Samenvatting blok 9
Keuzen en dilemma’s
Inhoudsopgaven
WG1: Introductie tot ethiek ....................................................................................... 2
WG2: Ethiek en de rol van de beleidsmaker ................................................................ 5
WG3: Ethiek en de rol van de zorgmanager ................................................................. 7
WG4: Autonomie, weldoen en niet schaden ............................................................. 11
WG5: Rechtvaardigheid .......................................................................................... 16
WG6: Verschillende morele theorieën ...................................................................... 20
WG7: zorgethiek ..................................................................................................... 24
WG8: Deugdenethiek.............................................................................................. 27
,WG1: Introductie tot ethiek
Moraliteit: wat is goed en wat is fout. Dit zijn gedeelde normen.
- Een morele beslissing kan niet gebaseerd zijn op emotionele reacties, valse
feiten of je geloof.
Soorten moraliteiten:
1. Gemeenschappelijke moraliteiten (common morality)
a. Set van universele normen die door iedereen gedeeld worden. Denk aan
niet mensen vermoorden of fijn doen en niet liegen.
2. Specifieke moraliteiten (particular morality)
a. Set van morele normen die niet door elke groep en cultuur gedeeld wordt.
Het komt voort uit de gemeenschappelijke moraliteit, alleen dan
specifieker voor een bepaalde sector.
Voorbeeld:
Gemeenschappelijke moraliteit is niet discrimineren. De specifieke moraliteit is dan dat
je iedereen moet behandelen als ze ziek binnen komen.
Principe: Iets wat van je verwacht wordt. Dit is redelijk breed en vaag ingevuld.
Regel: Iets specifieks waar men zich aan moet houden om moreel te handelen. Dit kan
ook context gebonden zijn en het zijn uitwerkingen van principes
Moreel relativisme: We kunnen wel allemaal uitgaan van je mag niet vermoorden, maar
de beginselen zijn voor iedereen anders.
Voorbeeld:
Veel godsdiensten verbieden orgaandonatie, maar in de westerse wereld vinden we dat
we met orgaandonaties veel levens kunnen winnen. Er is een algemene norm, maar de
invulling (principes) zijn anders.
Ethiek: Begrijpen en onderzoeken over het leven. Het gaat niet over hoe mensen zich
gedragen, maar hoe ze zich zouden moeten gedragen.
Soorten ethiek:
• Normatieve ethiek:
• Hoe het zou moeten zijn
• Gaat over de normen die er zouden moeten zijn en wat goed en fout is. Het
zijn als het ware richtlijnen
• Algemene normatieve ethiek en toegepaste ethiek zijn onderdeel hiervan.
Hierbij wordt gekeken naar het perspectief van het individu
• Niet-normatieve ethiek
, • Hoe het is
• Het gaat over het doen van onderzoek naar wat de morele zijn en waarom.
Er worden analyses gedaan om deze inzichten te gebruiken bij
bijvoorbeeld besluiten doen
• Beschrijvende ethiek is hier een voorbeeld van. Hierbij wordt er gekeken
naar waarom het goed of fout is en hoe de mensen daadwerkelijk
gedragen. Opvattingen worden in kaart gebracht en geanalyseerd.
• Meta-ethiek is hiervan een onderdeel en hierbij wordt een analyse gedaan
van de taal en concepten, waarom is het goed of fout.
4 morele principes die helpen identificeren moreel dilemma
1. Beneficence (Weldoen)
a. Uitleg: Dit principe moedigt actief handelen aan om het welzijn van
anderen te bevorderen. Het gaat om het nemen van positieve stappen om
schade te voorkomen, ongemak te verlichten, en hulp te bieden aan
mensen in nood. Hoewel er een morele verplichting is om weldoen na te
streven, zijn de mogelijkheden beperkt; het is niet altijd haalbaar om
iedereen in elke situatie te helpen.
b. Voorbeelden: Een arts biedt een behandeling aan die pijn verlicht en de
levenskwaliteit verbetert, zelfs als het geen levensreddende behandeling
is. Een voorbijganger helpt een gewonde persoon na een ongeluk door
eerste hulp te verlenen of de hulpdiensten te bellen.
2. Nonmaleficence (Niet schaden)
a. Uitleg: Nonmaleficence legt de nadruk op het vermijden van schade. Dit
omvat fysieke schade, maar ook psychologisch, sociaal en economisch
leed. Het is een fundamentele morele verplichting die universeel geldt: je
moet altijd vermijden schade aan te richten, ongeacht de situatie. Het
principe vraagt ook om zorgvuldig afwegen of het nemen van een
bepaalde actie mogelijk onbedoelde schade kan veroorzaken.
b. Voorbeelden: Een chirurg besluit een operatie niet uit te voeren wanneer
de risico’s groter zijn dan het mogelijke voordeel voor de patiënt. Een
farmaceutisch bedrijf brengt geen medicijn op de markt waarvan de
veiligheid of effectiviteit onvoldoende bewezen is, om potentiële schade
te voorkomen.
3. Autonomy (Autonomie)
a. Uitleg: Autonomie draait om het respecteren van iemands recht om
beslissingen te nemen over zijn of haar eigen leven. Het principe van
autonomie speelt een cruciale rol in medische besluitvorming, waarbij
Keuzen en dilemma’s
Inhoudsopgaven
WG1: Introductie tot ethiek ....................................................................................... 2
WG2: Ethiek en de rol van de beleidsmaker ................................................................ 5
WG3: Ethiek en de rol van de zorgmanager ................................................................. 7
WG4: Autonomie, weldoen en niet schaden ............................................................. 11
WG5: Rechtvaardigheid .......................................................................................... 16
WG6: Verschillende morele theorieën ...................................................................... 20
WG7: zorgethiek ..................................................................................................... 24
WG8: Deugdenethiek.............................................................................................. 27
,WG1: Introductie tot ethiek
Moraliteit: wat is goed en wat is fout. Dit zijn gedeelde normen.
- Een morele beslissing kan niet gebaseerd zijn op emotionele reacties, valse
feiten of je geloof.
Soorten moraliteiten:
1. Gemeenschappelijke moraliteiten (common morality)
a. Set van universele normen die door iedereen gedeeld worden. Denk aan
niet mensen vermoorden of fijn doen en niet liegen.
2. Specifieke moraliteiten (particular morality)
a. Set van morele normen die niet door elke groep en cultuur gedeeld wordt.
Het komt voort uit de gemeenschappelijke moraliteit, alleen dan
specifieker voor een bepaalde sector.
Voorbeeld:
Gemeenschappelijke moraliteit is niet discrimineren. De specifieke moraliteit is dan dat
je iedereen moet behandelen als ze ziek binnen komen.
Principe: Iets wat van je verwacht wordt. Dit is redelijk breed en vaag ingevuld.
Regel: Iets specifieks waar men zich aan moet houden om moreel te handelen. Dit kan
ook context gebonden zijn en het zijn uitwerkingen van principes
Moreel relativisme: We kunnen wel allemaal uitgaan van je mag niet vermoorden, maar
de beginselen zijn voor iedereen anders.
Voorbeeld:
Veel godsdiensten verbieden orgaandonatie, maar in de westerse wereld vinden we dat
we met orgaandonaties veel levens kunnen winnen. Er is een algemene norm, maar de
invulling (principes) zijn anders.
Ethiek: Begrijpen en onderzoeken over het leven. Het gaat niet over hoe mensen zich
gedragen, maar hoe ze zich zouden moeten gedragen.
Soorten ethiek:
• Normatieve ethiek:
• Hoe het zou moeten zijn
• Gaat over de normen die er zouden moeten zijn en wat goed en fout is. Het
zijn als het ware richtlijnen
• Algemene normatieve ethiek en toegepaste ethiek zijn onderdeel hiervan.
Hierbij wordt gekeken naar het perspectief van het individu
• Niet-normatieve ethiek
, • Hoe het is
• Het gaat over het doen van onderzoek naar wat de morele zijn en waarom.
Er worden analyses gedaan om deze inzichten te gebruiken bij
bijvoorbeeld besluiten doen
• Beschrijvende ethiek is hier een voorbeeld van. Hierbij wordt er gekeken
naar waarom het goed of fout is en hoe de mensen daadwerkelijk
gedragen. Opvattingen worden in kaart gebracht en geanalyseerd.
• Meta-ethiek is hiervan een onderdeel en hierbij wordt een analyse gedaan
van de taal en concepten, waarom is het goed of fout.
4 morele principes die helpen identificeren moreel dilemma
1. Beneficence (Weldoen)
a. Uitleg: Dit principe moedigt actief handelen aan om het welzijn van
anderen te bevorderen. Het gaat om het nemen van positieve stappen om
schade te voorkomen, ongemak te verlichten, en hulp te bieden aan
mensen in nood. Hoewel er een morele verplichting is om weldoen na te
streven, zijn de mogelijkheden beperkt; het is niet altijd haalbaar om
iedereen in elke situatie te helpen.
b. Voorbeelden: Een arts biedt een behandeling aan die pijn verlicht en de
levenskwaliteit verbetert, zelfs als het geen levensreddende behandeling
is. Een voorbijganger helpt een gewonde persoon na een ongeluk door
eerste hulp te verlenen of de hulpdiensten te bellen.
2. Nonmaleficence (Niet schaden)
a. Uitleg: Nonmaleficence legt de nadruk op het vermijden van schade. Dit
omvat fysieke schade, maar ook psychologisch, sociaal en economisch
leed. Het is een fundamentele morele verplichting die universeel geldt: je
moet altijd vermijden schade aan te richten, ongeacht de situatie. Het
principe vraagt ook om zorgvuldig afwegen of het nemen van een
bepaalde actie mogelijk onbedoelde schade kan veroorzaken.
b. Voorbeelden: Een chirurg besluit een operatie niet uit te voeren wanneer
de risico’s groter zijn dan het mogelijke voordeel voor de patiënt. Een
farmaceutisch bedrijf brengt geen medicijn op de markt waarvan de
veiligheid of effectiviteit onvoldoende bewezen is, om potentiële schade
te voorkomen.
3. Autonomy (Autonomie)
a. Uitleg: Autonomie draait om het respecteren van iemands recht om
beslissingen te nemen over zijn of haar eigen leven. Het principe van
autonomie speelt een cruciale rol in medische besluitvorming, waarbij