tieINLEIDING IN DE WETENSCHAPPELIJKE METHODE (PB2802)
Na afronding van de betreffende studietaak kun je:
Taak 0 (5%)
Een definitie geven van kennis in termen van een ware en gerechtvaardigde opvatting,
en het verschil tussen kennis en een mening omschrijven
Kennis is een opvatting, die waar en gerechtvaardigd is.
3 kenmerken voor kennis:
- Het is een opvatting (er staat een paard in de straat)
- De opvatting moet waar zijn (het paard moet er echt staan)
- Er moet een rechtvaardiging bestaan voor de opvatting (je moet het paard zelf
hebben gezien of verschillende onafhankelijke waarnemers hebben het paard gezien)
Meningen worden vaak gekenmerkt door gebrekkige rechtvaardiging voor de opvatting.
Benoemen welke vier methoden om tot opvattingen te komen er zijn volgens Peirce,
en voorbeelden van elk van deze methoden herkennen en zelf formuleren
1. Wetenschappelijk onderzoek. Actief op zoek gaan naar informatie over de wereld om
je opvatting aan te scherpen. (Op zoek gaan naar empirische (waarneembare)
gegevens om onze opvatting te toetsen)
2. Volharden en vermijden. Alle situaties en personen die twijfel in ons kunnen
oproepen, uit de weg gaan. (Geen social media, geen tv, internet en krant)
3. Autoriteit. Als mensen met autoriteit iets beweren, dan is het zo. Je legt de
verantwoordelijkheid voor vorming van je overtuiging deels bij mensen om je heen
neer. (Monteur bepaalt of je auto reparatie nodig heeft. Tandarts vertelt of je een
gaatje hebt)
4. A-priori-methode. Je laat een overtuiging afhangen van dergelijke voorkeuren. (Er
van overtuigd zijn dat kinderen worden geboren als een onbeschreven blad en dat
ouders een grote rol spelen vind je een prettige opvatting)
Omschrijven wat het verschil is tussen fundamenteel en toegepast onderzoek, en dit
onderscheid herkennen in concrete voorbeelden van dergelijk onderzoek
Fundamenteel onderzoek → weten dat. Verklaren waarom dingen zijn zoals ze
zijn. construeren van hypothesen en theorieën die kunnen bijdragen aan
verklaren van fenomenen.
Toegepast onderzoek → weten hoe. Richt zich het inzetten van kennis om
technologie te ontwikkelen. Of op het uitoefenen van controle op bepaalde
gebeurtenissen of fenomenen.
Benoemen welke doelen er respectievelijk door toegepast en fundamenteel onderzoek
nagestreefd worden
1. Verkrijgen van kennis en begrip. (fundamenteel, weten dat). Weten dat het brein uit
verschillende structuren bestaat.
2. Toepassen van verworven kennis om bepaalde problemen op te lossen, om de
maatschappij te verbeteren of nieuwe technologieën te ontwikkelen (toegepast,
weten hoe). Weten hoe je een depressie kan behandelen.
,Uitleggen wat het verschil is tussen descriptieve en normatieve uitspraken.
Descriptieve uitspraak → wat is. Sporters leven langer. Een IQ van 90 is
benedengemiddeld.
Normatieve uitspraak → wat wenselijk is. Je moet voldoende sporten, want dat is
gezond. Een IQ van 90 is niet zo goed, want dat is benedengemiddeld.
Taak 1 (10%)
Op hoofdlijnen een tijdlijn schetsen van de wetenschapsgeschiedenis en daarin de
volgende tijdvakken met hun hoofdkenmerken plaatsen: oude Grieken, Romeinse Rijk,
middeleeuwen, wetenschappelijke revolutie, Verlichting en moderne tijd
600 vC - 200 vC Oude grieken
Griekse filosofie vormt de basis voor ons wetenschappelijke denken met de tegenstelling
tussen rationalisme en empirisme.
200 vC - 500 nC Romeinse Rijk
Romeinse filosofie baseert zich op de oude Grieken en richt zich vooral op praktische zaken
als ethiek, recht en politiek.
500 - 1500 middeleeuwen
Middeleeuwse geestelijken vermengen kerkelijke dogma’s (een leerstelling die onbetwistbaar
is) met antieke filosofie om het christelijke wereldbeeld te ondersteunen.
1500 - 1700 Wetenschappelijke revolutie
Wetenschappelijke revolutie vindt plaats waarin het Aristotelisch-Christelijke wereldbeeld
wordt vervangen door een mechanistisch wereldbeeld. (Mechanisme is in de filosofie het
idee dat aan alle natuurlijke fenomenen een waarneembare, fysieke verklaring ten grondslag
ligt.) Begin van de revolutie wordt vaak verwezen naar Copernicus 1543.
1700 - 1800 Verlichting
Periode van de Verlichting waarin dogmatisch geloof in autoriteiten wordt ingeruild voor het
gebruik van het kritisch verstand.
1800 - heden Moderne tijd
Moderne tijd waarin de wetenschap een hoge vlucht neemt en aanzet tot de industriële en
digitale revolutie.
Op diezelfde tijdlijn de volgende filosofen plaatsen met een korte schets van hun
benadering en hun belangrijkste ideeën: Socrates, Plato, Aristoteles, Francis Bacon,
René Descartes, John Locke, George Berkeley, David Hume, Immanuel Kant en
Charles Peirce
Socrates Scepticisme
Plato Rationalisme
Aristoteles Empirisme
Francis Bacon Combinatie van rationalisme en empirisme;
idolen
René Descartes Rationalisme; cogito ergo sum
John Locke Empirisme; primaire en secundaire
, kwaliteiten
George Berkely Idealisme; esse est percipi
David Hume Empirisme; wetenschap als mensenwerk
Immanuel Kant Transcendentaal idealisme; synthetisch a
priori
Charles Peirce Pragmatisme; truth is what works
600 vC - 200 vC Griekse oudheid
Socrates → Zeer kritisch over het gebruik van de waarneming als basis voor onze
kennis. Iedereen kijkt vanuit een ander perspectief en zal daardoor een andere
werkelijkheid zien. Socrates weet 1 ding zeker: dat hij niets weet (scepticisme)
Plato (leerling Socrates) → In grote mate een kritische reactie op het scepticisme
van Socrates. De empirie is onbetrouwbaar. Maar hij legt zich er niet bij neer. Als
we een imperfect zintuiglijk systeem hebben, dan moeten we op zoek naar een
andere bron van kennis. Via ons verstand - de ratio - moeten we de werkelijkheid
zien te achterhalen. Deze wereld van het verstand, van de ware kennis die niet
voor onze zintuigen bereikbaar is, noemt Plato de Wereld van de Ideeën. Plato
gaat ervan uit dat deze ideeënwereld zich door een vorm van reïncarnatie bij de
geboorte in ons nestelt. We moeten kennis door herinneringen terugbrengen in ons
verstand (rationalisme).
Belangrijkste majorpremisse van Plato: de mens beschikt over een aangeboren assortiment
aan kennis dat slechts herinnerd hoeft te worden.
Aristoteles (leerling Plato) → De waarneming (empirie) is de goede bron van
kennis. We worden geboren als een tabula rasa (blanco kleitablet), waarop de
omgeving haar indrukken achterlaat nadat we onze ogen openen. Door goed te
observeren kunnen we specifieke kennis opdoen over de wereld en door al die specifieke
kennis samen te voegen komen we tot een opvatting daarover in de vorm van een
wereldbeeld. Inductie leidt niet tot zekere kennis. Algemene kennis bereiken we pas met
behulp van onze intuïtie. Het is een speciale eigenschap van onze geest die helpt om op
basis van een beperkt aantal waarnemingen toch tot algemeenheden te komen.
1500 - 1700 Wetenschappelijke revolutie
Francis Bacon → pleit voor een nieuwe methode van systematische
kennisvergaring die tot praktische vooruitgang moet leiden in het menselijk
begrip van de wereld waaruit concrete verbeteringen kunnen volgen. Om
werkelijkheid te leren begrijpen, moeten we de wereld observeren. Bacon is een
empirist, maar minder radicaal dan Aristoteles. De kennis die wij opdoen via onze
zintuigen, raakt fundamenteel vertekend.
De vertekening komt door idolen. Hierdoor kan je niet onbevooroordeeld naar de wereld
kijken. Je moet de idolen afwerpen.
, René Descartes → We moeten aan alles twijfelen, net zolang tot we iets
tegenkomen waaraan niet te twijfelen valt. Als we dat punt bereiken, weten we
zeker dat we een absolute waarheid bereikt hebben. Descartes gebruikt het
verstand om stuk voor stuk al zijn vooronderstellingen te beoordelen en terzijde
te leggen zodra hij merkt dat ze te betwijfelen zijn (rationalistische methode).
Zintuigen zijn nooit te vertrouwen. De enige zekere conclusie: zijn bewustzijn; ik
denk dus, ik ben. Descartes laat God weer binnen. Volgens Descartes heeft elk kind bij de
geboorte het idee van God. In dat idee ligt besloten dat God perfect is, en omdat God perfect
is, kan het niet anders dan dat hij bestaat. Descartes gebruikt God om ook de fysieke wereld
weer veilig te stellen, omdat God het idee van de fysieke wereld heeft geplaatst in ons. We
leren van Descartes de nut van de twijfel en dat het bestaan van ons bewustzijn zeker is.
John Locke → Kennisvergaring moet gebeuren via zintuigen (empirische
grondhouding). Tegen het rationalisme omdat het uitgaat van aangeboren
ideeën. Locke zegt dat de mens wordt geboren zonder voorkennis en stelt een
waarnemingstheorie op. Proces van waarnemingen wordt opgedeeld in 2 fasen.
Eerst is er de sensatie, het moment waarop ruwe indrukken onze zintuigen
betreden. Daarna het proces van reflectie waarbij deze ruwe ervaringen
samensmelten tot een ervaring van samengestelde objecten. Locke levert een
waarnemingstheorie die kan verklaren hoe de buitenwereld beelden in ons
bewustzijn achterlaat, maar hij lijkt daarbij niet te ontkomen aan het subjectieve
karakter van de samengestelde beelden in onze ervaring.
Hij maakt onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten.
Primaire kwaliteiten → onveranderlijke kwaliteiten van het object, zoals grootte,
vorm, aantal en beweging. Deze kwaliteiten blijven zoals ze zijn, ongeacht wie er
kijkt.
Secundaire kwaliteiten → bestaan alleen wanneer het object wordt
waargenomen, zoals kleur, geluid en smaak. Afhankelijk van wie er kijkt of vanuit
welke positie, veranderen zij. Als de waarnemer stopt met waarnemen dan
verdwijnen deze eigenschappen volledig.
George Berkely → Het bestaan van het menselijk denken is zeker (Descartes). Het
individu ervaart de wereld op zijn eigen manier (Locke). Primaire kwaliteiten zijn
niet werkelijk te onderscheiden van de secundaire. We kunnen op geen enkele
manier onderscheid maken tussen de inhoud van ons bewustzijn en dat wat we
denken dat buiten ons is. De innerlijke ervaring moeten we beschouwen als de
werkelijkheid.
Idealisme → De werkelijkheid bevindt zich slechts in de ervaring en ons
bewustzijn is bepalend voor de werkelijkheid. Het wel of niet bestaan van een
feitelijke wereld is daarmee irrelevant. In de meest extreme vorm ontkent het
idealisme zelfs het bestaan van een wereld buiten de ervaring.
Esse est percipi; zijn is waargenomen worden. Berkely ontkent het bestaan van de realiteit
buiten ons.
Het idealisme is logisch juist, maar niet constructief als we de wetenschap willen bedrijven.
Na afronding van de betreffende studietaak kun je:
Taak 0 (5%)
Een definitie geven van kennis in termen van een ware en gerechtvaardigde opvatting,
en het verschil tussen kennis en een mening omschrijven
Kennis is een opvatting, die waar en gerechtvaardigd is.
3 kenmerken voor kennis:
- Het is een opvatting (er staat een paard in de straat)
- De opvatting moet waar zijn (het paard moet er echt staan)
- Er moet een rechtvaardiging bestaan voor de opvatting (je moet het paard zelf
hebben gezien of verschillende onafhankelijke waarnemers hebben het paard gezien)
Meningen worden vaak gekenmerkt door gebrekkige rechtvaardiging voor de opvatting.
Benoemen welke vier methoden om tot opvattingen te komen er zijn volgens Peirce,
en voorbeelden van elk van deze methoden herkennen en zelf formuleren
1. Wetenschappelijk onderzoek. Actief op zoek gaan naar informatie over de wereld om
je opvatting aan te scherpen. (Op zoek gaan naar empirische (waarneembare)
gegevens om onze opvatting te toetsen)
2. Volharden en vermijden. Alle situaties en personen die twijfel in ons kunnen
oproepen, uit de weg gaan. (Geen social media, geen tv, internet en krant)
3. Autoriteit. Als mensen met autoriteit iets beweren, dan is het zo. Je legt de
verantwoordelijkheid voor vorming van je overtuiging deels bij mensen om je heen
neer. (Monteur bepaalt of je auto reparatie nodig heeft. Tandarts vertelt of je een
gaatje hebt)
4. A-priori-methode. Je laat een overtuiging afhangen van dergelijke voorkeuren. (Er
van overtuigd zijn dat kinderen worden geboren als een onbeschreven blad en dat
ouders een grote rol spelen vind je een prettige opvatting)
Omschrijven wat het verschil is tussen fundamenteel en toegepast onderzoek, en dit
onderscheid herkennen in concrete voorbeelden van dergelijk onderzoek
Fundamenteel onderzoek → weten dat. Verklaren waarom dingen zijn zoals ze
zijn. construeren van hypothesen en theorieën die kunnen bijdragen aan
verklaren van fenomenen.
Toegepast onderzoek → weten hoe. Richt zich het inzetten van kennis om
technologie te ontwikkelen. Of op het uitoefenen van controle op bepaalde
gebeurtenissen of fenomenen.
Benoemen welke doelen er respectievelijk door toegepast en fundamenteel onderzoek
nagestreefd worden
1. Verkrijgen van kennis en begrip. (fundamenteel, weten dat). Weten dat het brein uit
verschillende structuren bestaat.
2. Toepassen van verworven kennis om bepaalde problemen op te lossen, om de
maatschappij te verbeteren of nieuwe technologieën te ontwikkelen (toegepast,
weten hoe). Weten hoe je een depressie kan behandelen.
,Uitleggen wat het verschil is tussen descriptieve en normatieve uitspraken.
Descriptieve uitspraak → wat is. Sporters leven langer. Een IQ van 90 is
benedengemiddeld.
Normatieve uitspraak → wat wenselijk is. Je moet voldoende sporten, want dat is
gezond. Een IQ van 90 is niet zo goed, want dat is benedengemiddeld.
Taak 1 (10%)
Op hoofdlijnen een tijdlijn schetsen van de wetenschapsgeschiedenis en daarin de
volgende tijdvakken met hun hoofdkenmerken plaatsen: oude Grieken, Romeinse Rijk,
middeleeuwen, wetenschappelijke revolutie, Verlichting en moderne tijd
600 vC - 200 vC Oude grieken
Griekse filosofie vormt de basis voor ons wetenschappelijke denken met de tegenstelling
tussen rationalisme en empirisme.
200 vC - 500 nC Romeinse Rijk
Romeinse filosofie baseert zich op de oude Grieken en richt zich vooral op praktische zaken
als ethiek, recht en politiek.
500 - 1500 middeleeuwen
Middeleeuwse geestelijken vermengen kerkelijke dogma’s (een leerstelling die onbetwistbaar
is) met antieke filosofie om het christelijke wereldbeeld te ondersteunen.
1500 - 1700 Wetenschappelijke revolutie
Wetenschappelijke revolutie vindt plaats waarin het Aristotelisch-Christelijke wereldbeeld
wordt vervangen door een mechanistisch wereldbeeld. (Mechanisme is in de filosofie het
idee dat aan alle natuurlijke fenomenen een waarneembare, fysieke verklaring ten grondslag
ligt.) Begin van de revolutie wordt vaak verwezen naar Copernicus 1543.
1700 - 1800 Verlichting
Periode van de Verlichting waarin dogmatisch geloof in autoriteiten wordt ingeruild voor het
gebruik van het kritisch verstand.
1800 - heden Moderne tijd
Moderne tijd waarin de wetenschap een hoge vlucht neemt en aanzet tot de industriële en
digitale revolutie.
Op diezelfde tijdlijn de volgende filosofen plaatsen met een korte schets van hun
benadering en hun belangrijkste ideeën: Socrates, Plato, Aristoteles, Francis Bacon,
René Descartes, John Locke, George Berkeley, David Hume, Immanuel Kant en
Charles Peirce
Socrates Scepticisme
Plato Rationalisme
Aristoteles Empirisme
Francis Bacon Combinatie van rationalisme en empirisme;
idolen
René Descartes Rationalisme; cogito ergo sum
John Locke Empirisme; primaire en secundaire
, kwaliteiten
George Berkely Idealisme; esse est percipi
David Hume Empirisme; wetenschap als mensenwerk
Immanuel Kant Transcendentaal idealisme; synthetisch a
priori
Charles Peirce Pragmatisme; truth is what works
600 vC - 200 vC Griekse oudheid
Socrates → Zeer kritisch over het gebruik van de waarneming als basis voor onze
kennis. Iedereen kijkt vanuit een ander perspectief en zal daardoor een andere
werkelijkheid zien. Socrates weet 1 ding zeker: dat hij niets weet (scepticisme)
Plato (leerling Socrates) → In grote mate een kritische reactie op het scepticisme
van Socrates. De empirie is onbetrouwbaar. Maar hij legt zich er niet bij neer. Als
we een imperfect zintuiglijk systeem hebben, dan moeten we op zoek naar een
andere bron van kennis. Via ons verstand - de ratio - moeten we de werkelijkheid
zien te achterhalen. Deze wereld van het verstand, van de ware kennis die niet
voor onze zintuigen bereikbaar is, noemt Plato de Wereld van de Ideeën. Plato
gaat ervan uit dat deze ideeënwereld zich door een vorm van reïncarnatie bij de
geboorte in ons nestelt. We moeten kennis door herinneringen terugbrengen in ons
verstand (rationalisme).
Belangrijkste majorpremisse van Plato: de mens beschikt over een aangeboren assortiment
aan kennis dat slechts herinnerd hoeft te worden.
Aristoteles (leerling Plato) → De waarneming (empirie) is de goede bron van
kennis. We worden geboren als een tabula rasa (blanco kleitablet), waarop de
omgeving haar indrukken achterlaat nadat we onze ogen openen. Door goed te
observeren kunnen we specifieke kennis opdoen over de wereld en door al die specifieke
kennis samen te voegen komen we tot een opvatting daarover in de vorm van een
wereldbeeld. Inductie leidt niet tot zekere kennis. Algemene kennis bereiken we pas met
behulp van onze intuïtie. Het is een speciale eigenschap van onze geest die helpt om op
basis van een beperkt aantal waarnemingen toch tot algemeenheden te komen.
1500 - 1700 Wetenschappelijke revolutie
Francis Bacon → pleit voor een nieuwe methode van systematische
kennisvergaring die tot praktische vooruitgang moet leiden in het menselijk
begrip van de wereld waaruit concrete verbeteringen kunnen volgen. Om
werkelijkheid te leren begrijpen, moeten we de wereld observeren. Bacon is een
empirist, maar minder radicaal dan Aristoteles. De kennis die wij opdoen via onze
zintuigen, raakt fundamenteel vertekend.
De vertekening komt door idolen. Hierdoor kan je niet onbevooroordeeld naar de wereld
kijken. Je moet de idolen afwerpen.
, René Descartes → We moeten aan alles twijfelen, net zolang tot we iets
tegenkomen waaraan niet te twijfelen valt. Als we dat punt bereiken, weten we
zeker dat we een absolute waarheid bereikt hebben. Descartes gebruikt het
verstand om stuk voor stuk al zijn vooronderstellingen te beoordelen en terzijde
te leggen zodra hij merkt dat ze te betwijfelen zijn (rationalistische methode).
Zintuigen zijn nooit te vertrouwen. De enige zekere conclusie: zijn bewustzijn; ik
denk dus, ik ben. Descartes laat God weer binnen. Volgens Descartes heeft elk kind bij de
geboorte het idee van God. In dat idee ligt besloten dat God perfect is, en omdat God perfect
is, kan het niet anders dan dat hij bestaat. Descartes gebruikt God om ook de fysieke wereld
weer veilig te stellen, omdat God het idee van de fysieke wereld heeft geplaatst in ons. We
leren van Descartes de nut van de twijfel en dat het bestaan van ons bewustzijn zeker is.
John Locke → Kennisvergaring moet gebeuren via zintuigen (empirische
grondhouding). Tegen het rationalisme omdat het uitgaat van aangeboren
ideeën. Locke zegt dat de mens wordt geboren zonder voorkennis en stelt een
waarnemingstheorie op. Proces van waarnemingen wordt opgedeeld in 2 fasen.
Eerst is er de sensatie, het moment waarop ruwe indrukken onze zintuigen
betreden. Daarna het proces van reflectie waarbij deze ruwe ervaringen
samensmelten tot een ervaring van samengestelde objecten. Locke levert een
waarnemingstheorie die kan verklaren hoe de buitenwereld beelden in ons
bewustzijn achterlaat, maar hij lijkt daarbij niet te ontkomen aan het subjectieve
karakter van de samengestelde beelden in onze ervaring.
Hij maakt onderscheid tussen primaire en secundaire kwaliteiten.
Primaire kwaliteiten → onveranderlijke kwaliteiten van het object, zoals grootte,
vorm, aantal en beweging. Deze kwaliteiten blijven zoals ze zijn, ongeacht wie er
kijkt.
Secundaire kwaliteiten → bestaan alleen wanneer het object wordt
waargenomen, zoals kleur, geluid en smaak. Afhankelijk van wie er kijkt of vanuit
welke positie, veranderen zij. Als de waarnemer stopt met waarnemen dan
verdwijnen deze eigenschappen volledig.
George Berkely → Het bestaan van het menselijk denken is zeker (Descartes). Het
individu ervaart de wereld op zijn eigen manier (Locke). Primaire kwaliteiten zijn
niet werkelijk te onderscheiden van de secundaire. We kunnen op geen enkele
manier onderscheid maken tussen de inhoud van ons bewustzijn en dat wat we
denken dat buiten ons is. De innerlijke ervaring moeten we beschouwen als de
werkelijkheid.
Idealisme → De werkelijkheid bevindt zich slechts in de ervaring en ons
bewustzijn is bepalend voor de werkelijkheid. Het wel of niet bestaan van een
feitelijke wereld is daarmee irrelevant. In de meest extreme vorm ontkent het
idealisme zelfs het bestaan van een wereld buiten de ervaring.
Esse est percipi; zijn is waargenomen worden. Berkely ontkent het bestaan van de realiteit
buiten ons.
Het idealisme is logisch juist, maar niet constructief als we de wetenschap willen bedrijven.