Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5.11 - toezichthouder
Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift
belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig
wettelijk voorschrift.
Artikel 5.12 – legitimatie plicht
1. Bij de uitoefening van zijn taak draagt een toezichthouder een legitimatiebewijs bij
zich, dat is uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan
de toezichthouder werkzaam is.
2. Een toezichthouder toont zijn legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.
3. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de toezichthouder en vermeldt in ieder
geval diens naam en hoedanigheid. Het model van het legitimatiebewijs wordt
vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
Artikel 5.13 – gebruik bevoegdheden
Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat
redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
Artikel 5.16 – inlichtingen vorderen
Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.
Artikel 5.16a – ID vorderen
Een toezichthouder is bevoegd van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs
als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Artikel 5.18 Lid 1 en lid 2 – onderzoek zaken
1. Een toezichthouder is bevoegd zaken te onderzoeken, aan opneming te
onderwerpen en daarvan monsters te nemen.
2. Hij is bevoegd daartoe verpakkingen te openen.
Artikel 5.19 – onderzoek vervoermiddelen
1. Een toezichthouder is bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking
waartoe hij een toezichthoudende taak heeft.
2. Hij is bevoegd vervoermiddelen waarmee naar zijn redelijk oordeel zaken worden
vervoerd met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft, op hun lading
te onderzoeken.
3. Hij is bevoegd van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te vorderen van de
wettelijk voorgeschreven bescheiden met betrekking waartoe hij een
toezichthoudende taak heeft.
4. Hij is bevoegd met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden van de
bestuurder van een voertuig of van de schipper van een vaartuig te vorderen dat
deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hem aangewezen plaats
overbrengt
5. Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie wordt bepaald op welke wijze
de vordering tot stilhouden wordt gedaan.
Artikel 5.20 lid 1 – medewerking vorderen
Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke
termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de
uitoefening van zijn bevoegdheden.
Algemene wet op binnentreden
Artikel 1 – legitimeren en meedelen doel binnentreden
,1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of
enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het
toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming
uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand
te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee
of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze
verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
2. Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke
verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen
of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de
strafvordering schaadt ten aanzien van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is
toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die
omstandigheden kan worden gevergd.
3. Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid
legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat
bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt
diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het
legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn
naam zijn nummer worden vermeld.
4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst
binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De
toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden.
Artikel 2 – schriftelijke machtiging binnentreden
1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een
schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters,
rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters,
gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot
het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De
machtiging wordt zo mogelijk getoond.
2. Onze Minister van Justitie stelt het model van deze machtiging vast.
3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter
voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid
van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
Artikel 3 – bevoegd tot geven van machtiging
1. Bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden zijn:
de advocaat-generaal bij het ressortsparket;
de officier van justitie;
de hulpofficier van justitie.
1. Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de burgemeester bevoegd tot het geven
van een machtiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente
voor andere doeleinden dan strafvordering.
2. Degene die bevoegd is een machtiging te geven, gaat daartoe slechts over, indien
het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming
van de bewoner redelijkerwijs vereist.
Artikel 5 – doel machtiging
1. De machtiging wordt gegeven voor het binnentreden in één in de machtiging te
noemen woning. Zo nodig kan in de machtiging worden bepaald dat zij tevens geldt
voor ten hoogste drie andere afzonderlijk te noemen woningen.
,2. Ten behoeve van de opsporing van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is
toegelaten, is de advocaat-generaal bij het ressortsparket of de officier van justitie
bevoegd een machtiging te geven die betrekking heeft op een groter aantal
woningen. Bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de advocaat-
generaal of de officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de bevoegdheid
tot het geven van een machtiging toe aan de hulpofficier van Justitie.
3. Ten behoeve van de aanhouding, de medebrenging of de gevangenneming van een in
de machtiging te noemen of, wanneer zijn naam onbekend is, zo duidelijk mogelijk
aan te wijzen persoon onderscheidenlijk van de inbeslagneming van een in de
machtiging te noemen of, wanneer dat niet mogelijk is, zo duidelijk mogelijk te
omschrijven goed is de advocaat-generaal bij het ressortsparket of de officier van
justitie bevoegd een machtiging te geven die geldt voor iedere woning waarin
bedoelde persoon onderscheidenlijk bedoeld goed zich bevindt of verondersteld wordt
zich te bevinden. Bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de
advocaat-generaal of de officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de
bevoegdheid tot het geven van een machtiging toe aan de hulpofficier van justitie.
Artikel 6 – inhoud machtiging
1. De machtiging is ondertekend en vermeldt:
de naam en de hoedanigheid van degene die de machtiging heeft gegeven;
de naam of het nummer en de hoedanigheid van degene aan wie de
machtiging is gegeven;
de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust en het doel waartoe
wordt binnengetreden;
de dagtekening.
1. De machtiging blijft ten hoogste van kracht tot en met de derde dag na die
waarop zij is gegeven. De Algemene termijnwet is niet van toepassing.
Artikel 8 lid 2 – binnentreden – vergezellen
Degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich
door anderen doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden
redelijkerwijs is vereist en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de
machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt
Artikel 9 – toegang tot & doorgang in woning
Degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich
de toegang tot of de doorgang in de woning verschaffen, voor zover het doel van het
binnentreden dit redelijkerwijs vereist. Hij kan daartoe zo nodig de hulp van de sterke arm
inroepen.
Artikel 10 – schriftelijk verslag
1. Degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is
binnengetreden, maakt op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op
omtrent het binnentreden.
2. In het verslag vermeldt hij:
zijn naam of nummer en hoedanigheid;
de dagtekening van de machtiging en de naam en hoedanigheid van degene
die de machtiging tot binnentreden heeft gegeven:
de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust en het doel waartoe
is binnengetreden;
de plaats van de woning en de naam van de bewoner;
de wijze van binnentreden en het tijdstip waarop in de woning is
binnengetreden en waarop deze is verlaten;
hetgeen in de woning is verricht of overigens is voorgevallen, het aantal en de
hoedanigheid van degenen die hem hebben vergezeld, de namen van de
, personen aan wie in de woning hun vrijheid is benomen en de voorwerpen die
in de woning in beslag zijn genomen;
voor zover van toepassing: de redenen waarom en de wijze waarop het
bepaalde in artikel 1, tweede lid, dan wel artikel 2, derde lid, toepassing heeft
gevonden.
Artikel 11 – schriftelijk verslag verzenden
1. Indien krachtens een machtiging is binnengetreden, wordt het verslag uiterlijk op de
vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden, toegezonden aan degene
die de machtiging heeft gegeven. Is de machtiging gegeven door een hulpofficier van
justitie, dan wordt het verslag ook aan de officier van justitie toegezonden. Indien
overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, derde lid, zonder machtiging is
binnengetreden, wordt het verslag toegezonden aan de officier van justitie dan wel,
voor zover is binnengetreden voor andere doeleinden dan strafvordering, aan de
burgemeester.
2. Een afschrift van het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de
woning is binnengetreden, aan de bewoner uitgereikt of toegezonden. Indien het doel
waartoe wordt binnengetreden daartoe noodzaakt, kan de uitreiking of de toezending
aan de bewoner worden uitgesteld. Uitreiking of toezending geschiedt in dat geval,
zodra het belang van dit doel dit toelaat. Indien het niet mogelijk is dit afschrift uit te
reiken of toe te zenden, houdt degene aan wie overeenkomstig het eerste lid het
verslag is toegezonden dan wel degene die zijn bevoegdheid zonder machtiging
binnen te treden heeft uitgeoefend, het afschrift gedurende zes maanden voor de
bewoner beschikbaar.
BADG
Artikel 2 aangewezen stoffen (drugs) – artikel 8, lid 5 WVW1995
Als stoffen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 worden
aangewezen: amfetamine, methamfetamine, cocaïne, MDMA, MDEA, MDA, cannabis,
heroïne, morfine, GHB, gamma butyrolacton en 1,4-butaandiol.
Artikel 10 lid 2 - 20 minuten termijn bij ademanalyse:
Het ademonderzoek wordt niet eerder verricht dan twintig minuten nadat de verdachte is
gevorderd zijn medewerking te verlenen aan het voorlopig ademonderzoek of, indien die
vordering niet is gedaan, binnen twintig minuten na het eerste contact tussen de
opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te bevelen
zijn medewerking te verlenen aan het ademonderzoek.
Besluit slachtoffers van strafbare feiten
Artikel 5 – info vertrekken aan slachtoffer
De opsporingsambtenaar of andere ambtenaar van een organisatie die opsporing van
strafbare feiten tot taak heeft, verstrekt het slachtoffer bij zijn eerste contact met de
betrokken opsporingsambtenaar onverwijld informatie betreffende:
a. het soort ondersteuning dat het slachtoffer kan krijgen en van wie hij deze kan
krijgen, waaronder, indien van belang, basisinformatie over de toegang tot
medische zorg, gespecialiseerde ondersteuning, waaronder psychologische zorg
en alternatieve huisvesting;
b. het verloop van de procedures omtrent de aangifte van een strafbaar feit en de rol
die het slachtoffer in die procedures heeft;
c. de wijze waarop het slachtoffer bescherming kan krijgen, waaronder
beschermingsmaatregelen en de hiervoor geldende voorwaarden;
d. de wijze waarop het slachtoffer toegang krijgt tot juridisch advies, rechtsbijstand
en andere vormen van advies en de hiervoor geldende voorwaarden;