorbeelden zijn: Gemeentewet, Provinciewet en Waterschapswet.
- Andere geschreven regelingen: veel overheidsorganen hebben een regelement van
orde (rvo) vastgesteld, waarin hun werkwijze beschreven staat. Verder ook algemene
maatregelen van bestuur (AMvB) die staatsrecht bevatten. Regelgeving van regering
alleen, zonder parlement.
- Jurisprudentie: alle uitspraken van rechters samen. Deze vormen richtlijnen voor de
rechtspraak in latere gevallen die lijken op de eerder besproken zaken.
- Staatsrechtelijk gewoonterecht: is ongeschreven staatsrecht. Een jarenlang gebruik
vormt uiteindelijk zelf recht, zonder opgeschreven te zijn.
Voorbeeld: relatie tussen het parlement en de regering: de vertrouwensregel.
Ministers en staatssecretarissen moeten altijd het vertrouwen hebben van de
volksvertegenwoordiging, anders moeten ze aftreden volgens het gewoonterecht.
Veel procedures rondom de formatie zijn ook gewoonterechten geworden.
- Constitutie: de eerder genoemde zeven geschreven en ongeschreven staatsrechtelijke
regels. Vormt de juridische grondslag van de staat.
,2.3: het speelveld: de staat
- Soevereiniteit: de mogelijkheid om zelf het bestuur van de staat in te richten.
- Volkssoevereiniteit: het volk heeft de hoogste macht en beslist over zichzelf.
- Interne soevereiniteit: verwijst naar een situatie waarbij het staatsgezag als het
hoogste gezag in een staat erkend wordt door het volk.
- Diplomatieke onschendbaarheid: een internationaal recht tegen rechtsvervolging
voor diplomaten, regeringsleiders en ministers van Buitenlandse Zaken.
- Externe soevereiniteit: houdt in dat een staat erkend wordt door de internationale
gemeenschap, aanspraak kan maken op niet-inmenging bij interne conflicten en
bescherming bij agressie. Een erkende staat kan verdragen sluiten, lid worden van
internationale organisaties en bijdragen aan vorming van gewoonterecht.
- Zelfbeschikkingsrecht: het recht om als volk over zichzelf te beslissen.
- Microlanden: landjes die wel uitgeroepen door mensen zijn, maar niet erkend zijn.
bijvoorbeeld Sealand, op een voormalig Engels radioplatform voor de kust van
Engeland.
- Definities van staten: 3 aspecten:
1. Territorium: eigen territorium met vastgelegde grenzen. Naast grondgebied ook
een luchtruim en territoriale wateren.
2. Bevolking: een permanente bevolking, die bestaat uit één of meerdere volkeren.
3. Interne en externe soevereiniteit: idealiter wordt het bestuur van de staat zowel
erkend door de eigen bevolking, als door andere standen.
- Natiestaat: een staat met, naast een eigen territorium en een soeverein gezag, een
bevolking met een gemeenschappelijke cultuur en geschiedenis. (slechts 10% van alle
staten)
De gezaghebbende Duitse socioloog Max Weber geeft een uitgebreidere definitie van
een staat:
1. Een duurzame politieke organisatie
2. Van een menselijke samenleving
3. Binnen een bepaald territorium
4. Met een bestuursstaf die de leiding van de organisatie heeft en reguleert
5. Het uitvaardigen van regels volgens vaststaande procedures
6. Het geweldsmonopolie van de staat
7. En een belastingmonopolie
- Bureaucratie: ambtenaren krijgen hun baan in principe alleen op basis van hun
capaciteiten, dus onafhankelijk van hun vrienden of politieke voorkeur.
, - Geweldsmonopolie: alleen de overheid mag legitiem geweld gebruiken tegen haar
bevolking of andere landen. Burgers mogen in principe geen dwang of geweld
gebruiken.
- Noodweer: jezelf verdedigen in een situatie waarin je plotseling aangevallen wordt
en je je moet afweren om de agressie te stoppen.
- Belastingmonopolie: belangrijk om de staat middelen te geven om te kunnen
regeren. Behulpzaam om burgers te dwingen daadwerkelijk belasting te betalen,
bijvoorbeeld door geldboetes of een celstraf.
- Externe en interne beschermingsorganisaties: het leger beschermt extern tegen
bedreiging van buitenaf en intern zorgt de politie voor rechtshandhaving.
- Klassieke grondrechten: aantal grondrechten om beschermd te worden tegen
machtsmisbruik van de overheid, het misbruik van het monopolie. Voorbeeld: politie
mag niet zomaar je woning binnen gaan.
- Gezag: wordt omschreven als macht die geaccepteerd wordt door de bevolking.
Macht wordt gedefinieerd als het vermogen mensen iets te laten doen, desnoods
tegen hun wil in.
- Politieke macht: het vermogen om de politieke besluitvorming te bepalen.
- Verzorgingsstaat/sociale rechtsstaat: een staat die het welzijn van zijn burgers
nastreeft door een uitgebreid pakket van sociale voorzieningen, zoals uitkeringen,
pensioenen en sociale woningbouw.
- Sociale grondrechten: rechten die de sociale voorzieningen moeten beschermen.
- Sociaal contract: burgers geven deel van hun persoonlijke soevereiniteit af aan de
staat. Staat moet vervolgens de burger zoveel mogelijk vrijheid geven binnen de
noodzakelijke grenzen van de wet.
2.4: Typeringen regeringsvormen
- Territoriale machtsverdelingen:
1. Statenbond/confederatie
2. Bondsstaat/federatie
3. Gecentraliseerde eenheidsstaat
4. Gedecentraliseerde eenheidsstaat
- Statenbond: een samenwerkingsverband op grond van een verdrag tussen een aantal
soevereine staten. Meestal vormen buitenlandse betrekkingen en veiligheid de kern
van zo’n verdrag.
- Bondsstaat: bestaat uit deelstaten die eerst onafhankelijk waren en nu een deel van
hun soevereiniteit overgedragen hebben aan het centrale, federale gezag. Bindende
factor tussen de staten is de grondwet.
- Gedecentraliseerde eenheidsstaat: Nederland is een eenheid met centrale overheid,
die bevoegdheden op het gebied van regelgeving en bestuur aan lagere overheden
gedelegeerd heeft. De centrale overheid bepaalt de mate van delegatie en
controleert de uitoefening door de lagere overheden.