Les 1 – Anatomie en fysiologie van het spijsverteringsstelsel
Leerdoelen
De student:
1. Legt uit waaruit het spijsverteringsstelsel is opgebouwd en welke
accessoire organen hierbij betrokken zijn.
2. Legt uit wat de functies van de verschillende organen van het
spijsverteringsstelsel en accessoire organen.
Legt uit waaruit het spijsverteringsstelsel is opgebouwd en welke
accessoire organen hierbij betrokken zijn.
Het spijsverteringsstelsel bestaat uit het spijsverteringskanaal (het maag-
darmkanaal/het gastro-intestinale kanaal) en accessoire organen.
Lagen van het spijsverteringskanaal
Het spijsverteringskanaal is opgebouwd uit vier hoofdlagen (van binnen naar
buiten):
1. Mucosa (slijmvlies): binnenste laag die in direct contact staat met de
voedselbrij. Bestaat uit epitheelcellen en klieren die slijm en
spijsverteringsenzymen afscheiden.
2. Submucosa: bindweefsellaag met bloedvaten, lymfevaten, zenuwen.
Zorgt voor voeding van mucosa en coördinatie van secretie.
3. Spierlaag: bestaat uit een binnenste kringspier en een buitenste lengte
spier. Verantwoordelijk voor peristaltiek en het kneden van voedsel.
4. Serosa: buitenste laag. De serosa is een dun vlies dat het kanaal omhult
(in de buikholte) en zorgt voor bescherming en verbinding met de
omgeving.
,Cavitas oris (mondholte), gebitselementen en tong.
Functies:
Bevochtiging van voedsel door speeksel (oorspeekselklier,
ondertongspeekselklier, onderkaakspeekselklier).
Mechanische bewerking van voedsel via kauwen.
Het mengen van voedsel met speeksel, dat enzymen bevat voor de
afbraak van koolhydraten.
Farynx (keelholte)
De farynx bestaat uit drie delen:
1. Nasofarynx: neus-keelholte
Hier mondt ook de Buis van Eustachius uit, die zorgt voor de
drukregulatie tussen het middenoor en de buitenlucht.
2. Orofarynx: mond-keelholte
3. Laryngofarynx: strottenhoofd-keelholte.
Functies van de farynx:
Dient als gezamenlijke doorgang voor vast voedsel, vloeistoffen en lucht.
Coördinatie van het slikproces in samenwerking met de spieren van de
mondholte, waardoor voedsel de oesophagus in wordt geduwd.
Rondom de farynx ligt de Ring van Waldeyer, een ring van lymfatisch weefsel
(onder andere keel-, neus- en tongamandelen) die helpt bij het afweren van
ziekteverwekkers die via mond of neus binnenkomen.
Oesophagus (slokdarm)
Functie
Het vervoeren van voedsel naar de maag via peristaltische bewegingen.
Gaster (maag)
Bestaat uit 5 grote onderdelen:
1. Cardia: overgang van oesophagus naar het kleinste deel van de maag en
het voorkomt dat maaginhoud terugstroomt naar de oesophagus (reflux).
2. Fundus: uitpuilende gedeelte dat boven de cardia uitsteekt en tegen het
diafragma zit.
3. Corpus: grootste deel van de maag, tussen de fundus en de bocht.
4. Anterum: onderste gedeelte voor de uitgang naar de dunne darm. Het
mengt het voedsel verder en duwt het naar de pylorus. Ook produceert
het gastrine.
5. Pylorus (fincter): maagportier die de maag verbindt met het duodenum.
Het voorkomt dat maaginhoud te snel naar de dunne darm stroomt.
De 4 functies van de maag:
1. Tijdelijke opslag van voedsel.
, 2. Mechanische bewerking via spiercontracties.
3. Chemische afbraak van stoffen door maagzuur en enzymen.
4. De productie van een intrinsieke factor, een verbinding die nodig is voor
opname van vitamine B12.
De maagwandklieren (of maaggroefjes) in de mucosa-laag produceren maagsap
met maagzuur en enzymen voor de vertering en slijm dat de maagwand
beschermt tegen het zure milieu.
Diafragma zorgt ervoor dat het maagzuur niet de maag uit kan stromen naar de
slokdarm.
Papil van Vater:
Vormt de overgang van de galgang naar het duodenum.
Hier komen gal en alvleesklier sap samen voor de vertering van voedsel.
Intestinum tenue (dunne darm):
De dunne darm bestaat uit 3 delen:
1. Duodenum (twaalfvingerige darm): ontvangt de
chymus (voedselbrij) uit de maag en
verteringssappen vanuit de pancreas en de lever.
2. Jejunum (nuchtere darm): hier vindt het grootste
deel van de chemische vertering en de opname van
voedingsstoffen plaats.
3. Ileum (kronkeldarm): de laatste voedingsstoffen en
sommige vitamines worden hier nog uit je eten
gehaald.
Functies van de dunne darm:
1. Absorptie: 90% van de voedingsstoffen wordt hier geabsorbeerd.
2. Peristaltiek: voortbeweging van de voedselbrij.
3. Secretie: afscheiding darmsappen, slijm en water.
De dunne darmwand bestaat uit verschillende lagen die de absorptie van
voedingsstoffen bevorderen. De binnenste laag, de mucosa, bevat
darmvlokken (villi) die weer bedekt zijn met microvilli (de borstelzoom).
Deze structuur vergroot het oppervlak enorm, zodat 90% van de voedingsstoffen
efficiënt kan worden opgenomen.
, Klep van Bauhin: kringspier die tussen de dunne en dikke darm in ligt. En
ervoor zorgt dat de darminhoud niet terugstroomt.
Intestinum crassum (dikke darm):
De dikke darm bestaat uit 6 delen:
1. Caecum (blindedarm)): hier komt de darminhoud als eerste binnen. Dit
gedeelte bevat het wormvorming aanhangsel (appendix).
2. Colon (karteldarm): dit gedeelte heeft geen darmvlokken, maar erg veel
slijmcellen in de wand. Het bevat 4 delen:
Colon ascendens: stijgt op aan de rechterkant van de buikholte.
Colon transversum: loopt horizontaal onder de maag.
Colon descendens: daalt af aan de linkerkant.
Colon sigmoïdeum: de S-vormige lus die uitmondt in het rectum.
3. Endeldarm (rectum) en anus: rekbaar orgaan waar de feces tijdelijk wordt
opgeslagen en uiteindelijk uitgescheiden.
Functies van de dikke darm:
Terugresorptie van water voor het indikken van de feces.
Absorptie van vitaminen, zoals vitamine K en bepaalde B-vitamine.
Opslag en regulatie van defecatiereflex: wanneer feces in het rectum
komt treedt, door prikkeling van reksensoren, de defecatiereflex op.
Voorkomen van problemen zoals hemorroïden (aambeien) door een
goede stoelgang.
De accessoire organen en hun functies:
1. Speekselklieren:
Produceren speeksel dat voedsel bevochtigt en enzymen bevat voor
de vertering van koolhydraten.
2. Hepar (lever)
Produceert gal, wat vetten helpt afbreken.
Slaat energie en voedingsstoffen op.
Voert diverse stofwisselingsfuncties uit.