Hoofdstuk 15 Voortplantingsstelsel
Na bestudering van Hoofdstuk 15 Voortplantingsstelsel
weet je wat geslachtelijke voortplanting inhoudt;
ken je de primaire geslachtskenmerken bij de vrouw en bij de man;
ken je de secundaire geslachtskenmerken van de vrouw en de man;
ken je de bouw en functies van de vrouwelijke geslachtsorganen;
ken je de bouw en functies van de mannelijke geslachtsorganen;
weet je hoe de meiose zich voltrekt;
weet je hoe de eicel- en de zaadcelontwikkeling verlopen;
heb je inzicht in de hormonale beïnvloeding op de voortplanting;
weet je wat er gebeurt bij de coitus;
weet je wat bevruchting inhoudt.
Voortplanting is nodig voor het behoud van de soort. Bij geslachtelijke voortplanting zijn twee
individuen nodig: een van het vrouwelijke en een van mannelijke geslacht.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Samenvatting
Voortplanting is essentieel voor de instandhouding van de soort. Bij geslachtelijke voorplanting
versmelten een eicel (van de vrouw) met een zaadcel (van de man).
Primaire geslachtskenmerken (vanaf de geboorte aanwezig) bij de vrouw zijn: vulva, eierstokken,
eileiders, baarmoeder en vagina. Bij de man zijn dat: penis ,zaadballen, bijballen, zaadleiders en
prostaat.
Vanaf het begin van de puberteit ontwikkelen zich de secundaire geslachtskenmerken (onder invloed
van geslachtshormonen). Bij de vrouw zijn dat: het volgroeien van de geslachtsorganen, de
menstruele cyclus, ontwikkeling van de borsten, beharing onder de oksels en in de schaamstreek,
verbreding van het bekken en toename van onderhuids vet.
Secundaire geslachtsorganen bij de man zijn: het volgroeien van de geslachtsorganen, stemverlaging,
beharing onder de oksels, in de schaamstreek, in het gezicht, op de borst en op de ledematen en een
grotere bot- en spierontwikkeling dan bij de vrouw.
Rijpe geslachtscellen zijn haploïd: het aantal chromosomen is gehalveerd. De halvering komt tot
stand door middel van een speciale celdeling: de meiose (reductiedeling).
De eierstokken bevatten bij het begin van de vruchtbaarheid ongeveer 400.000 onrijpe eicellen. Eens
per vier weken begint het rijpingsproces van één eifollikel met een eicel. De bijna rijpe eicel komt vrij
(ovulatie) en wordt via de eileider naar de baarmoeder vervoerd.
De menstruele cyclus bestaat uit drie fasen: menstruatiefase (afstoting van het endometrium), de
proliferatiefase (opbouw van het endometrium) en de secretiefase (geschikt maken van het
endometrium voor eventuele innesteling van een bevruchte eicel). Tegelijk met de menstruele cyclus
vindt een ovariële cyclus plats: de rijping van een eifollikel, gevolgd door de ovulatie.
De hormonen FSH en LH uit de adenohypofyse beïnvloeden de werking van de eierstokken en de
zaadballen. De eierstokken produceren de vrouwelijke geslachtshormonen oestrogeen en
progesteron die op hun beurt de adenohypofyse negatief terugkoppelen. De zaadballen vormen het
mannelijke geslachtshormoon testosteron.
, Vanaf het begin van de puberteit vindt zaadcelvorming in de zaadballen plaats. Een spermatide
(zaadcel) bestaat uit een kop, hals, middenstuk en staart.
De paringsorganen zijn de vagina en de penis. Bij coïtus worden zaadcellen hoog in de vagina
gebracht. Bij de bevruchting dringt de zaadcel de eicel binnen en versmelten de kernen van beide
cellen. Een bevruchte eicel heet zygote.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
15.1 Geslachtskenmerken
De primaire geslachtskenmerken zijn bij de geboorte al aanwezig
o Bij het meisje zijn dat:
de uitwendige schaamdelen (vulva)
de schede (vagina)
de ovaria (eierstokken)
de tubae uterinae (eileiders)
de uterus (baarmoeder)
o Bij het jongetje:
het mannelijk lid (penis)
de zaadballen (testes)
de epididymes (bijballen)
de zaadleiders (ducti deferentes)
de voorstanderklier (prostaat)
De secundaire geslachtskenmerken zijn typerende sekseverschillen die later tot ontwikkeling
komen
o Bij de vrouw:
het volgroeid zijn van de primaire geslachtskenmerken
de menstruele cyclus
de borsten (mammae)
beharing onder de oksels en in de schaamstreek
verbreding van het bekken
toename van onderhuids vet op bepaalde plaatsen
o Bij de man:
het volgroeid zijn van de primaire geslachtskenmerken
stemverlaging
beharing onder de oksels, in de schaamstreek, in het gezicht, op de borst en
op de ledematen
grotere bot- en spierontwikkeling dan bij de vrouw
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
15.2 Vrouwelijke geslachtsorganen
De uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen worden gezamenlijk vulva genoemd
Na bestudering van Hoofdstuk 15 Voortplantingsstelsel
weet je wat geslachtelijke voortplanting inhoudt;
ken je de primaire geslachtskenmerken bij de vrouw en bij de man;
ken je de secundaire geslachtskenmerken van de vrouw en de man;
ken je de bouw en functies van de vrouwelijke geslachtsorganen;
ken je de bouw en functies van de mannelijke geslachtsorganen;
weet je hoe de meiose zich voltrekt;
weet je hoe de eicel- en de zaadcelontwikkeling verlopen;
heb je inzicht in de hormonale beïnvloeding op de voortplanting;
weet je wat er gebeurt bij de coitus;
weet je wat bevruchting inhoudt.
Voortplanting is nodig voor het behoud van de soort. Bij geslachtelijke voortplanting zijn twee
individuen nodig: een van het vrouwelijke en een van mannelijke geslacht.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Samenvatting
Voortplanting is essentieel voor de instandhouding van de soort. Bij geslachtelijke voorplanting
versmelten een eicel (van de vrouw) met een zaadcel (van de man).
Primaire geslachtskenmerken (vanaf de geboorte aanwezig) bij de vrouw zijn: vulva, eierstokken,
eileiders, baarmoeder en vagina. Bij de man zijn dat: penis ,zaadballen, bijballen, zaadleiders en
prostaat.
Vanaf het begin van de puberteit ontwikkelen zich de secundaire geslachtskenmerken (onder invloed
van geslachtshormonen). Bij de vrouw zijn dat: het volgroeien van de geslachtsorganen, de
menstruele cyclus, ontwikkeling van de borsten, beharing onder de oksels en in de schaamstreek,
verbreding van het bekken en toename van onderhuids vet.
Secundaire geslachtsorganen bij de man zijn: het volgroeien van de geslachtsorganen, stemverlaging,
beharing onder de oksels, in de schaamstreek, in het gezicht, op de borst en op de ledematen en een
grotere bot- en spierontwikkeling dan bij de vrouw.
Rijpe geslachtscellen zijn haploïd: het aantal chromosomen is gehalveerd. De halvering komt tot
stand door middel van een speciale celdeling: de meiose (reductiedeling).
De eierstokken bevatten bij het begin van de vruchtbaarheid ongeveer 400.000 onrijpe eicellen. Eens
per vier weken begint het rijpingsproces van één eifollikel met een eicel. De bijna rijpe eicel komt vrij
(ovulatie) en wordt via de eileider naar de baarmoeder vervoerd.
De menstruele cyclus bestaat uit drie fasen: menstruatiefase (afstoting van het endometrium), de
proliferatiefase (opbouw van het endometrium) en de secretiefase (geschikt maken van het
endometrium voor eventuele innesteling van een bevruchte eicel). Tegelijk met de menstruele cyclus
vindt een ovariële cyclus plats: de rijping van een eifollikel, gevolgd door de ovulatie.
De hormonen FSH en LH uit de adenohypofyse beïnvloeden de werking van de eierstokken en de
zaadballen. De eierstokken produceren de vrouwelijke geslachtshormonen oestrogeen en
progesteron die op hun beurt de adenohypofyse negatief terugkoppelen. De zaadballen vormen het
mannelijke geslachtshormoon testosteron.
, Vanaf het begin van de puberteit vindt zaadcelvorming in de zaadballen plaats. Een spermatide
(zaadcel) bestaat uit een kop, hals, middenstuk en staart.
De paringsorganen zijn de vagina en de penis. Bij coïtus worden zaadcellen hoog in de vagina
gebracht. Bij de bevruchting dringt de zaadcel de eicel binnen en versmelten de kernen van beide
cellen. Een bevruchte eicel heet zygote.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
15.1 Geslachtskenmerken
De primaire geslachtskenmerken zijn bij de geboorte al aanwezig
o Bij het meisje zijn dat:
de uitwendige schaamdelen (vulva)
de schede (vagina)
de ovaria (eierstokken)
de tubae uterinae (eileiders)
de uterus (baarmoeder)
o Bij het jongetje:
het mannelijk lid (penis)
de zaadballen (testes)
de epididymes (bijballen)
de zaadleiders (ducti deferentes)
de voorstanderklier (prostaat)
De secundaire geslachtskenmerken zijn typerende sekseverschillen die later tot ontwikkeling
komen
o Bij de vrouw:
het volgroeid zijn van de primaire geslachtskenmerken
de menstruele cyclus
de borsten (mammae)
beharing onder de oksels en in de schaamstreek
verbreding van het bekken
toename van onderhuids vet op bepaalde plaatsen
o Bij de man:
het volgroeid zijn van de primaire geslachtskenmerken
stemverlaging
beharing onder de oksels, in de schaamstreek, in het gezicht, op de borst en
op de ledematen
grotere bot- en spierontwikkeling dan bij de vrouw
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
15.2 Vrouwelijke geslachtsorganen
De uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen worden gezamenlijk vulva genoemd