Maatschappijwetenschappen
Toets
Variabele: een kenmerk van een object wat kan variëren. De hoeveelheid tijd
om te leren heeft invloed op het cijfer -> er is sprake van een verband. Als de
ene variabele verandert, verandert ook de andere variabele.
Hoe begin je een hypothese? Met een redernering -> 1. Hoe meer/minder...
des te meer/minder... 2. Als …. Dan …. 3. Hoe groter… des te kleiner …
Eisen aan een onderzoek:
1. Betrouwbaarheid, de meetfouten moeten dus minimaal zijn.
2. Validiteit > onderzoeker meet wat hij wil meten interne validiteit: ben je er
zeker van dat de experimentele manipulatiefs de oorzaak zijn van het resultaat of
kan dat ook door iets anders komen? Externe validiteit: zijn de resultaten
generaliseerbaar voor een grotere populatie dan de onderzochte?
3. Representativiteit: de steekproef de bepaalde populatie ook daadwerkelijk
weerspiegelt en niet alleen een deel ervan. Als je een onderzoek doet naar
vrouwen moet je aan alle soorten vrouwen de kans geven om antwoord te geven.
Je hebt verschillende meetinstrumenten zoals, een enquete, interview, observatie
en een experiment.
Voor een onderzoek naar mensen is een observatie goed, daarbij bestudeerd de
onderzoeken hoe mensen zich daadwerkelijk gedragen. Bijvoorbeeld een
voetbalveld.
H5
Poldermodel= de overlegcultuur tussen de overheid en verschillende
belangenorganisaties. Er wordt veel gepraat, maar weinig gehandeld en besloten.
Conflictmodel= actoren kiezen voor strijd om eigen doelen en belangen te
realiseren. Ze willen de samenleving overtuigen van hun gelijk. Als demonstraties
niet werken zullen ze bijvoorbeeld staken.
Harmoniemodel= dominant in Nederland. Nadruk op de overlegcultuur en het
bereiken van consensus. Denk hierbij aan cao-onderhandelingen. Ze willen
oplossingen voor alle actoren vinden en ze zoeken naar ‘’harmonie’’.
Links VS rechts= L: voorkeur aan overheidsingrijpen op de sociale ongelijkheid
te bestrijden. R: mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun welzijn.
Progressief vs conservatief= P: willen de wereld vrijer en gelijker maken. Ze
willen veranderen, maar niet terug naar hoe het was. Ze zijn vooruitgangdenkers.
C: de wereld van vroeger is nastreefwaardig en het is belangrijk om de tradities
te behouden.
, Materialisme vs Post-materialisme= M: economische groei en hogere
belastingen voor rijken. P: duurzaamheid, diversiteit of waarden en normen
benadrukken.
Bij Materialisten gaat het vooral om concrete zekerheden centraal en bij
postmaterialsme gaat het meer om abstracte idealen.
Internationalisme vs nationalisme= I: open grenzen en verregaande
samenwerking met anderen landen. N: beschermen van de natiestaat
Bij Links hoort progressief, internationalisme, post-materialisme.
Bij rechts hoort conservatief, nationalisme, materialisme.
In de parlementaire democratie zijn er regels over:
- Hoe verkiezingen worden geregeld
- Hoe een regeringscoalitie moet worden samengesteld
- Hoe mensen zich moeten gedragen in de tweede kamer
- Welke verantwoordelijkheid ministers hebben.
Er zijn 6 politieke vereisten voor grootschalige democratie:
1. Gekozen volksvertegenwoordigers die de regering controleren.
2. Vrije, eerlijke en regelmatige verkiezingen
3. Toegang tot meerdere onafhankelijke bronnen, dus geen censuur erbij.
4. Vrijheid van meningsuiting
5. Vrijheid van vereniging
6. Inclusief burgerschap. Er moeten dus aan alle volwassene dezelfde rechten
worden toegekend.
H6
3-probleemgebieden van kees Schuyt: die betrekking hebben op de politieke
cohesie.
1. De politieke betrokkenheid= de binding van burgers aan de politiek is
verminderd, de meeste mensen vinden het politieke systeem wel goed,
maar de politici niet.
2. De bestuurlijke schaalvergroting= er moet in grote verbanden worden
samengewerkt op landelijk of Europees niveau.als de besluitvorming ver
weg plaatsvindt kunnen burgers losraken van de politici die belangrijke
beslissingen nemen. Als ze bijvoorbeeld taken als veiligheid overdragen
aan de provincie ipv de gemeente.
3. Gemankeerde communicatie= politici spreken vaak in vaktaal die
burgers niet begrijpen of ze gebruiken wollig taalgebruik. Ook de politieke
correctheid kan zorgen voor minder politieke cohesie.
Modellen van representatie:
1. Afspiegelingsmodel => de volksvertegenwoordiger moet zoveel mogelijk
lijken op de samenstelling van het volk zelf. De volkssoevereiniteitt wordt
Toets
Variabele: een kenmerk van een object wat kan variëren. De hoeveelheid tijd
om te leren heeft invloed op het cijfer -> er is sprake van een verband. Als de
ene variabele verandert, verandert ook de andere variabele.
Hoe begin je een hypothese? Met een redernering -> 1. Hoe meer/minder...
des te meer/minder... 2. Als …. Dan …. 3. Hoe groter… des te kleiner …
Eisen aan een onderzoek:
1. Betrouwbaarheid, de meetfouten moeten dus minimaal zijn.
2. Validiteit > onderzoeker meet wat hij wil meten interne validiteit: ben je er
zeker van dat de experimentele manipulatiefs de oorzaak zijn van het resultaat of
kan dat ook door iets anders komen? Externe validiteit: zijn de resultaten
generaliseerbaar voor een grotere populatie dan de onderzochte?
3. Representativiteit: de steekproef de bepaalde populatie ook daadwerkelijk
weerspiegelt en niet alleen een deel ervan. Als je een onderzoek doet naar
vrouwen moet je aan alle soorten vrouwen de kans geven om antwoord te geven.
Je hebt verschillende meetinstrumenten zoals, een enquete, interview, observatie
en een experiment.
Voor een onderzoek naar mensen is een observatie goed, daarbij bestudeerd de
onderzoeken hoe mensen zich daadwerkelijk gedragen. Bijvoorbeeld een
voetbalveld.
H5
Poldermodel= de overlegcultuur tussen de overheid en verschillende
belangenorganisaties. Er wordt veel gepraat, maar weinig gehandeld en besloten.
Conflictmodel= actoren kiezen voor strijd om eigen doelen en belangen te
realiseren. Ze willen de samenleving overtuigen van hun gelijk. Als demonstraties
niet werken zullen ze bijvoorbeeld staken.
Harmoniemodel= dominant in Nederland. Nadruk op de overlegcultuur en het
bereiken van consensus. Denk hierbij aan cao-onderhandelingen. Ze willen
oplossingen voor alle actoren vinden en ze zoeken naar ‘’harmonie’’.
Links VS rechts= L: voorkeur aan overheidsingrijpen op de sociale ongelijkheid
te bestrijden. R: mensen zijn zelf verantwoordelijk voor hun welzijn.
Progressief vs conservatief= P: willen de wereld vrijer en gelijker maken. Ze
willen veranderen, maar niet terug naar hoe het was. Ze zijn vooruitgangdenkers.
C: de wereld van vroeger is nastreefwaardig en het is belangrijk om de tradities
te behouden.
, Materialisme vs Post-materialisme= M: economische groei en hogere
belastingen voor rijken. P: duurzaamheid, diversiteit of waarden en normen
benadrukken.
Bij Materialisten gaat het vooral om concrete zekerheden centraal en bij
postmaterialsme gaat het meer om abstracte idealen.
Internationalisme vs nationalisme= I: open grenzen en verregaande
samenwerking met anderen landen. N: beschermen van de natiestaat
Bij Links hoort progressief, internationalisme, post-materialisme.
Bij rechts hoort conservatief, nationalisme, materialisme.
In de parlementaire democratie zijn er regels over:
- Hoe verkiezingen worden geregeld
- Hoe een regeringscoalitie moet worden samengesteld
- Hoe mensen zich moeten gedragen in de tweede kamer
- Welke verantwoordelijkheid ministers hebben.
Er zijn 6 politieke vereisten voor grootschalige democratie:
1. Gekozen volksvertegenwoordigers die de regering controleren.
2. Vrije, eerlijke en regelmatige verkiezingen
3. Toegang tot meerdere onafhankelijke bronnen, dus geen censuur erbij.
4. Vrijheid van meningsuiting
5. Vrijheid van vereniging
6. Inclusief burgerschap. Er moeten dus aan alle volwassene dezelfde rechten
worden toegekend.
H6
3-probleemgebieden van kees Schuyt: die betrekking hebben op de politieke
cohesie.
1. De politieke betrokkenheid= de binding van burgers aan de politiek is
verminderd, de meeste mensen vinden het politieke systeem wel goed,
maar de politici niet.
2. De bestuurlijke schaalvergroting= er moet in grote verbanden worden
samengewerkt op landelijk of Europees niveau.als de besluitvorming ver
weg plaatsvindt kunnen burgers losraken van de politici die belangrijke
beslissingen nemen. Als ze bijvoorbeeld taken als veiligheid overdragen
aan de provincie ipv de gemeente.
3. Gemankeerde communicatie= politici spreken vaak in vaktaal die
burgers niet begrijpen of ze gebruiken wollig taalgebruik. Ook de politieke
correctheid kan zorgen voor minder politieke cohesie.
Modellen van representatie:
1. Afspiegelingsmodel => de volksvertegenwoordiger moet zoveel mogelijk
lijken op de samenstelling van het volk zelf. De volkssoevereiniteitt wordt