Hoofdstuk 8 Sociale veranderingen in het bindingsvraagstuk
Bindingsvraagstuk → vraagstuk over de relatie en onderlinge afhankelijkheden
tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de
maatschappij en op het niveau van de staat.
8.2 Analyse: sociale cohesie, cultuur en sociale institutie
Sociale cohesie → het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in
een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn,
lid te zijn van een gemeenschap, verantwoordelijkheid voelen voor elkaars
welzijn en een beroep op anderen kunnen doen.
- Religie zorgde voor sociale cohesie → mensen voelden zich met
elkaar verbonden doordat ze hetzelfde geloofden.
- Mensen delen bindingen → minder conflicten → samenleving valt
hierdoor niet uiteen
- Sterke cohesie binnen groepen kan leiden tot conflicten tussen groepen
Cultuur → het geheel van waarden, voorstellingen, uitdrukkingsvormen,
opvattingen en normen die mensen als lid van een groep of samenleving
verworven hebben.
- Religie → affectieve bindingen → doordat mensen dezelfde waarden en
normen met elkaar delen.
Sociale institutie → complex van min of meer geformaliseerde regels die het
gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.
- Gedrag van mensen voorspelbaar
- Een aanvaarde set van normen rondom een bepaald aspect van het samenleven van mensen.
- Instituties hebben een soort eigen realiteit → iemand kan niet
ineens besluiten om een institutie te veranderen → kan niet omdat
een institutie deel uitmaakt van de cultuur en daarmee via
socialisatie wordt overgedragen. Ze zijn ingebed in een samenleving
en veranderingen hebben vaak lange tijd nodig.
8.3 Paradigma s over sociale cohesie
Functionalisme-paradigma (structuren + consensus)→ samenleving wordt gezien als
een levend wezen → iedereen eigen functie
- Collectieve bewustzijn → groepen waar mensen bij horen
- groepen zorgen voor dat de samenleving bij elkaar blijft (binding). Bindingen zijn de kern van
het functionalisme.
- Durkheim stelt dat de cohesie toeneemt als:
, 1. een samenleving een dominante cultuur heeft met gemeenschappelijke waarden en
normen en;
2. als mensen eerder geneigd zijn die waarden en normen na te leven als zij goed
geïntegreerd zijn in groepen, als gezinnen, families en kerken.
Conflict-paradigma (structuren + conflict)→ klassenstrijd
- afwezigheid van sociale cohesie centraal.
- sociale cohesie veronderstelt groepsvorming, waarbij mensen een cultuur delen (dominante
cultuur). In dit paradigma wordt er vanuit gegaan dat sommige groepen die dominante cultuur
niet aanhangen. Het bestaan van subcultuur en tegenculturen wordt verklaard uit de
tegengestelde belangen tussen de dominante en subcultuur.
- Sociale ongelijkheid en uitbuiting = oorzaak
- een gebrek aan sociale cohesie en conflict = gevolgen
Socialeconstructivisme-paradigma (actoren + consensus) → de betekenis die actoren
geven aan de handelingen van henzelf en anderen.
- Objectieve indicatoren en subjectieve gegevens belangrijk → de gevoelens van
actoren en hoe mensen naar hun eigen identiteit kijken
(persoonlijke identiteit).
- Meervoudige identiteit → dynamische, meervoudige en wisselende
identificatie met verschillende groepen of personen.
Rationele actor-paradigma (actoren + conflict) → actoren streven eigenbelang na.
- Vooral onderzoek gedaan naar het gedrag en de houding van actoren; actoren gaan en
onderhouden bindingen met anderen als zij daar voordeel aan hebben. Hoeft niet perse tot
conflict te leiden.
- Belangrijk uitgangspunt: mensen willen voordelen hebben van de relatie/binding en kiezen dus
voor zichzelf.
- Het dilemma van de collectieve actie.
8.4 Ideologie: confessionalisme en fascisme
Confessionalisme → gebaseerd op een religie.
- Verschillende stromingen → waarden van een religie wordt niet door
iedereen hetzelfde geïnterpreteerd.
- Fundamentalisme → er moet 1 godsdienst heersen in een land en
daaraan is de politiek ondergeschikt. Religieuze mensen die
hun religieuze wetten tot de wetten voor de samenleving
willen maken. Er is 1 waar geloof.
Bindingsvraagstuk → vraagstuk over de relatie en onderlinge afhankelijkheden
tussen mensen in een gezin of familie, tussen leden van een groep, in de
maatschappij en op het niveau van de staat.
8.2 Analyse: sociale cohesie, cultuur en sociale institutie
Sociale cohesie → het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in
een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel een groep te zijn,
lid te zijn van een gemeenschap, verantwoordelijkheid voelen voor elkaars
welzijn en een beroep op anderen kunnen doen.
- Religie zorgde voor sociale cohesie → mensen voelden zich met
elkaar verbonden doordat ze hetzelfde geloofden.
- Mensen delen bindingen → minder conflicten → samenleving valt
hierdoor niet uiteen
- Sterke cohesie binnen groepen kan leiden tot conflicten tussen groepen
Cultuur → het geheel van waarden, voorstellingen, uitdrukkingsvormen,
opvattingen en normen die mensen als lid van een groep of samenleving
verworven hebben.
- Religie → affectieve bindingen → doordat mensen dezelfde waarden en
normen met elkaar delen.
Sociale institutie → complex van min of meer geformaliseerde regels die het
gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren.
- Gedrag van mensen voorspelbaar
- Een aanvaarde set van normen rondom een bepaald aspect van het samenleven van mensen.
- Instituties hebben een soort eigen realiteit → iemand kan niet
ineens besluiten om een institutie te veranderen → kan niet omdat
een institutie deel uitmaakt van de cultuur en daarmee via
socialisatie wordt overgedragen. Ze zijn ingebed in een samenleving
en veranderingen hebben vaak lange tijd nodig.
8.3 Paradigma s over sociale cohesie
Functionalisme-paradigma (structuren + consensus)→ samenleving wordt gezien als
een levend wezen → iedereen eigen functie
- Collectieve bewustzijn → groepen waar mensen bij horen
- groepen zorgen voor dat de samenleving bij elkaar blijft (binding). Bindingen zijn de kern van
het functionalisme.
- Durkheim stelt dat de cohesie toeneemt als:
, 1. een samenleving een dominante cultuur heeft met gemeenschappelijke waarden en
normen en;
2. als mensen eerder geneigd zijn die waarden en normen na te leven als zij goed
geïntegreerd zijn in groepen, als gezinnen, families en kerken.
Conflict-paradigma (structuren + conflict)→ klassenstrijd
- afwezigheid van sociale cohesie centraal.
- sociale cohesie veronderstelt groepsvorming, waarbij mensen een cultuur delen (dominante
cultuur). In dit paradigma wordt er vanuit gegaan dat sommige groepen die dominante cultuur
niet aanhangen. Het bestaan van subcultuur en tegenculturen wordt verklaard uit de
tegengestelde belangen tussen de dominante en subcultuur.
- Sociale ongelijkheid en uitbuiting = oorzaak
- een gebrek aan sociale cohesie en conflict = gevolgen
Socialeconstructivisme-paradigma (actoren + consensus) → de betekenis die actoren
geven aan de handelingen van henzelf en anderen.
- Objectieve indicatoren en subjectieve gegevens belangrijk → de gevoelens van
actoren en hoe mensen naar hun eigen identiteit kijken
(persoonlijke identiteit).
- Meervoudige identiteit → dynamische, meervoudige en wisselende
identificatie met verschillende groepen of personen.
Rationele actor-paradigma (actoren + conflict) → actoren streven eigenbelang na.
- Vooral onderzoek gedaan naar het gedrag en de houding van actoren; actoren gaan en
onderhouden bindingen met anderen als zij daar voordeel aan hebben. Hoeft niet perse tot
conflict te leiden.
- Belangrijk uitgangspunt: mensen willen voordelen hebben van de relatie/binding en kiezen dus
voor zichzelf.
- Het dilemma van de collectieve actie.
8.4 Ideologie: confessionalisme en fascisme
Confessionalisme → gebaseerd op een religie.
- Verschillende stromingen → waarden van een religie wordt niet door
iedereen hetzelfde geïnterpreteerd.
- Fundamentalisme → er moet 1 godsdienst heersen in een land en
daaraan is de politiek ondergeschikt. Religieuze mensen die
hun religieuze wetten tot de wetten voor de samenleving
willen maken. Er is 1 waar geloof.