In grote lijnen worden in het sociaal werk de volgende organisatorische contexten
onderscheiden:
Werken in de wijk in teamverband, vanuit interdisciplinaire wijkteams.
Werken in dienst van een instelling die als opdrachtnemer opereert voor de gemeente.
Werken in of vanuit een residentiële instelling voor langdurig (soms gedwongen) verblijf of
specialistische ondersteuning.
Werken als zelfstandig ondernemer, met name in de zogenaamde ‘nulde lijn,’ voor
verschillende opdrachtgevers, waaronder:
o Gemeenten
o Instellingen
o Netwerken
Werken in ontwikkeling of uitvoering van sociaal beleid bij de gemeente of als
beleidsmedewerker bij verenigingen of brancheorganisaties.
In het landelijk opleidingsdocument sociaal werk worden drie kerntaken van de professional
binnen het sociaal werk beschreven:
1. Het bevorderen van het sociaal functioneren van mensen en hun sociale context.
2. Het versterken van de organisatorische verbanden waarbinnen sociaal werk plaatsvindt.
3. Het bevorderen van de eigen professionaliteit en de ontwikkeling van het beroep.
De taken van de professional binnen het sociaal werk worden als volgt toegelicht:
Professionals sociaal werk werken samen met professionals uit de eigen en andere
disciplines en opereren daarbij initiatiefrijk en proactief.
Ze nemen deel aan verschillende overleggen in verschillende rollen. Ze initiëren en dragen bij
aan het organiseren van interprofessionele samenwerking en netwerken, voeren hiervoor het
benodigde overleg, communiceren via verschillende kanalen en leggen verbindingen.
Ze benoemen en beleggen de inzet van verschillende disciplines.
Ze geven leiding aan vrijwilligers, coördineren hun werk en samenwerking en dragen bij aan
hun ontwikkeling.
INTERPROFESSIONELE COMMUNICATIE:
Interprofessionele communicatie is het communiceren met patiënten, families, gemeenschappen en
professionals in zorg en aanpalende domeinen op een afgestemde en verantwoordelijke manier die
een teamproces ondersteunt dat toewerkt naar de promotie en het behoud van gezondheid en naar
de preventie en behandeling van ziekten.
Interprofessioneel communiceren is een circulair proces tussen verschillende zenders en ontvangers.
Bij dit proces volgen verschillende communicatiestromen elkaar op of vinden ze tegelijkertijd plaats,
en is elke persoon zowel zender als ontvanger.
Het interactiepatroon van de mens is te omschrijven als een lineair proces:
De zender codeert een boodschap en de ontvanger zendt een antwoord terug.
In het circulaire proces vindt een doorlopende uitwisseling aan boodschappen plaats.
Binnen communicatie geldt de wet van wederzijdse invloed, waarvan men zich niet altijd bewust is:
Wat ik doe beïnvloed jou en andersom.
Wederzijdse feedback beïnvloedt in sterke mate:
De interpretatie van de boodschappen.
De intrapsychische processen van de zender en ontvanger.
Het verloop van de betekenis uitwisseling
Uiteindelijk het resultaat van de communicatie.
Binnen een interprofessioneel overleg (IPO) of een multidisciplinair overleg (MDO) is sprake van
meerdere zenders en meerdere ontvangers die elkaar tegelijkertijd signalen geven, terwijl er maar
één persoon spreekt.
De interprofessionele communicatie is in dit geval niet alleen circulair, maar ook zeer
dynamisch.
,De zender heeft de behoefte om de ontvanger de innerlijk voorgestelde boodschap te vertellen, dit
wordt communicatie intentie genoemd.
De boodschap wordt daarna via interne monitoring getoetst op wenselijkheid en correctheid.
De professional neemt daarbij volgende vragen in acht:
Is het zinvol en nodig om de boodschap te delen?
Voor wie is de boodschap bedoeld:
o Een cliënt
o Een collega
o Een kind
o Een jongvolwassene
Is dit het goede moment om de boodschap over te brengen?
Zijn de juiste personen aanwezig?
Is de plaats juist?
Welk taalniveau past het best bij de ontvanger?
Is de boodschap prettig of vervelend?
Welk medium sluit aan bij de ontvanger?
o Is het zinvol om ondersteunende media te gebruiken?
Voor een effectieve communicatie met cliënten en collega-professionals zijn:
Luister-, lees-, spreek-, denk-, redeneer-, interpreteer- en responsvaardigheden op hoog
niveau.
Goede communicatievaardigheden zijn nodig om adequate voorspellingen te kunnen doen over de
gedachten, bedoelingen en gevoelens van de gesprekspartner.
De voornoemde vaardigheden vormen de basis van de communicatieve competentie en bepalen in
belangrijke mate het verloop en het resultaat van de communicatie.
De houding tegenover de ontvanger en het onderwerp zal de omgeving van de boodschap en
het effect daarvan beïnvloeden.
Factoren die hierbij meespelen:
Leeftijd
Zelfvertrouwen
Karakter
Sekse
Stemming
Herinneringen
Ervaringen
Beslissingen
Fysiologie en biochemie
Gezondheid
Medicatie
Intelligentie
Het energieniveau van de zender
Je bewust zijn van vooroordelen en je eigen voorkeuren wat betreft gedrag is belangrijk om
stigmatisering te voorkomen en respectvol te communiceren.
STIGMATISEREN:
Iemand met een stoornis aanduiden met de stoornis naam is stigmatiserend. De termen ‘verslaafde,
verstandelijk beperkte en hartpatiënt’ verwijzen naar de stoornis, en niet naar de persoon.
Het wordt steeds gebruikelijker om te spreken van:
o Een persoon met een verslaving
o Een persoon met verstandelijke beperking
o Een persoon met hartklachten
De zender moet kennis opdoen over de aanwezige professionals; hun discipline en vaardigheden,
hun rol en verantwoordelijkheid binnen de interprofessionele samenwerking.
Kennis van de communicatiestijl, het karakter en de persoonlijkheidsstructuur van de
ontvanger, zijn achtergrond, mentaliteit, mensbeelden, ervaring en de manier waarop hij
informatie verwerkt, zijn onmiskenbaar in een efficiënt interprofessioneel
communicatieproces.
1
,Het sociale systeem van de zender bestaat uit een set morele sociale gedragingen die geschikt zijn in
een bepaalde situatie.
Ze hebben een specifiek doel, zijn samenhangend, worden door mensen aangeleerd binnen
hun sociale systeem en staan deels onder hun controle.
o Vaardigheden als: aankijken, groeten, het niet onderbreken van een gesprekspartner
en het adequaat gebruiken van non-verbaal en verbaal gedrag.
Buiten de sociale vaardigheden spelen ook persoonlijke, aangeboren eigenschappen een belangrijke
rol.
Mensen hebben eigen spreek- en luistergedrag en een eigen communicatiestijl die tot
uitdrukking komt in de wijze waarop ze een boodschap overbrengen en de aandacht die ze
voor andermans verhaal opbrengen.
Verschillende culturele achtergronden kunnen een wezenlijke belemmering vormen voor een
effectieve communicatie tussen mensen.
EIGEN CULTUUR:
Specifieke verbale en non-verbale communicatiemiddelen, normen en waarden, gewoonten,
praktijken, regels voor gepast en ongepast gedrag, sociale codes, religie, rituelen en politieke en
economische overtuigingen.
Cultuurelementen worden door leden van een samenleving via communicatie gevormd, geleerd en
onderhouden:
Ze bepalen het wereldbeeld, het mensbeeld en de wijze waarop mensen zich gedragen en in
het leven staan, hoe ze zich voelen hoe ze dingen om hen waarnemen.
Persoonlijkheidskarakteristieken, communicatiestijlen, attitudes en beeldvorming zijn in sterke
mate afhankelijk van cultuur – toch communiceren alle mensen binnen een bevolking niet
hetzelfde.
Communicatie heeft volgende doelen:
Elkaar willen bereiken.
Zorgen voor meer contact en een betere omgang met elkaar.
Elkaar beter leren kennen en beter begrijpen.
Betere samenwerking.
Zorgen voor betere zorg en dienstverleningen.
Een goed gesprek hebben, dus luisteren en spreken.
Vier aspecten van goede communicatie:
1. Luisteren de bereidheid naar elkaar te luisteren, elke dag opnieuw. Niet alleen naar wat de
ander zegt; maar ook naar wat hij of zij bedoelt.
2. Vragen er een gewoonte van maken een ander eerst te vragen wat hij of zij belangrijk
vindt; en dan met elkaar te overleggen wat mogelijk is.
3. Inleven: het besef dat niet iedereen vooraf precies kan aangeven wat hij of zij wil; maar toch
rekening kan houden met wat voor hem of haar belangrijk is.
4. Samenwerken het besef dat zorgverlening een zaak van samenwerken is. Luisteren,
vragen en inleven geldt niet alleen in het werken met cliënten en hun netwerk, maar ook in
het samenwerken met collega’s, leidinggevenden en medewerkers. Naar elkaar luisteren,
elkaar vragen stellen en inleven in elkaar maakt het samenwerken plezierig.
RUIS:
Bij ruis wordt het communicatieproces belemmert. De boodschap komt anders over bij de ontvanger,
dan de zender bedoeld heeft. Je praat langs elkaar heen, je begrijpt elkaar niet of er is geen contact.
Vier aspecten van communicatie:
1. Feitelijk aspect:
Een boodschap heeft een feitelijke, letterlijke en zakelijke inhoud waarbij het gaat om de
interpretatie van de letterlijke tekst.
o De letterlijke woorden (inhoud) hebben niet voor iedereen dezelfde connotatie en
kunnen verschillende associaties oproepen.
2
, 2. Expressief aspect:
Door de houding, de lichaamstaal, de mimiek en het stemgebruik wordt een expressief
element in de communicatie overgebracht.
o Bij boodschappen waarin een incongruentie te bespeuren is, zal de ontvanger voor
zijn interpretatie eerder steunen op de expressieve informatie, zoals lichaamstaal en
vocale elementen als toon.
3. Relationeel aspect:
Dit zegt iets over de verhouding tussen de zender en ontvanger.
o Of mensen hun gevoelens durven te laten zien is afhankelijk van de context waarin
wordt gecommuniceerd.
o Dit gedrag kan buitengewoon functioneel zijn, echter het kan ook negatief werken,
omdat het een open communicatielijn in de weg kan staan.
4. Appellerend aspect:
De zender maakt het doel van de boodschap duidelijk; dit appel kan impliciet of expliciet
worden verpakt.
o Expliciet appel het verzoek wordt openlijk uitgesproken, iemand kan zich hierdoor
gedwongen voelen, met weerstand tot gevolg.
o Impliciet appel het verzoek wordt indirect uitgesproken, dit kan functioneel voldoen
aan een beleefdheidsprincipe.
De relationele en appellerende aspecten van een boodschap kunnen tegenstrijdig werken. Dit is met
name het geval als een van de professionals de neiging heeft zich in een onderdanige positie te
plaatsen, terwijl een ander zich hoger opstelt en over het verzoek van de eerste heen walst.
Ook expressieve en appellerende aspecten kunnen tegenstrijdig werken; als een professional
een appel op iemand doet, maar ondertussen met zijn gedrag duidelijk maakt dat hij er zelf
niet in geloofd, zal de tegenpartij kiezen voor het expressieve.
Het is van groot belang te beseffen dat de feitelijke boodschap wordt weergegeven door de verbale
communicatie. De expressieve, relationele en appellerende aspecten worden weergegeven door
lichaamsstaal, de gebaren, de mimiek en paralinguïstische taal.
ENCODEREN:
Het omzetten van gedachten in een taal die wordt begrepen door anderen.
DECODEREN:
De boodschap wordt uitgepakt, wordt terugvertaald naar de veronderstelde betekenis en wordt
geïnterpreteerd.
Fysiologische factoren zorgen ervoor dat onwillekeurige lichaamsprocessen, een boodschap of
signaal uitzenden, bijv. zweten, trillen, blozen, etc.
Fysiek contact (het vermijden daarvan) geeft eveneens een signaal af bij de ontvanger: alle
non-verbale signalen, die onbewust veel zeggen over wat voor persoon je bent.
PARALINGUÏSTISCHE SIGNALEN:
Vocale verschijnselen zoals stembuigingen en tempoverschillen, eh’s en andere stopwoorden,
zuchten en kuchen.
Een groot deel van de communicatie vindt plaats via een combinatie van beeld en tekst.
Door het tonen van beelden wordt de invulling van woorden ingekaderd, en is de kans groter
dat alle aanwezigen dezelfde voorstelling hebben.
Diverse communicatieve media spelen tegelijkertijd een rol binnen interprofessionele
communicatie:
Inhoudelijk medium; non-verbale communicatie, de feitelijke (verbale of geschreven)
boodschap, gesproken woorden of zinnen, brief, e-mail en sociale media.
3