Inleiding Klinische Neuropsychologie
ALLE OEFENVRAGEN BEANTWOORD :
Antwoorden op de vragen:
1. Mechanismen die het brein beschermen tegen invloeden van
buitenaf:
Schedel: Beschermt het brein tegen mechanische schade.
Hersenvliezen: Dienen als extra lagen bescherming rondom de hersenen.
Bloed-hersenbarrière: Beperkt de doorgang van schadelijke stoffen uit
het bloed naar het hersenweefsel.
Cerebrospinale vloeistof (CSV): Dempt schokken en voert afvalstoffen
af.
2. CVA's en uitval van functies:
Verschillende delen van de hersenen hebben specifieke functies. Bij een
CVA wordt de bloedtoevoer naar een bepaald hersengebied onderbroken,
wat leidt tot uitval van functies die door dat gebied worden gecontroleerd,
terwijl andere gebieden intact blijven.
3. Opvatting over zenuwcelvernieuwing:
De klassieke opvatting dat zenuwcellen niet worden vervangen, is deels
achterhaald. Neurogenese, vooral in de hippocampus en de
subventriculaire zone, toont aan dat er enige regeneratie plaatsvindt,
hoewel deze beperkt is.
4. Kerntaak van het cerebellum:
Het cerebellum coördineert bewegingen, handhaaft balans en zorgt voor
nauwkeurige motorische controle.
5. Motorische functies van het cerebellum:
Coördinatie van complexe bewegingen.
Handhaving van balans en houding.
Aanpassing van motorische programma’s op basis van sensorische
feedback.
6. Invloed van hersenstamschade op bewustzijn en gedrag:
De formatio reticularis in de hersenstam reguleert arousal en bewustzijn.
Beschadiging kan leiden tot coma of ernstige gedragsveranderingen.
, Kernen in de medulla oblongata controleren essentiële functies zoals
ademhaling en hartslag.
7. Functie van de thalamus:
De thalamus fungeert als een schakelstation dat sensorische informatie
doorstuurt naar de juiste gebieden van de cortex en speelt een rol in
aandacht en bewustzijn.
8. Gedragsfuncties van de basale ganglia:
Beweging en motorische controle.
Leren van gewoonten.
Regulatie van motivatie en beloning.
9. Rol van het limbische systeem in emoties:
Het limbische systeem is betrokken bij emoties, maar ook bij geheugen,
motivatie en gedragsregulatie. Het is niet uitsluitend verantwoordelijk voor
emoties.
10. Functionele verschillen tussen primaire, secundaire en tertiaire
gebieden:
Primaire gebieden: Verwerken directe sensorische of motorische input.
Secundaire gebieden: Verwerken meer complexe informatie en
integreren gegevens.
Tertiaire gebieden (associatiecortex): Coördineren informatie uit
meerdere modaliteiten en spelen een rol in hogere cognitieve functies.
11. Structuur van de cortex en functies:
Sensorische cortex: Dunne laag met veel granulaire cellen.
Motorische cortex: Dikkere laag met veel piramidecellen.
Associatiecortex: Complexe structuur met diverse cellen voor integratie.
12. Specifieke vs. modulerende neurotransmittereffecten:
E9d.
Modulerende effecten: Beïnvloeden de activiteit van grote
hersengebieden en zorgen voor aanpassing van neurale netwerken.
13. Neurotransmitters beïnvloed door psychofarmaca:
Vooral monoamines zoals dopamine, serotonine, en noradrenaline.
14. Moeilijkheden bij farmaca en cognitieve functies:
Complexiteit van het brein.
Overlappende functies van neurotransmitters.
Bijwerkingen door gebrek aan specificiteit.
,15. Ziekten met specifieke neurotransmitterrol:
Ziekte van Parkinson: Dopaminetekort.
Ziekte van Alzheimer: Verminderde acetylcholine-activiteit.
Depressie: Serotoninedisfunctie.
Schizofrenie: Verstoorde dopamineregulatie.
1. Belangrijkste criteria voor de toepasbaarheid van neuro-imaging
methoden:
Ruimtelijke resolutie: Hoe nauwkeurig de locatie van hersenactiviteit
kan worden bepaald.
Tijdresolutie: Hoe snel veranderingen in hersenactiviteit kunnen worden
geregistreerd.
Niet-invasiviteit: Veiligheid en toepasbaarheid op gezonde
proefpersonen en patiënten.
Kosten en beschikbaarheid: Praktische overwegingen zoals
apparatuurkosten en toegang.
Specifieke klinische vraagstelling: Bepaalde technieken zijn beter
geschikt voor specifieke diagnostische doeleinden.
2. Nut van single-cell recording voor klinische neuropsychologie:
Inzicht in de activiteit van individuele neuronen kan helpen bij het
begrijpen van specifieke hersenfuncties, zoals motorische controle of
sensorische verwerking, en bij het ontwikkelen van behandelingen voor
neurologische aandoeningen.
3. Wat meten we met een EEG:
EEG meet de elektrische activiteit van hersenneuronen, specifiek de
postsynaptische potentialen van grote groepen neuronen in de cortex.
Deze potentialen worden veroorzaakt door synaptische activiteit en
spanningsverschillen.
4. Imaging-methoden voor het vaststellen van pathologische
aandoeningen:
MRI: Hoge resolutie, geschikt voor het detecteren van tumoren, infarcten,
en structurele afwijkingen.
CT: Sneller en goedkoper dan MRI, vooral voor acute situaties zoals
hersenbloeding.
EEG: Geschikt voor het opsporen van epileptische activiteit.
fMRI of PET: Kunnen functionele veranderingen in de hersenen laten zien.
, 5. Event-related potentials (ERP) en taalstoornissen:
ERP's kunnen inzicht geven in de verwerking van gesproken woorden op
verschillende niveaus (bijvoorbeeld auditieve waarneming, lexicale
verwerking, of semantische integratie).
6. Methoden voor doorbloedingsstoornissen:
fMRI: Kan bloedstroomveranderingen in de hersenen tijdens cognitieve
activiteiten detecteren.
Doppler-echografie: Meet de bloeddoorstroming in grote bloedvaten.
PET: Kan metabole activiteit en doorbloeding visualiseren.
7. Imaging-methoden voor visuele waarneming:
Gebruik: fMRI en MEG voor het lokaliseren van betrokken cortexgebieden
en het volgen van tijdsafhankelijke processen.
Niet gebruiken: CT of PET vanwege lage tijdresolutie en
stralingsbelasting.
8. Methoden voor subcorticale structuren:
fMRI: Geschikt voor het onderzoeken van activatiepatronen in subcorticale
gebieden.
DTI (Diffusion Tensor Imaging): Specifiek voor het onderzoeken van
witte-stofbanen.
9. Imaging van transmitteractiviteit:
PET of SPECT: Geschikt voor het visualiseren van specifieke
neurotransmitteractiviteit, zoals dopamine of serotonine, door gebruik van
radioactieve tracers.
10. Toepassingen van TMS in neuropsychologie:
Diagnostiek: Lokaliseren van hersengebieden die betrokken zijn bij
specifieke cognitieve functies.
Behandeling: Behandeling van depressie of motorische stoornissen door
tijdelijke modulatie van hersenactiviteit.
11. Toepassingen van deep brain stimulation (DBS):
Behandeling van bewegingsstoornissen (bijvoorbeeld Parkinson of tremor).
Behandeling van therapieresistente depressie of obsessieve-compulsieve
stoornis (OCD).
12. Nadelen en voordelen van PET:
Nadelen: Lage tijdresolutie, stralingsbelasting, en hoge kosten.
Voordelen: Precieze visualisatie van metabole processen en
neurotransmitteractiviteit.
13. Imagingmethoden voor verlies aan grijze of witte stof:
ALLE OEFENVRAGEN BEANTWOORD :
Antwoorden op de vragen:
1. Mechanismen die het brein beschermen tegen invloeden van
buitenaf:
Schedel: Beschermt het brein tegen mechanische schade.
Hersenvliezen: Dienen als extra lagen bescherming rondom de hersenen.
Bloed-hersenbarrière: Beperkt de doorgang van schadelijke stoffen uit
het bloed naar het hersenweefsel.
Cerebrospinale vloeistof (CSV): Dempt schokken en voert afvalstoffen
af.
2. CVA's en uitval van functies:
Verschillende delen van de hersenen hebben specifieke functies. Bij een
CVA wordt de bloedtoevoer naar een bepaald hersengebied onderbroken,
wat leidt tot uitval van functies die door dat gebied worden gecontroleerd,
terwijl andere gebieden intact blijven.
3. Opvatting over zenuwcelvernieuwing:
De klassieke opvatting dat zenuwcellen niet worden vervangen, is deels
achterhaald. Neurogenese, vooral in de hippocampus en de
subventriculaire zone, toont aan dat er enige regeneratie plaatsvindt,
hoewel deze beperkt is.
4. Kerntaak van het cerebellum:
Het cerebellum coördineert bewegingen, handhaaft balans en zorgt voor
nauwkeurige motorische controle.
5. Motorische functies van het cerebellum:
Coördinatie van complexe bewegingen.
Handhaving van balans en houding.
Aanpassing van motorische programma’s op basis van sensorische
feedback.
6. Invloed van hersenstamschade op bewustzijn en gedrag:
De formatio reticularis in de hersenstam reguleert arousal en bewustzijn.
Beschadiging kan leiden tot coma of ernstige gedragsveranderingen.
, Kernen in de medulla oblongata controleren essentiële functies zoals
ademhaling en hartslag.
7. Functie van de thalamus:
De thalamus fungeert als een schakelstation dat sensorische informatie
doorstuurt naar de juiste gebieden van de cortex en speelt een rol in
aandacht en bewustzijn.
8. Gedragsfuncties van de basale ganglia:
Beweging en motorische controle.
Leren van gewoonten.
Regulatie van motivatie en beloning.
9. Rol van het limbische systeem in emoties:
Het limbische systeem is betrokken bij emoties, maar ook bij geheugen,
motivatie en gedragsregulatie. Het is niet uitsluitend verantwoordelijk voor
emoties.
10. Functionele verschillen tussen primaire, secundaire en tertiaire
gebieden:
Primaire gebieden: Verwerken directe sensorische of motorische input.
Secundaire gebieden: Verwerken meer complexe informatie en
integreren gegevens.
Tertiaire gebieden (associatiecortex): Coördineren informatie uit
meerdere modaliteiten en spelen een rol in hogere cognitieve functies.
11. Structuur van de cortex en functies:
Sensorische cortex: Dunne laag met veel granulaire cellen.
Motorische cortex: Dikkere laag met veel piramidecellen.
Associatiecortex: Complexe structuur met diverse cellen voor integratie.
12. Specifieke vs. modulerende neurotransmittereffecten:
E9d.
Modulerende effecten: Beïnvloeden de activiteit van grote
hersengebieden en zorgen voor aanpassing van neurale netwerken.
13. Neurotransmitters beïnvloed door psychofarmaca:
Vooral monoamines zoals dopamine, serotonine, en noradrenaline.
14. Moeilijkheden bij farmaca en cognitieve functies:
Complexiteit van het brein.
Overlappende functies van neurotransmitters.
Bijwerkingen door gebrek aan specificiteit.
,15. Ziekten met specifieke neurotransmitterrol:
Ziekte van Parkinson: Dopaminetekort.
Ziekte van Alzheimer: Verminderde acetylcholine-activiteit.
Depressie: Serotoninedisfunctie.
Schizofrenie: Verstoorde dopamineregulatie.
1. Belangrijkste criteria voor de toepasbaarheid van neuro-imaging
methoden:
Ruimtelijke resolutie: Hoe nauwkeurig de locatie van hersenactiviteit
kan worden bepaald.
Tijdresolutie: Hoe snel veranderingen in hersenactiviteit kunnen worden
geregistreerd.
Niet-invasiviteit: Veiligheid en toepasbaarheid op gezonde
proefpersonen en patiënten.
Kosten en beschikbaarheid: Praktische overwegingen zoals
apparatuurkosten en toegang.
Specifieke klinische vraagstelling: Bepaalde technieken zijn beter
geschikt voor specifieke diagnostische doeleinden.
2. Nut van single-cell recording voor klinische neuropsychologie:
Inzicht in de activiteit van individuele neuronen kan helpen bij het
begrijpen van specifieke hersenfuncties, zoals motorische controle of
sensorische verwerking, en bij het ontwikkelen van behandelingen voor
neurologische aandoeningen.
3. Wat meten we met een EEG:
EEG meet de elektrische activiteit van hersenneuronen, specifiek de
postsynaptische potentialen van grote groepen neuronen in de cortex.
Deze potentialen worden veroorzaakt door synaptische activiteit en
spanningsverschillen.
4. Imaging-methoden voor het vaststellen van pathologische
aandoeningen:
MRI: Hoge resolutie, geschikt voor het detecteren van tumoren, infarcten,
en structurele afwijkingen.
CT: Sneller en goedkoper dan MRI, vooral voor acute situaties zoals
hersenbloeding.
EEG: Geschikt voor het opsporen van epileptische activiteit.
fMRI of PET: Kunnen functionele veranderingen in de hersenen laten zien.
, 5. Event-related potentials (ERP) en taalstoornissen:
ERP's kunnen inzicht geven in de verwerking van gesproken woorden op
verschillende niveaus (bijvoorbeeld auditieve waarneming, lexicale
verwerking, of semantische integratie).
6. Methoden voor doorbloedingsstoornissen:
fMRI: Kan bloedstroomveranderingen in de hersenen tijdens cognitieve
activiteiten detecteren.
Doppler-echografie: Meet de bloeddoorstroming in grote bloedvaten.
PET: Kan metabole activiteit en doorbloeding visualiseren.
7. Imaging-methoden voor visuele waarneming:
Gebruik: fMRI en MEG voor het lokaliseren van betrokken cortexgebieden
en het volgen van tijdsafhankelijke processen.
Niet gebruiken: CT of PET vanwege lage tijdresolutie en
stralingsbelasting.
8. Methoden voor subcorticale structuren:
fMRI: Geschikt voor het onderzoeken van activatiepatronen in subcorticale
gebieden.
DTI (Diffusion Tensor Imaging): Specifiek voor het onderzoeken van
witte-stofbanen.
9. Imaging van transmitteractiviteit:
PET of SPECT: Geschikt voor het visualiseren van specifieke
neurotransmitteractiviteit, zoals dopamine of serotonine, door gebruik van
radioactieve tracers.
10. Toepassingen van TMS in neuropsychologie:
Diagnostiek: Lokaliseren van hersengebieden die betrokken zijn bij
specifieke cognitieve functies.
Behandeling: Behandeling van depressie of motorische stoornissen door
tijdelijke modulatie van hersenactiviteit.
11. Toepassingen van deep brain stimulation (DBS):
Behandeling van bewegingsstoornissen (bijvoorbeeld Parkinson of tremor).
Behandeling van therapieresistente depressie of obsessieve-compulsieve
stoornis (OCD).
12. Nadelen en voordelen van PET:
Nadelen: Lage tijdresolutie, stralingsbelasting, en hoge kosten.
Voordelen: Precieze visualisatie van metabole processen en
neurotransmitteractiviteit.
13. Imagingmethoden voor verlies aan grijze of witte stof: