Kennistoets periode 4
BS5 & BS6
Kan de anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel uitleggen;
Hersenen
- Grote hersenen (cerebrum)
- Kleine hersenen (cerebellum): zorgen voor coördinatie, houding en evenwicht.
- Hersenstam: basale lichaamsfuncties
De fissura longitudinalis scheidt de twee hersenhelften.
Hersenkwabben
- Frontaalkwab: motorisch
- Temporaalkwab: sensorisch
- Occipitaal kwab: sensorisch
- Pariëtaal kwab: sensorisch
Zenuwweefsel
- Neuron(en): zenuwcel(len)
- Neuroglia: ondersteunende cellen
Een neuron bestaat uit:
- Een cellichaam: ronde gedeelte waar de groene kern in zit.
- Dendrieten: uitlopers van een cellichaam.
- Een axon: een streng met gele ronde knoppen; hier omheen zit de myelineschede
> werkt isolerend.
- Synapsknoop: uiteinde van het axon; geeft de signalen door aan het volgende
neuron.
De meeste neuronen zijn multipolair; alle motorische neuronen die skeletspieren
aansturen.
Dendrieten zijn de aftakkende structuren die in combinatie met het cellichaam
gevoelig zijn voor chemische, mechanische of elektrische prikkels.
Ependymcellen produceren in sommige gebieden van de hersenen
cerebrospinale vloeistof.
,Stappen van prikkeling tot bewustwording
1. Stimulus (bv. licht of geluid) zorgt voor een prikkel.
2. De afferente informatie wordt naar het ruggenmerg vervoerd.
3. De informatie wordt vanuit het ruggenmerg verder vervoerd.
- Afferent: wanneer het vanuit het ruggenmerg omhoog gaat naar de
hersenen > bewustwording.
- Efferent: er vindt geen bewustwording plaats en informatie gaat direct
door naar de spier zonder naar de hersenen te gaan.
Wordt ook wel een reflex genoemd.
Je hebt dus:
- Sensorische neuronen die afferente informatie naar het ruggenmerg
vervoeren.
- Motorische neuronen die efferente informatie vervoeren naar bijvoorbeeld
een spier.
Membraanpotentiaal
In zenuwweefsel worden elektrische signaaltjes met bepaalde informatie
vervoerd. Het membraanpotentiaal is hierbij erg belangrijk.
Potentiaal: verschil in lading > wanneer er aan de ene kant meer positieve dan
negatieve elementen zijn.
Zenuwweefsel bevat positieve en negatieve elementen
- Buiten het celmembraan relatief veel Na+ en Cl-
- Binnen het celmembraan veel K+ en negatief geladen eiwitten.
Aan de buitenkant zitten meer positieve elementen dan aan de binnenkant >
ladingsverschil dus membraanpotentiaal.
Rustpotentiaal is ladingsverschil in rust (-70mV)
Een prikkel veroorzaakt een typische actiepotentiaal of helemaal geen
actiepotentiaal.
Actiepotentiaal
Bij prikkeling vindt depolarisatie plaats:
, - De celmembraan wordt doorlaatbaar voor Na+ ionen.
- Na+ influx (instroom)
- Na+ ionen zijn positief geladen, dus binnenkant van de cel wordt positief
(tot max. 30mV)
-50 mV: drempelwaarde > depolarisatie is niet te stoppen.
Actiepotentiaal: verschil tussen -70 mV en +30 mV = 100 mV
Volgorde actiepotentiaal
1. Depolarisatie tot de drempelwaarde.
2. Activatie van natriumkanalen en snelle depolarisatie.
3. Inactivatie van natriumkanalen en activatie van kaliumkanalen.
4. Het sluiten van kaliumkanalen.
Repolarisatie
Er vindt repolarisatie plaats:
- Doordat het celmembraan een ander ladingsverschil krijgt, wordt het
doorlaatbaar voor K+ ionen.
- Door verandering van potentiaal krijgen de kaliumkanaaltjes een signaal
om open te gaan.
- Dit leidt tot een K+ efflux: de K+ stromen het celmembraan uit.
- K+ ionen zijn positief geladen dus de binnenkant van de cel wordt weer
negatief.
Hyperpolarisatie: niet alle K+ kanaaltjes sluiten zich allemaal tegelijk.
Na+/Ka+ pompen zorgen weer voor het rustpotentiaal > dus evenwicht van -70
mV.
Het actiepotentiaal schuift steeds een beetje op zodat het zich voort kan
bewegen door het lichaam om zo op de juiste plaats aan te komen. Het ene
actiepotentiaal stuurt het andere actiepotentiaal naast zich aan.
Saltatoire geleiding
Om de neuronen zit een myelineschede bestaande uit cellen van Schwann.
Myeline is een isolerende, vetachtige stof.
- Zit om stukjes van het axon heen. Het ene deel is geïsoleerd, het andere
deel niet.
- De impuls springt over van niet-geïsoleerde deel naar het andere niet-
geïsoleerde deel.
- Doordat saltatoire geleiding met sprongetjes gaat, gaat het sneller dan het
actiepotentiaal.
, Impulsoverdracht
Een impuls loopt van een dendriet, via het axon, naar het axon-uiteinde. Het
axon-uiteinde staat in verbinding met een dendriet van een ander neuron.
De impulsoverdracht tussen twee neuronen vindt plaats met behulp van
synapsen. Neurotransmitters zijn chemische boodschappers die zorgen voor
informatieoverdracht.
Synapsen
1. Actiepotentiaal komt aan bij de presynaptische zenuwcel (de cel die voor
de synaps zit en de prikkel wil doorgeven)
2. Blaasjes gaan open en geven neurotransmitters vrij.
3. De neurotransmitters smelten samen met het celmembraan van de
presynaptische zenuwcel en komen vrij in de synaptische spleet.
4. De vrijgekomen neurotransmitters hechten zich aan de receptoren van het
dendriet van de post synaptische zenuwcel (de cel die achter het synaps
zit en de prikkel wilt ontvangen) > de kanaaltjes gaan open.
5. Natrium stroomt het celmembraan in > depolarisatie > actiepotentiaal.
6. In het andere neuron vindt dus een actiepotentiaal plaats, dat zich blijft
verplaatsen tot dat het aankomt bij een volgend neuron.
Neurotransmitters
Neurotransmitters zijn belangrijke boodschappers die ervoor zorgen dat hersenen
hun werk kunnen doen.
- Werken allemaal door elkaar en met elkaar samen.
- Op 1 neuron kunnen heel veel verschillende axonen aansluiten.
Belangrijke soorten neurotransmitters
BS5 & BS6
Kan de anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel uitleggen;
Hersenen
- Grote hersenen (cerebrum)
- Kleine hersenen (cerebellum): zorgen voor coördinatie, houding en evenwicht.
- Hersenstam: basale lichaamsfuncties
De fissura longitudinalis scheidt de twee hersenhelften.
Hersenkwabben
- Frontaalkwab: motorisch
- Temporaalkwab: sensorisch
- Occipitaal kwab: sensorisch
- Pariëtaal kwab: sensorisch
Zenuwweefsel
- Neuron(en): zenuwcel(len)
- Neuroglia: ondersteunende cellen
Een neuron bestaat uit:
- Een cellichaam: ronde gedeelte waar de groene kern in zit.
- Dendrieten: uitlopers van een cellichaam.
- Een axon: een streng met gele ronde knoppen; hier omheen zit de myelineschede
> werkt isolerend.
- Synapsknoop: uiteinde van het axon; geeft de signalen door aan het volgende
neuron.
De meeste neuronen zijn multipolair; alle motorische neuronen die skeletspieren
aansturen.
Dendrieten zijn de aftakkende structuren die in combinatie met het cellichaam
gevoelig zijn voor chemische, mechanische of elektrische prikkels.
Ependymcellen produceren in sommige gebieden van de hersenen
cerebrospinale vloeistof.
,Stappen van prikkeling tot bewustwording
1. Stimulus (bv. licht of geluid) zorgt voor een prikkel.
2. De afferente informatie wordt naar het ruggenmerg vervoerd.
3. De informatie wordt vanuit het ruggenmerg verder vervoerd.
- Afferent: wanneer het vanuit het ruggenmerg omhoog gaat naar de
hersenen > bewustwording.
- Efferent: er vindt geen bewustwording plaats en informatie gaat direct
door naar de spier zonder naar de hersenen te gaan.
Wordt ook wel een reflex genoemd.
Je hebt dus:
- Sensorische neuronen die afferente informatie naar het ruggenmerg
vervoeren.
- Motorische neuronen die efferente informatie vervoeren naar bijvoorbeeld
een spier.
Membraanpotentiaal
In zenuwweefsel worden elektrische signaaltjes met bepaalde informatie
vervoerd. Het membraanpotentiaal is hierbij erg belangrijk.
Potentiaal: verschil in lading > wanneer er aan de ene kant meer positieve dan
negatieve elementen zijn.
Zenuwweefsel bevat positieve en negatieve elementen
- Buiten het celmembraan relatief veel Na+ en Cl-
- Binnen het celmembraan veel K+ en negatief geladen eiwitten.
Aan de buitenkant zitten meer positieve elementen dan aan de binnenkant >
ladingsverschil dus membraanpotentiaal.
Rustpotentiaal is ladingsverschil in rust (-70mV)
Een prikkel veroorzaakt een typische actiepotentiaal of helemaal geen
actiepotentiaal.
Actiepotentiaal
Bij prikkeling vindt depolarisatie plaats:
, - De celmembraan wordt doorlaatbaar voor Na+ ionen.
- Na+ influx (instroom)
- Na+ ionen zijn positief geladen, dus binnenkant van de cel wordt positief
(tot max. 30mV)
-50 mV: drempelwaarde > depolarisatie is niet te stoppen.
Actiepotentiaal: verschil tussen -70 mV en +30 mV = 100 mV
Volgorde actiepotentiaal
1. Depolarisatie tot de drempelwaarde.
2. Activatie van natriumkanalen en snelle depolarisatie.
3. Inactivatie van natriumkanalen en activatie van kaliumkanalen.
4. Het sluiten van kaliumkanalen.
Repolarisatie
Er vindt repolarisatie plaats:
- Doordat het celmembraan een ander ladingsverschil krijgt, wordt het
doorlaatbaar voor K+ ionen.
- Door verandering van potentiaal krijgen de kaliumkanaaltjes een signaal
om open te gaan.
- Dit leidt tot een K+ efflux: de K+ stromen het celmembraan uit.
- K+ ionen zijn positief geladen dus de binnenkant van de cel wordt weer
negatief.
Hyperpolarisatie: niet alle K+ kanaaltjes sluiten zich allemaal tegelijk.
Na+/Ka+ pompen zorgen weer voor het rustpotentiaal > dus evenwicht van -70
mV.
Het actiepotentiaal schuift steeds een beetje op zodat het zich voort kan
bewegen door het lichaam om zo op de juiste plaats aan te komen. Het ene
actiepotentiaal stuurt het andere actiepotentiaal naast zich aan.
Saltatoire geleiding
Om de neuronen zit een myelineschede bestaande uit cellen van Schwann.
Myeline is een isolerende, vetachtige stof.
- Zit om stukjes van het axon heen. Het ene deel is geïsoleerd, het andere
deel niet.
- De impuls springt over van niet-geïsoleerde deel naar het andere niet-
geïsoleerde deel.
- Doordat saltatoire geleiding met sprongetjes gaat, gaat het sneller dan het
actiepotentiaal.
, Impulsoverdracht
Een impuls loopt van een dendriet, via het axon, naar het axon-uiteinde. Het
axon-uiteinde staat in verbinding met een dendriet van een ander neuron.
De impulsoverdracht tussen twee neuronen vindt plaats met behulp van
synapsen. Neurotransmitters zijn chemische boodschappers die zorgen voor
informatieoverdracht.
Synapsen
1. Actiepotentiaal komt aan bij de presynaptische zenuwcel (de cel die voor
de synaps zit en de prikkel wil doorgeven)
2. Blaasjes gaan open en geven neurotransmitters vrij.
3. De neurotransmitters smelten samen met het celmembraan van de
presynaptische zenuwcel en komen vrij in de synaptische spleet.
4. De vrijgekomen neurotransmitters hechten zich aan de receptoren van het
dendriet van de post synaptische zenuwcel (de cel die achter het synaps
zit en de prikkel wilt ontvangen) > de kanaaltjes gaan open.
5. Natrium stroomt het celmembraan in > depolarisatie > actiepotentiaal.
6. In het andere neuron vindt dus een actiepotentiaal plaats, dat zich blijft
verplaatsen tot dat het aankomt bij een volgend neuron.
Neurotransmitters
Neurotransmitters zijn belangrijke boodschappers die ervoor zorgen dat hersenen
hun werk kunnen doen.
- Werken allemaal door elkaar en met elkaar samen.
- Op 1 neuron kunnen heel veel verschillende axonen aansluiten.
Belangrijke soorten neurotransmitters