Blok 3 taak 10
CVA
samenvatting quiz
Inhoud
Vraag 1: Gegeven: In de KNGF richtlijn ‘beroerte’ staan algehele behandelprincipes
beschreven. Stelling:‘Taakspecifiek’ is daar eentje van...............................................4
Behandelprincipes Fysiotherapie bij CVA-patiënten (binnen Stroke Services)..........4
Stroke services......................................................................................................... 6
Werkwijze van de fysiotherapeut binnen de stroke service......................................8
Behandelprincipes.................................................................................................... 9
Vraag 2 Gegeven: Een CVA-patiënt heeft in zijn behandelplan staan: ‘Het verbeteren
van de spierkracht van de m. quadriceps om het traplopen te optimaliseren’. Je zet
de KNGF-richtlijn ‘beroerte’ in ter behandeling. Stelling: Voor dit subdoel ga je op
een leg-press oefenen om taakspecifiek te trainen. ................................................15
Taak - en contextspecificiteit van trainingseffecten...............................................15
Uitleg vraag............................................................................................................ 16
Behandelprincipe: Taak- en contextspecificiteit van trainingseffecten................16
Waarom is een leg-press geen taakspecifieke training voor traplopen?.............16
Wat is dan wél taakspecifiek trainen in dit geval?.............................................16
Vraag 3: Gegeven: Het hoofddoel van een behandelplan van een CVA-patiënt in de
chronische fase luidt: ‘Het lopen dusdanig optimaliseren waardoor veilig lopen
binnen 3-6 maanden mogelijk wordt gemeten met de PSK van 8 naar Stelling: Dit
hoofddoel is SMART geformuleerd.............................................................................17
SMART leerdoel...................................................................................................... 17
Vraag 4: Stelling: Volgens de KNGF richtlijn ‘beroerte’ zal de fysiotherapeutische
behandeling nooit eindig zijn.................................................................................... 18
Wanneer behandeling stoppen?............................................................................. 18
Wat moet de fysiotherapeut doen bij het beëindigen van de behandeling?...........18
Communicatie met de verwijzer............................................................................ 19
Verslaglegging........................................................................................................ 19
Vraag 5 Stelling: In de chronische fase is er sprake van een verbetering van de arm-
handvaardigheden bij circa 10-15% van de patiënten..............................................20
Prognose van een patient in de chronische fase....................................................20
Loopvaardigheid..................................................................................................... 21
Arm-handvaardigheid............................................................................................. 21
, Activiteiten van het dagelijks leven (ADL)..............................................................23
Invloed van prognostische factoren op de behandeling.........................................23
Vraag 6: Stelling: Bij een heterarchische model controleren de hogere delen van de
hersenen de lagere delen. ........................................................................................ 24
Welke hersenmodellen........................................................................................... 24
Uit welk model is onze neurologie voornamelijk opgesteld?..................................24
Reflexmodel........................................................................................................... 25
chaosmodel............................................................................................................ 27
Stimulus-perceptiemodel....................................................................................... 28
Intentie-actiemodel................................................................................................ 29
Heirarchisch model................................................................................................ 30
Sensomotorische cirkel.......................................................................................... 31
3 functionele units van luria................................................................................... 32
Plastische zenuwstelsel.......................................................................................... 34
Heterarchisch model/dynamisch model ................................................................35
Overeenkomsten en verschillen per model............................................................35
Vraag 7: Gegeven: Het hiërarchische model beschrijft onder andere het paleo
niveau. Stelling: Dit niveau bevat onder andere emoties.........................................37
Heirarchisch model................................................................................................ 37
Vraag 8: Stelling: De verschillende hersenmodelen zijn in kaart gebracht om aan elk
individu een passend model te koppelen..................................................................38
Wat zeggen de hersenmodellen eigenlijk?.............................................................38
Waarom is de stelling fout?.................................................................................... 38
Vraag 9: Stelling: Een nadeel van motorisch leren is dat het slechts bij patiënten met
een centraal neurologische aandoeningen in te zetten is.........................................40
Motorisch leren...................................................................................................... 40
Onderbouwing voor antwoord op deze vraag........................................................40
Wat zegt de litaratuur over motorisch leren...........................................................42
Vraag 10: Stelling:Motorisch leren is onder andere het herleren van functionele
vaardigheden............................................................................................................ 43
Wat valt onder motorisch leren.............................................................................. 43
Vraag 11: Stelling: Impliciet leren is beter dan expliciet leren..................................45
Impliciet leren........................................................................................................ 45
Expliciet leren........................................................................................................ 45
Vraag 12: Stelling: Expliciet leren gaat altijd gepaard met meer verbale uitleg dan
impliciet leren........................................................................................................... 47
,Vraag 13: Stelling: Level of evidence 4 is de hoogst mogelijke evidentie binnen de
wetenschap............................................................................................................... 48
Wat zijn onderzoeksdesigns................................................................................... 48
Levels of evidece.................................................................................................... 48
Onderzoek van hoogste betrouwbaarheid naar laagste volgens de piramide........49
Systematische review............................................................................................ 49
Voor en nadelen systematische review...............................................................50
Randomized controlled trial................................................................................... 51
Voor en nadelen rtc............................................................................................. 52
Rtc kort............................................................................................................... 53
Cohortonderzoek.................................................................................................... 54
Patiencontrole-onderzoek kort (case control study)...............................................55
Case Study of Patiëntenserie................................................................................. 55
Expert Opinion....................................................................................................... 56
Welk Onderzoeksdesign is het Beste?....................................................................56
Indeling van de onderzoeksresultaten naar bewijskracht voor interventiestudies. 57
Vraag 14: Stelling: Interdisciplinair werken heeft de voorkeur boven multidisciplinair
werken...................................................................................................................... 58
Multidisciplinaire en interprofessionele samenwerking..........................................58
Rol van de fysiotherapeut in het revalidatieteam..................................................58
Extra.......................................................................................................................... 59
Raamwerk motorisch leren.................................................................................... 59
Hersenmodellen koppelen aan motorisch leren’....................................................62
, Vraag 1:
Gegeven: In de KNGF richtlijn ‘beroerte’ staan algehele behandelprincipes
beschreven.
Stelling:‘Taakspecifiek’ is daar eentje van.
Behandelprincipes Fysiotherapie bij CVA-patiënten (binnen Stroke Services)
1. Snelle en gespecialiseerde zorgverlening
o Patiënten met een CVA dienen zo snel mogelijk opgenomen te worden
in een gespecialiseerde stroke unit, die deel uitmaakt van een
regionale stroke service, vanwege de bewezen voordelen op herstel en
overlevingskansen.
2. Interdisciplinaire samenwerking
o Fysiotherapeutisch handelen vindt plaats binnen een multidisciplinair
team met gezamenlijke doelen (goal setting), waarbij de patiënt
centraal staat.
3. Evidence-based practice
o De behandeling is gebaseerd op de best beschikbare wetenschappelijke
evidentie, aangevuld met:
De wensen en behoeften van de patiënt (en diens partner);
De functionele prognose;
Belemmerende factoren;
Klinische toestand en omstandigheden van de patiënt.
4. Intensieve oefentherapie
o De oefentherapie moet intensief zijn (meerdere keren per dag, ook in
het weekend), waarbij de duur en frequentie positief samenhangen met
herstel van motoriek en ADL.
CVA
samenvatting quiz
Inhoud
Vraag 1: Gegeven: In de KNGF richtlijn ‘beroerte’ staan algehele behandelprincipes
beschreven. Stelling:‘Taakspecifiek’ is daar eentje van...............................................4
Behandelprincipes Fysiotherapie bij CVA-patiënten (binnen Stroke Services)..........4
Stroke services......................................................................................................... 6
Werkwijze van de fysiotherapeut binnen de stroke service......................................8
Behandelprincipes.................................................................................................... 9
Vraag 2 Gegeven: Een CVA-patiënt heeft in zijn behandelplan staan: ‘Het verbeteren
van de spierkracht van de m. quadriceps om het traplopen te optimaliseren’. Je zet
de KNGF-richtlijn ‘beroerte’ in ter behandeling. Stelling: Voor dit subdoel ga je op
een leg-press oefenen om taakspecifiek te trainen. ................................................15
Taak - en contextspecificiteit van trainingseffecten...............................................15
Uitleg vraag............................................................................................................ 16
Behandelprincipe: Taak- en contextspecificiteit van trainingseffecten................16
Waarom is een leg-press geen taakspecifieke training voor traplopen?.............16
Wat is dan wél taakspecifiek trainen in dit geval?.............................................16
Vraag 3: Gegeven: Het hoofddoel van een behandelplan van een CVA-patiënt in de
chronische fase luidt: ‘Het lopen dusdanig optimaliseren waardoor veilig lopen
binnen 3-6 maanden mogelijk wordt gemeten met de PSK van 8 naar Stelling: Dit
hoofddoel is SMART geformuleerd.............................................................................17
SMART leerdoel...................................................................................................... 17
Vraag 4: Stelling: Volgens de KNGF richtlijn ‘beroerte’ zal de fysiotherapeutische
behandeling nooit eindig zijn.................................................................................... 18
Wanneer behandeling stoppen?............................................................................. 18
Wat moet de fysiotherapeut doen bij het beëindigen van de behandeling?...........18
Communicatie met de verwijzer............................................................................ 19
Verslaglegging........................................................................................................ 19
Vraag 5 Stelling: In de chronische fase is er sprake van een verbetering van de arm-
handvaardigheden bij circa 10-15% van de patiënten..............................................20
Prognose van een patient in de chronische fase....................................................20
Loopvaardigheid..................................................................................................... 21
Arm-handvaardigheid............................................................................................. 21
, Activiteiten van het dagelijks leven (ADL)..............................................................23
Invloed van prognostische factoren op de behandeling.........................................23
Vraag 6: Stelling: Bij een heterarchische model controleren de hogere delen van de
hersenen de lagere delen. ........................................................................................ 24
Welke hersenmodellen........................................................................................... 24
Uit welk model is onze neurologie voornamelijk opgesteld?..................................24
Reflexmodel........................................................................................................... 25
chaosmodel............................................................................................................ 27
Stimulus-perceptiemodel....................................................................................... 28
Intentie-actiemodel................................................................................................ 29
Heirarchisch model................................................................................................ 30
Sensomotorische cirkel.......................................................................................... 31
3 functionele units van luria................................................................................... 32
Plastische zenuwstelsel.......................................................................................... 34
Heterarchisch model/dynamisch model ................................................................35
Overeenkomsten en verschillen per model............................................................35
Vraag 7: Gegeven: Het hiërarchische model beschrijft onder andere het paleo
niveau. Stelling: Dit niveau bevat onder andere emoties.........................................37
Heirarchisch model................................................................................................ 37
Vraag 8: Stelling: De verschillende hersenmodelen zijn in kaart gebracht om aan elk
individu een passend model te koppelen..................................................................38
Wat zeggen de hersenmodellen eigenlijk?.............................................................38
Waarom is de stelling fout?.................................................................................... 38
Vraag 9: Stelling: Een nadeel van motorisch leren is dat het slechts bij patiënten met
een centraal neurologische aandoeningen in te zetten is.........................................40
Motorisch leren...................................................................................................... 40
Onderbouwing voor antwoord op deze vraag........................................................40
Wat zegt de litaratuur over motorisch leren...........................................................42
Vraag 10: Stelling:Motorisch leren is onder andere het herleren van functionele
vaardigheden............................................................................................................ 43
Wat valt onder motorisch leren.............................................................................. 43
Vraag 11: Stelling: Impliciet leren is beter dan expliciet leren..................................45
Impliciet leren........................................................................................................ 45
Expliciet leren........................................................................................................ 45
Vraag 12: Stelling: Expliciet leren gaat altijd gepaard met meer verbale uitleg dan
impliciet leren........................................................................................................... 47
,Vraag 13: Stelling: Level of evidence 4 is de hoogst mogelijke evidentie binnen de
wetenschap............................................................................................................... 48
Wat zijn onderzoeksdesigns................................................................................... 48
Levels of evidece.................................................................................................... 48
Onderzoek van hoogste betrouwbaarheid naar laagste volgens de piramide........49
Systematische review............................................................................................ 49
Voor en nadelen systematische review...............................................................50
Randomized controlled trial................................................................................... 51
Voor en nadelen rtc............................................................................................. 52
Rtc kort............................................................................................................... 53
Cohortonderzoek.................................................................................................... 54
Patiencontrole-onderzoek kort (case control study)...............................................55
Case Study of Patiëntenserie................................................................................. 55
Expert Opinion....................................................................................................... 56
Welk Onderzoeksdesign is het Beste?....................................................................56
Indeling van de onderzoeksresultaten naar bewijskracht voor interventiestudies. 57
Vraag 14: Stelling: Interdisciplinair werken heeft de voorkeur boven multidisciplinair
werken...................................................................................................................... 58
Multidisciplinaire en interprofessionele samenwerking..........................................58
Rol van de fysiotherapeut in het revalidatieteam..................................................58
Extra.......................................................................................................................... 59
Raamwerk motorisch leren.................................................................................... 59
Hersenmodellen koppelen aan motorisch leren’....................................................62
, Vraag 1:
Gegeven: In de KNGF richtlijn ‘beroerte’ staan algehele behandelprincipes
beschreven.
Stelling:‘Taakspecifiek’ is daar eentje van.
Behandelprincipes Fysiotherapie bij CVA-patiënten (binnen Stroke Services)
1. Snelle en gespecialiseerde zorgverlening
o Patiënten met een CVA dienen zo snel mogelijk opgenomen te worden
in een gespecialiseerde stroke unit, die deel uitmaakt van een
regionale stroke service, vanwege de bewezen voordelen op herstel en
overlevingskansen.
2. Interdisciplinaire samenwerking
o Fysiotherapeutisch handelen vindt plaats binnen een multidisciplinair
team met gezamenlijke doelen (goal setting), waarbij de patiënt
centraal staat.
3. Evidence-based practice
o De behandeling is gebaseerd op de best beschikbare wetenschappelijke
evidentie, aangevuld met:
De wensen en behoeften van de patiënt (en diens partner);
De functionele prognose;
Belemmerende factoren;
Klinische toestand en omstandigheden van de patiënt.
4. Intensieve oefentherapie
o De oefentherapie moet intensief zijn (meerdere keren per dag, ook in
het weekend), waarbij de duur en frequentie positief samenhangen met
herstel van motoriek en ADL.