Samenvattingen colleges jaar 1
Inhoudsopgave
Week 2, introductie pijn.................................................................................................. 2
Week 2, bindweefsel en bot............................................................................................ 3
Week 2, wondgenezing................................................................................................... 5
Week 3, botfracturen en botgenezing.............................................................................6
Week 4, schouder en gewricht........................................................................................ 8
Week 4, SAPS.................................................................................................................. 9
Week 5, frozen shoulder...............................................................................................10
Week 6, wervelkolom en discus....................................................................................12
Week 6, cervicale wervelkolom.....................................................................................13
Week 6, artrose............................................................................................................ 14
Week 7, pezen.............................................................................................................. 15
Week 7, tendinopathie.................................................................................................. 16
Week 8, autonome zenuwstelsel...................................................................................17
Blok 1.3 college tutMb..................................................................................18
Week 1, artrose............................................................................................................ 18
Week 2, heupprothese..................................................................................................20
Week 4, knie................................................................................................................. 23
Week 5, knie................................................................................................................. 25
Week 6, spierscheur..................................................................................................... 27
Week 7, enkel en voet.................................................................................................. 30
Week 8, Bechterew....................................................................................................... 32
Blok 1.4 college tutMb..................................................................................34
Week 1, centrale zenuwstelsel......................................................................................34
Week 2, perifeire zenuwstelsel en geleiding.................................................................37
Week 3, plexus brachialis laesie...................................................................................40
Week 4/5, radiculopathie en pijn..................................................................................44
Week 6, polyneuropathie.............................................................................................. 47
Week 7, dwarslaesie..................................................................................................... 51
Week 8, motor neuron disease.....................................................................................53
..................................................................................................................................... 55
Blok 1.2 college tutMb
,Week 2, introductie pijn
Nociceptieve pijn, deze pijn wordt geassocieerd met echte of potentiële
weefselschade. Pijn is vervelend maar heeft een beschermende functie.
Sensoren = receptoren
Sensoren zijn cellen die prikkels waarnemen. Deze sensoren bevinden zich overal in
het lichaam: huid, spieren, botten, organen. Sensorische informatie wordt
doorgestuurd naar het sensorische deel van de hersenen.
Indeling van sensoren:
- Op basis van locatie in het lichaam
- Op basis van de bouw van de sensoren
- Op basis van het stimulus-type:
Mechanoreceptoren (trek, druk)
Thermoreceptoren (warmte, kou)
Photoreceptoren (licht, donker)
Chemoreceptoren (chemische stoffen)
Nociceptoren (pijn)
Het zenuwstelsel bestaat uit:
- Centraal = hersenen en ruggenmerg
- Perifeer = alle zenuwen in de rest van het lichaam
Soorten neuronen:
- Motorische neuron
- Sensorische neuron
- Schakelneuron
De receptor cel in de huid is de input kant, hier zit de dendriet. Via de axon wordt de
prikkel doorgeven naar de output kant, waar de synaps zit. Het cellichaam is een
verdikt gedeelte midden op de axon.
Axonen kunnen een myelineschede om zich heen hebben. Myeline maakt
prikkeloverdracht sneller. Gemyeliniseerde axonen (20-120 m/s) zijn veel sneller dan
gemyeliniseerde axonen (2 m/s).
Endoneurium = bindweefsel om de axon
Perineurium = bindweefsel om bundel van axonen
Epineurium = bindweefsel om de zenuw
Bundels van axonen vormen samen een zenuw.
Zenuw is onderdeel van het perifere zenuwstelsel
Zenuwen zijn gemengd, bestaand uit sensorische en motorische zenuwvezels.
Nociceptie verloopt via 3 stappen:
- Transductie = prikkeling van de nociceptoren (hitte, weefselschade)
Bij weefselschade komen chemische stoffen vrij, er ontstaat dan een
elektrisch signaal, die richting het brein gaat. Dan wordt pijn
waargenomen.
, - Transmissie = doorgeven van het signaal richting de hersenen (via axonen,
synapsen)
Schadelijke stimulus, nociceptor (1e neuron), ruggenmerg (prikkel komt
binnen in dorsale hoorn (2e neuron), thalamus (de baan waar pijn wordt
doorgevoerd) tractus spinothalamicus (3e neuron), cortex (schors) van de
grote hersenen.
- Perceptie = bewustwording van de pijn in de hersenen (lokalisatie pijn,
gedrag, geheugen)
In de cortex van de grote hersenen
2 typen nociceptoren:
- Aδ-mechanische nociceptoren, snel
Unimodaal (1 stimulustype)
Hoge prikkeldrempel
Gemyliniseerd axon
Scherpe pijn, goed te lokaliseren
Gekoppeld aan reflexen
Bereikt de hersenstam, thalamus, crotex
- C-polymodale nociceptoren, langzame
Polymodaal (verschillende stimuli)
Lage prikkeldrempel
Ongemyeliniseerd (langzaam)
Zeurende, brandende pijn, moeilijk te lokaliseren
Onbewuste gedragsaanpassing
Bereikt de hersenstam, thalamus, limbische systeem (heeft te maken met
emoties)
Bij pijn worden Aδ-mechanische nociceptoren geactiveerd en zorgen voor de acute
pijnbeleving. Na een poosje worden de C-polymodale nociceptoren geprikkeld, deze
zorgen voor een branderige of doffe pijn.
Bij weefselschade komen chemische stofjes vrij (ontstekingsmediatoren):
- Bradykinine
- Histamine
- Prostaglandine
- Substance P
Week 2, bindweefsel en bot
Weefsel is een groep van op elkaar lijkende cellen die met elkaar samenwerken om
een gezamenlijke functie uit te oefenen.
4 typen weefsels:
- Bindweefsel
Is opvullend, beschermend, isolerend en geeft steun aan het lichaam
, - Epitheelweefsel = dekweefsel
Bedenkt de lichaamsholtes en beschermt tegen schade en uitdroging
- Spierweefsel
Maakt beweging van lichaamsdelen mogelijk
- Zenuwweefsel
Bestaat uit zenuwcellen die informatie transporteren door het lichaam
Subtypen bindweefsel:
Speciale bindweefsels
- Bot
Biedt steun, bescherming, aangrijping spieren, bloed productie,
vet opslag
- Vet
Opslag van vetten, isolatie
- Bloed
Vloeibaar, transport gassen, voedingsstoffen, afvalstoffen, afweercellen
- Kraakbeen
Steun, absorptie van krachten, buigzaam
Zuivere bindweefsels
- Losmazig
- Vezelig
Bindweefsel bestaat uit:
- Cellen
- Extra Cellulaire Matrix (ECM)
Grondsubstantie (voornaamste bestanddeel: proteoglycaan)
Vezels
Collageen (type1, in bot; trek belasting, type 2, in kraakbeen; druk
belasting, type 3, bij wondgenezing)
Elastine
Retuculine
ECM bepaalt de eigenschappen van het weefsel. De eigenschappen van
verschillende soorten bindweefsel worden bepaald door de vezel-samenstelling en
de hoeveelheid grondsubstantie.
Botremodellering:
- Osteocyt (rust)
- Osteoclast (resorptie)
- Osteoblast (productie)
Botremodellering door het hormonale systeem wat verantwoordelijk is voor het
constant houden van de calciumconcentratie van het bloed. En de mechanische
krachten zoals zwaartekracht die inwerken op het skelet.
Hormonale die van belang zijn voor botkwaliteit:
- Parathormoon wordt geproduceerd door bijschildklieren en stimuleert de
botresorptie.
- Calcitonine wordt geproduceerd door schildklier en stimuleert de botopbouw.
- Geslachtshormonen: oestrogeen en testosteron.
- Groeihormoon
Mechanische stress in de inwerking van spierkracht en zwaartekracht op skelet. Het
botweefsel past zich voortdurend aan aan de belasting.
Inhoudsopgave
Week 2, introductie pijn.................................................................................................. 2
Week 2, bindweefsel en bot............................................................................................ 3
Week 2, wondgenezing................................................................................................... 5
Week 3, botfracturen en botgenezing.............................................................................6
Week 4, schouder en gewricht........................................................................................ 8
Week 4, SAPS.................................................................................................................. 9
Week 5, frozen shoulder...............................................................................................10
Week 6, wervelkolom en discus....................................................................................12
Week 6, cervicale wervelkolom.....................................................................................13
Week 6, artrose............................................................................................................ 14
Week 7, pezen.............................................................................................................. 15
Week 7, tendinopathie.................................................................................................. 16
Week 8, autonome zenuwstelsel...................................................................................17
Blok 1.3 college tutMb..................................................................................18
Week 1, artrose............................................................................................................ 18
Week 2, heupprothese..................................................................................................20
Week 4, knie................................................................................................................. 23
Week 5, knie................................................................................................................. 25
Week 6, spierscheur..................................................................................................... 27
Week 7, enkel en voet.................................................................................................. 30
Week 8, Bechterew....................................................................................................... 32
Blok 1.4 college tutMb..................................................................................34
Week 1, centrale zenuwstelsel......................................................................................34
Week 2, perifeire zenuwstelsel en geleiding.................................................................37
Week 3, plexus brachialis laesie...................................................................................40
Week 4/5, radiculopathie en pijn..................................................................................44
Week 6, polyneuropathie.............................................................................................. 47
Week 7, dwarslaesie..................................................................................................... 51
Week 8, motor neuron disease.....................................................................................53
..................................................................................................................................... 55
Blok 1.2 college tutMb
,Week 2, introductie pijn
Nociceptieve pijn, deze pijn wordt geassocieerd met echte of potentiële
weefselschade. Pijn is vervelend maar heeft een beschermende functie.
Sensoren = receptoren
Sensoren zijn cellen die prikkels waarnemen. Deze sensoren bevinden zich overal in
het lichaam: huid, spieren, botten, organen. Sensorische informatie wordt
doorgestuurd naar het sensorische deel van de hersenen.
Indeling van sensoren:
- Op basis van locatie in het lichaam
- Op basis van de bouw van de sensoren
- Op basis van het stimulus-type:
Mechanoreceptoren (trek, druk)
Thermoreceptoren (warmte, kou)
Photoreceptoren (licht, donker)
Chemoreceptoren (chemische stoffen)
Nociceptoren (pijn)
Het zenuwstelsel bestaat uit:
- Centraal = hersenen en ruggenmerg
- Perifeer = alle zenuwen in de rest van het lichaam
Soorten neuronen:
- Motorische neuron
- Sensorische neuron
- Schakelneuron
De receptor cel in de huid is de input kant, hier zit de dendriet. Via de axon wordt de
prikkel doorgeven naar de output kant, waar de synaps zit. Het cellichaam is een
verdikt gedeelte midden op de axon.
Axonen kunnen een myelineschede om zich heen hebben. Myeline maakt
prikkeloverdracht sneller. Gemyeliniseerde axonen (20-120 m/s) zijn veel sneller dan
gemyeliniseerde axonen (2 m/s).
Endoneurium = bindweefsel om de axon
Perineurium = bindweefsel om bundel van axonen
Epineurium = bindweefsel om de zenuw
Bundels van axonen vormen samen een zenuw.
Zenuw is onderdeel van het perifere zenuwstelsel
Zenuwen zijn gemengd, bestaand uit sensorische en motorische zenuwvezels.
Nociceptie verloopt via 3 stappen:
- Transductie = prikkeling van de nociceptoren (hitte, weefselschade)
Bij weefselschade komen chemische stoffen vrij, er ontstaat dan een
elektrisch signaal, die richting het brein gaat. Dan wordt pijn
waargenomen.
, - Transmissie = doorgeven van het signaal richting de hersenen (via axonen,
synapsen)
Schadelijke stimulus, nociceptor (1e neuron), ruggenmerg (prikkel komt
binnen in dorsale hoorn (2e neuron), thalamus (de baan waar pijn wordt
doorgevoerd) tractus spinothalamicus (3e neuron), cortex (schors) van de
grote hersenen.
- Perceptie = bewustwording van de pijn in de hersenen (lokalisatie pijn,
gedrag, geheugen)
In de cortex van de grote hersenen
2 typen nociceptoren:
- Aδ-mechanische nociceptoren, snel
Unimodaal (1 stimulustype)
Hoge prikkeldrempel
Gemyliniseerd axon
Scherpe pijn, goed te lokaliseren
Gekoppeld aan reflexen
Bereikt de hersenstam, thalamus, crotex
- C-polymodale nociceptoren, langzame
Polymodaal (verschillende stimuli)
Lage prikkeldrempel
Ongemyeliniseerd (langzaam)
Zeurende, brandende pijn, moeilijk te lokaliseren
Onbewuste gedragsaanpassing
Bereikt de hersenstam, thalamus, limbische systeem (heeft te maken met
emoties)
Bij pijn worden Aδ-mechanische nociceptoren geactiveerd en zorgen voor de acute
pijnbeleving. Na een poosje worden de C-polymodale nociceptoren geprikkeld, deze
zorgen voor een branderige of doffe pijn.
Bij weefselschade komen chemische stofjes vrij (ontstekingsmediatoren):
- Bradykinine
- Histamine
- Prostaglandine
- Substance P
Week 2, bindweefsel en bot
Weefsel is een groep van op elkaar lijkende cellen die met elkaar samenwerken om
een gezamenlijke functie uit te oefenen.
4 typen weefsels:
- Bindweefsel
Is opvullend, beschermend, isolerend en geeft steun aan het lichaam
, - Epitheelweefsel = dekweefsel
Bedenkt de lichaamsholtes en beschermt tegen schade en uitdroging
- Spierweefsel
Maakt beweging van lichaamsdelen mogelijk
- Zenuwweefsel
Bestaat uit zenuwcellen die informatie transporteren door het lichaam
Subtypen bindweefsel:
Speciale bindweefsels
- Bot
Biedt steun, bescherming, aangrijping spieren, bloed productie,
vet opslag
- Vet
Opslag van vetten, isolatie
- Bloed
Vloeibaar, transport gassen, voedingsstoffen, afvalstoffen, afweercellen
- Kraakbeen
Steun, absorptie van krachten, buigzaam
Zuivere bindweefsels
- Losmazig
- Vezelig
Bindweefsel bestaat uit:
- Cellen
- Extra Cellulaire Matrix (ECM)
Grondsubstantie (voornaamste bestanddeel: proteoglycaan)
Vezels
Collageen (type1, in bot; trek belasting, type 2, in kraakbeen; druk
belasting, type 3, bij wondgenezing)
Elastine
Retuculine
ECM bepaalt de eigenschappen van het weefsel. De eigenschappen van
verschillende soorten bindweefsel worden bepaald door de vezel-samenstelling en
de hoeveelheid grondsubstantie.
Botremodellering:
- Osteocyt (rust)
- Osteoclast (resorptie)
- Osteoblast (productie)
Botremodellering door het hormonale systeem wat verantwoordelijk is voor het
constant houden van de calciumconcentratie van het bloed. En de mechanische
krachten zoals zwaartekracht die inwerken op het skelet.
Hormonale die van belang zijn voor botkwaliteit:
- Parathormoon wordt geproduceerd door bijschildklieren en stimuleert de
botresorptie.
- Calcitonine wordt geproduceerd door schildklier en stimuleert de botopbouw.
- Geslachtshormonen: oestrogeen en testosteron.
- Groeihormoon
Mechanische stress in de inwerking van spierkracht en zwaartekracht op skelet. Het
botweefsel past zich voortdurend aan aan de belasting.