College 1A – Verhaal en voorrang algemeen (1)
Het stramien
Uitgangspunten
Wat is het stramien? Met andere woorden: hoe werkt het? Als we het hebben over verhaal, heb je het
vaak over geldvorderingen waar je je op wilt verhalen. Dus je hebt bijvoorbeeld iets verkocht en
geleverd, maar de koper betaald niet. Je wilt dan verhaal nemen op de koopprijs, zodat je krijgt waar
je recht op hebt. Hierbij horen twee uitgangspunten:
- Verhaal op gehele vermogen (artikel 3:276 BW)
Hierin staat dat je als schuldeiser verhaal kunt nemen op het gehele vermogen van de
schuldenaar. Als schuldenaar sta je dus met je gehele vermogen in voor je schulden.
- Paritas creditorum (art. 3:277 BW)
Hierin staat dat iedere schuldeiser gelijke rechten heeft om verhaal te nemen. Alle
schuldeisers zijn daarmee in principe gelijk aan elkaar, en hebben geen voorrang op
elkaar (tenzij er voorrangsregels gelden).
Dit zijn de twee belangrijke uitgangspunten. De gelijkheid van schuldeisers (ofwel paritas creditorum)
van artikel 3:277 BW kan echter doorbroken worden door de voorrangsregels die staan genoemd in
artikel 3:278 e.v. BW. Wat zeggen deze artikelen?
- Voorrang vloeit voort uit pandrecht, hypotheekrecht, voorrecht en andere in de wet
aangegeven gronden.
Schuldenaar ‘staat in’ met zijn gehele vermogen
Het uitgangspunt is dus dat de schuldenaar met zijn gehele vermogen instaat voor de schulden die hij
aangaat (vgl. artikel 3:276 BW). In het tweede deel van artikel 3:276 BW staat wel een aanvulling,
namelijk ‘tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt, kan een schuldeiser zijn vordering op alle
goederen van zijn schuldenaar verhalen.’ Het kan dus zijn dat een overeenkomst of wettelijke bepaling
anders bepaalt.
Dat betekent ook dat in principe alleen het vermogen van de schuldenaar dient als waarborg voor de
betaling van de schulden, en in principe niet de goederen van derden. Hier zijn wel uitzonderingen op.
Uit artikel 3:276 BW vloeit dus voort dat de schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn
schuldenaar kan verhalen. Deze regel kent uitzonderingen, om te voorkomen dat de schuldenaar
zonder bestaansmiddelen achterblijft. Deze uitzonderingen zijn gebaseerd op:
I. Overeenkomst
Schuldeiser en schuldenaar kunnen afspreken dat sommige goederen niet voor
verhaal vatbaar zijn, wat de verhaalsmogelijkheden van de schuldeiser beperkt.
II. Wetgeving
De wet beschermt bepaalde basisbehoeften van de schuldenaar, bijvoorbeeld:
o Artikel 447 Rv (o.a. huisraad, kleding, aanwezige voorraad levensmiddelen);
o Beslagvrije voet bij beslag op loonvorderingen (artikel 475a, 475b j° 475c Rv)
= een bepaalt gedeelte van het inkomen moet buiten het beslag blijven.
Soms kan er naast het vermogen van de schuldenaar ook verhaal gehaald worden op goederen van
derden. De schuldeiser kan hierdoor dus soms ook zijn vordering via derden innen. Wanneer kan dit?
Denk aan:
I. Retentierecht (artikel 3:292 BW)
Dit recht geeft een schuldeiser het recht om een goed van de schuldenaar vast te
houden totdat zijn vordering is voldaan, bijvoorbeeld een auto die bij de garage blijft
totdat de reparatie is betaald. Onder bepaalde voorwaarden kan retentierecht ook
worden uitgeoefend tegenover derden, zie de artikelen 3:290 en 3:292 BW.
II. Bodemrecht van de fiscus (artikel 22 lid 3 IW)
, Dit recht geeft de Belastingdienst voorrang om beslag te leggen op bepaalde
goederen (de "bodemzaken") van een schuldenaar, zoals machines of inventaris op
de bedrijfslocatie, om openstaande belastingschulden te innen.
III. Derdenpand/ derdenhypotheek
Dit is een zekerheidsrecht waarbij een derde persoon (niet de schuldenaar) zijn
eigendom in pand of hypotheek geeft om de schuld van de schuldenaar te
waarborgen, bijvoorbeeld een familielid dat zijn huis als zekerheid stelt voor een
lening van de schuldenaar.
Het nemen van verhaal
Het nemen van verhaal betekent dat een schuldeiser het recht heeft om zich te verhalen op de
bezittingen van de schuldenaar om zijn schuld te innen. Hierbij horen verschillende vereisten,
namelijk:
a) Je moet de bevoegdheid hebben tot het nemen van verhaal (crediteur).
Met andere woorden: je moet schuldeiser zijn.
b) Executoriale titel vereist (art. 430 Rv.)
In de meeste gevallen moet je een executoriale titel hebben. Dit is een veroordelend
vonnis die als grondslag kan dienen om verhaal te nemen. Dit is anders bij bepaalde
zekerheidsrechten, waarbij de schuldeiser het recht van ‘parate executie’ heeft en dus
geen executoriale titel nodig heeft om zich te kunnen verhalen op het vermogen van
de schuldenaar.
c) Executoriaal beslag (bijv. art. 439 Rv.)
Met de executoriale titel kan de schuldeiser beslag leggen op de goederen van de
schuldenaar.
d) Openbare verkoop (bijv. art. 463 Rv.)
De in beslag genomen goederen worden in het openbaar verkocht.
e) Verdeling opbrengst (bijv. art. 480 Rv.)
De opbrengst van de verkoop wordt gebruikt om de schuld(en) af te lossen.
Paritas creditorum
Het beginsel van ‘paritas creditorum’ is geregeld in artikel 3:277 lid 1 BW en gaat over de gelijkheid
van schuldeisers. Dit artikel zegt:
- ‘Schuldeisers hebben onderling een gelijk recht om, na voldoening van de kosten van
executie, uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan
naar evenredigheid van ieders vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van
voorrang.’
Het laatste bestanddeel spreekt over ‘behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang’.
Hierbij kun je onder andere denken aan een achtergestelde vordering ex artikel 3:277 lid 2 BW.
Wanneer is dit met name van belang? Dit speelt niet zozeer in de situatie dat iemand verhaal neemt
op een goed en de opbrengst voldoende is om de schuld te voldoen, maar met name in de situatie dat
de opbrengst onvoldoende is om de schuldeiser(s) te voldoen. Hierna volgt een voorbeeld:
In dit voorbeeld zijn schuldeisers A en B beiden op zoek naar betaling van hun vorderingen bij
schuldenaar X, die weigert te betalen. Er wordt conservatoir beslag gelegd, wat later wordt omgezet in
een executoriaal beslag, waarna de goederen van X worden verkocht. De opbrengst van deze
verkoop is 15.000 euro. Dit is niet genoeg om de schulden van A en B te voldoen. Volgens het
,principe van paritas creditorum wordt de opbrengst gelijk verdeeld naar rato van de vorderingen. Dit
betekent, als A en B respectievelijk 10.000 euro en 5.000 euro te vorderen hebben:
- Krijgt A 2/3 van de opbrengst (10.000 euro)
- En B 1/3 van de opbrengst (5.000 euro), omdat de verdeling in verhouding tot hun
oorspronkelijke vorderingen gebeurt.
De normatieve kracht van de paritas creditorum
In de context van het normatieve karakter van de paritas creditorum speelt het idee dat schuldeisers
hun vorderingen op een eerlijke manier kunnen innen een belangrijke rol. Dit idee kan in sommige
gevallen doorbroken worden. Dit wordt geïllustreerd in het arrest Unitco:
U is de schuldeiser van H, en U neemt verhaal op het vermogen van H. Er blijft echter een
vordering van U openstaan. Daarnaast zijn er ook andere schuldeisers (derden) die nog
vorderingen hebben op H. Vervolgens wordt door U het faillissement van H aangevraagd. Hoe
ziet deze procedure eruit:
Eerste aanleg: H wordt failliet verklaard.
Hoger beroep: Tijdens de faillissementsprocedure die liep in de periode tussen de
procedure in eerste aanleg en het hoger beroep, worden veel van de zogenaamde
steunvorderingen deels betaald door een derde of kwijtgescholden. Het hof oordeelt
dat deze betalingen in strijd zijn met de gelijkheid van schuldeisers.
Cassatie: de Hoge Raad oordeelt dat er geen doorbreking is van de gelijkheid van
schuldeisers. Deze gelijkheid geldt alleen voor de verdeling van de netto-opbrengst
na executie van de goederen van de schuldenaar. De Hoge Raad benadrukt dat er
geen normatieve kracht is van de paritas creditorum die verder gaat dan de verdeling
van de opbrengst. Dit betekent dat schuldeisers niet verplicht zijn om in gelijke
volgorde te worden behandeld vóór de verdeling van de opbrengst. De paritas
creditorum, die gelijkheid van schuldeisers waarborgt bij de verdeling van de
opbrengst, wordt dus niet doorbroken door het voldoen van steunvorderingen door
derden. Dit betekent dat derden steunvorderingen kunnen betalen zonder dat dit het
faillissement of de behandeling van andere schuldeisers in gevaar brengt.
Faillissement
Het nemen van verhaal wordt in principe gedaan door individuele schuldeisers, maar als de
schuldenlast te hoog wordt kun je ervoor kiezen het faillissement van de schuldenaar aan te vragen.
Kenmerken van het faillissement zijn:
- De schuldenaar verkeerd in de ‘toestand van te hebben opgehouden te betalen’ (artikel 1 Fw).
- Wat er dan gebeurt is dat er een beslag wordt gelegd op het gehele vermogen van de
schuldenaar en dit wordt ook uitgewonnen (artikel 20 Fw).
- Een belangrijk gevolg van het faillissement is dat de schuldenaar het beheer en de
beschikking over zijn vermogen verliest (artikel 23 en 24 Fw). De curator neemt dit beheer en
de beschikking over.
- Ook zullen individuele gelegde beslagen die op het vermogen van de schuldenaar rusten
komen te vervallen (artikel 33 Fw).
Wat heeft een schuldeiser in de praktijk aan de paritas creditorum? In de praktijk biedt de paritas
creditorum weinig zekerheid voor gewone schuldeisers, omdat preferente schuldeisers (zoals de
Belastingdienst) en schuldeisers met zekerheidsrechten (zoals banken) voorrang krijgen. Bovendien
gaan faillissementskosten voor, waardoor er vaak weinig tot niets overblijft voor concurrente
schuldeisers.
Voorrang
Het uitgangspunt is de gelijkheid van schuldeisers (vgl. artikel 3:277 BW), maar er zijn uitzonderingen
waarbij bepaalde schuldeisers voorrang hebben bij het verhaal op het vermogen van de schuldenaar.
Zo zegt artikel 3:278 lid 1 BW: ‘Voorrang vloeit voort uit pand, hypotheek en voorrecht en andere in de
wet aangegeven gronden’.
- ‘andere in de wet aangegeven gronden’ bijvoorbeeld artikel 6:107 lid 4 BW of artikel 7:3
BW (vormerkung).
, Waarom geeft de wetgever sommige schuldeisers voorrang? Het kan zo zijn dat partijen dit onderling
hebben afgesproken, denk aan het vestigen van een pand- of hypotheekrecht. Dit staat partijen vrij.
Soms kan het ook te maken hebben met bijvoorbeeld de fiscus die een algemeen bodem- en
voorrecht heeft, waarbij de reden is dat de fiscus zijn schuldenaren niet voor het uitkiezen heeft. Het
kan bijvoorbeeld ook zijn omdat je een zwakkere partij bent, en er dus sprake is van
ongelijkwaardigheid tussen partijen (o.a. artikel 6:107 BW).
In het kader van voorrang, zijn van belang:
- Pand- en hypotheekrecht
Dit zijn zekerheidsrechten die een schuldeiser voorrang geven bij de terugbetaling
van een schuld. Bij een pandrecht wordt roerend goed (zoals een auto of voorraad)
als onderpand gegeven, en bij een hypotheekrecht onroerend goed (zoals een huis).
Beide rechten verschaffen voorrang bij verhaal, waarbij een executoriale titel niet
vereist is (= recht van parate executie). Dit recht volgt het goed ook, ook bij verkoop of
faillissement (= droit de suite).
- Voorrecht
Dit is een wettelijke voorrangspositie die een schuldeiser krijgt bij de verdeling van het
vermogen van een schuldenaar, zoals een belastingvordering, waardoor hij eerder
wordt betaald dan andere schuldeisers zonder zekerheidsrecht. In tegenstelling tot bij
pand- of hypotheekrechten, heeft een voorrecht geen ‘droit de suite’ en is er wel een
executoriale titel nodig (ook geen recht van parate executie).
Voorrecht
Artikel. 3:278 lid 2 BW zegt: ‘Voorrechten ontstaan alleen uit de wet. Zij rusten of op bepaalde
goederen of op alle tot een vermogen behorende goederen.’ Voorrechten ontstaan dus uit de wet. Je
kan een voorrecht hebben:
- Op alle goederen (dit is een algemeen voorrecht)
- Op bepaalde goederen (dit is een gedeelte van de goederen en een specifiek voorrecht)
Ter illustratie
Dit voorbeeld laat het verschil zien tussen voorrechten en de gelijkheid van schuldeisers. A heeft een
concurrente vordering, wat betekent dat A geen voorrecht heeft. B heeft wel een voorrecht op grond
van art. 3:285 BW, waardoor B voorrang krijgt op de opbrengst van de verkoop van het goed (de
auto). B heeft die auto gerepareerd, dan krijgt de vordering die B heeft uit die reparatieovereenkomst,
voorrang. Dit is bevoorrecht ten opzichte van de schuldeisers die niet bevoorrecht zijn (zoals A).
In de situatie met een opbrengst van 15.000 euro ontvangt B 10.000 euro vanwege het voorrecht en A
ontvangt 5.000 euro als gewone schuldeiser zonder voorrecht. Het voorrecht van B doorbreekt de
gelijkheid van schuldeisers, omdat B voorrang heeft op de opbrengst van de verkoop, ondanks de
vordering van A. B kan de auto echter niet zonder meer verkopen om zijn vordering te innen. Hij heeft
een executoriale titel nodig en moet via beslaglegging de auto verkopen. Pas daarna wordt de
opbrengst verdeeld, met B die eerst wordt betaald vanwege het voorrecht.
De ‘verkeersregels’
Hoe zit het dan met andere rechten? Wat zijn de regels die als uitgangspunt genomen moeten
worden?
- Pand en hypotheek gaan voor voorrecht (art. 3:279 BW)
- Bijzondere voorrechten gaan voor algemene voorrechten (art. 3:280 BW)
- Bijzondere voorrechten op hetzelfde goed staan gelijk in rang (art. 3:281 lid 1 BW)