FA-MA201 Therapeutische eiwitten
2025
,Inhoud
WC 1: Inleiding therapeutische eiwitten..............................................................................................................................3
WC 2: Aandoeningen............................................................................................................................................................6
WC 3: Stabiliteit en hulpstoffen............................................................................................................................................8
WC 4: PK/PD stollingsfactoren...........................................................................................................................................19
WC 5: Vaccins.....................................................................................................................................................................29
WC 6: TDM..........................................................................................................................................................................35
WC 7: Formulering van eiwitten.........................................................................................................................................42
WC 8: Analyse van therapeutische eiwitten.......................................................................................................................46
WC 9: Biobetters & engineering van stollingsfactoren......................................................................................................54
2
,WC 1: Inleiding therapeutische eiwitten
Vraag 1
Wat valt jou op aan de naamgeving (laatste 6 á 4 letters) (kolom 1), structuur en immunogeniciteit van de producten
en wat betekent dit voor het product?
Naamgeving (laatste 6 à 4 letters)
-mab: Dit achtervoegsel staat voor "monoklonaal antilichaam".
CEPT: Dit staat voor "receptor fusion protein". Het verwijst naar een fusie-eiwit dat bestaat uit een receptor
gekoppeld aan het Fc-gedeelte van een antilichaam.
Antilichamen:
o -omab: Murine antilichaam (geen humane componenten, volledig van muizen).
o -ximab: Chimerisch antilichaam (gedeeltelijk humaan (65%), gedeeltelijk dierlijk, vaak muis).
o -zumab: Gehumaniseerd antilichaam (grotendeels humaan (>90%), met enkele dierlijke
componenten).
o -umab: Volledig humaan antilichaam.
Betekenis voor het product:
Hoe meer humaan het antilichaam is, hoe minder immunogeniciteit, wat leidt tot minder afweerreacties door
het immuunsysteem. Dit is belangrijk voor de veiligheid van het geneesmiddel.
Structuur
Monoklonale antilichamen bestaan uit twee zware en twee lichte ketens met een Fc-gedeelte (constant) en
een Fab-gedeelte (variabel).
CEPT-structuren zijn fusie-eiwitten waarbij het Fc-gedeelte van een antilichaam wordt gecombineerd met
een receptor. Dit verlengt de halfwaardetijd en verhoogt de stabiliteit.
Immunogeniciteit
Chimerische antilichamen (-ximab) zijn meer immunogeen omdat ze meer dierlijke eiwitten bevatten.
Gehumaniseerde antilichamen (-zumab) hebben minder immunogeniciteit doordat ze grotendeels humaan
zijn.
Volledig humane antilichamen (-umab) hebben de laagste immunogeniciteit.
Waarom binden Fc-delen aan CEPT-structuren?
Het Fc-gedeelte bindt aan Fc-receptoren (FcγR) op immuuncellen en aan de neonatale Fc-receptor (FcRn).
Dit zorgt voor:
o Verlengde halfwaardetijd van het geneesmiddel.
o Effectorfuncties zoals ADCC (antibody-dependent cellular cytotoxicity) en complementactivatie.
o Verbeterde stabiliteit en minder snelle afbraak.
Conclusie
De naamgeving (-mab, -cept, -ximab, -zumab, -umab) geeft inzicht in de oorsprong en structuur van het
antilichaam.
De structuur bepaalt de functie, halfwaardetijd en immunogeniciteit.
Door antilichamen te humaniseren, wordt de immunogeniciteit verminderd, wat belangrijk is voor de
veiligheid van patiënten.
Vraag 2
Wat valt op aan de indicaties (kolom 2) en aangrijpingspunten (kolom 4) van de producten?
Opvallende Patronen in de Indicaties (Kolom 2)
3
, Oncologische aandoeningen: Veel monoklonale antilichamen zijn gericht op de behandeling van verschillende
vormen van kanker, zoals borst-, long-, en colorectale kanker. Dit komt doordat antilichamen specifiek
tumorantigenen kunnen targeten, wat gerichte therapie mogelijk maakt.
Auto-immuunziekten: Indicaties zoals reumatoïde artritis, psoriasis, en inflammatoire darmziekten zijn
veelvoorkomend. Dit komt doordat monoklonale antilichamen effectief zijn in het reguleren van overactieve
immuunreacties.
Infectieziekten (zoals COVID-19): Bijvoorbeeld Sotrovimab dat specifiek SARS-CoV-2 neutraliseert door binding
aan het spike-eiwit.
Chronische inflammatoire aandoeningen: Zoals astma en multiple sclerose, waar ontstekingsremming essentieel
is.
Opvallende Patronen in de Aangrijpingspunten (Kolom 4)
Cytokines en hun receptoren: Zoals TNF-α (Tumor Necrosis Factor-alpha), IL-6 (Interleukine-6), en IL-17. Deze
cytokines spelen een sleutelrol bij ontstekingsreacties, waardoor ze belangrijke targets zijn bij auto-
immuunziekten.
Immune checkpoint-receptoren: Zoals PD-1 (Programmed Death-1) en CTLA-4, die vaak worden geremd bij de
behandeling van kanker om de immuunrespons tegen tumorcellen te versterken.
Viraal eiwit (zoals SARS-CoV-2 spike-eiwit): Gericht tegen virale infecties zoals COVID-19.
B-cel markers (zoals CD20): Gericht tegen bepaalde vormen van kanker en auto-immuunziekten (bijv. rituximab
voor non-Hodgkin-lymfoom en reumatoïde artritis).
Target: Solide (tumorcellen, ADCC is wel van belang om het op te ruimen) of soluble (cytokinen in plasma, ADCC is niet
nodig)
Vraag 3
Welke overeenkomst hebben de producten qua toedieningsvorm en -route (kolom 3)? Waarom is dit?
Overeenkomsten in Toedieningsvorm en -route (Kolom 3)
Intraveneuze (IV) toediening: De meeste monoklonale antilichamen worden toegediend via een intraveneuze
infusie. Dit zorgt voor directe toegang tot de bloedbaan en een gecontroleerde absorptie.
Subcutane (SC) injectie: Sommige producten worden subcutaan toegediend, wat handig is voor chronische
aandoeningen (bijv. reumatoïde artritis) omdat patiënten dit thuis kunnen toedienen.
Intramusculaire (IM) injectie: Vooral gebruikt voor vaccins of bij producten zoals antilichamen tegen
infectieziekten (bijv. COVID-19) voor snelle werking.
Waarom is dit zo?
Moleculaire grootte en complexiteit:
o Monoklonale antilichamen en fusie-eiwitten zijn grote moleculen (typisch > 140 kDa), wat hun opname
in het maag-darmkanaal onmogelijk maakt.
o Ze kunnen niet passief door het darmepitheel diffunderen vanwege hun grootte en hydrofiele aard.
Gevoeligheid voor enzymatische afbraak:
o In het spijsverteringskanaal zouden deze eiwitten snel worden afgebroken door proteolytische enzymen
(zoals pepsine, trypsine).
o Dit zou de structuur en functionaliteit van het antilichaam vernietigen.
Farmacokinetische voordelen van parenterale toediening:
o Snelle en voorspelbare biologische beschikbaarheid bij IV-toediening.
o Langdurige werking bij SC- of IM-toediening door trage absorptie in het lymfatische systeem.
Vraag 4
Wat valt op met betrekking tot de halfwaardetijd, toedieningsfrequentie en ‘molecuul’grootte van deze producten?
Verklaar de verschillen t.o.v. een small molecule zoals simvastatine. Verklaar ook eventuele verschillen tussen
therapeutische eiwitten onderling.
Wat valt op?
Halfwaardetijd:
o Therapeutische eiwitten hebben een lange halfwaardetijd (dagen tot weken) in vergelijking met
small molecules zoals simvastatine (2 uur).
Toedieningsfrequentie:
4
2025
,Inhoud
WC 1: Inleiding therapeutische eiwitten..............................................................................................................................3
WC 2: Aandoeningen............................................................................................................................................................6
WC 3: Stabiliteit en hulpstoffen............................................................................................................................................8
WC 4: PK/PD stollingsfactoren...........................................................................................................................................19
WC 5: Vaccins.....................................................................................................................................................................29
WC 6: TDM..........................................................................................................................................................................35
WC 7: Formulering van eiwitten.........................................................................................................................................42
WC 8: Analyse van therapeutische eiwitten.......................................................................................................................46
WC 9: Biobetters & engineering van stollingsfactoren......................................................................................................54
2
,WC 1: Inleiding therapeutische eiwitten
Vraag 1
Wat valt jou op aan de naamgeving (laatste 6 á 4 letters) (kolom 1), structuur en immunogeniciteit van de producten
en wat betekent dit voor het product?
Naamgeving (laatste 6 à 4 letters)
-mab: Dit achtervoegsel staat voor "monoklonaal antilichaam".
CEPT: Dit staat voor "receptor fusion protein". Het verwijst naar een fusie-eiwit dat bestaat uit een receptor
gekoppeld aan het Fc-gedeelte van een antilichaam.
Antilichamen:
o -omab: Murine antilichaam (geen humane componenten, volledig van muizen).
o -ximab: Chimerisch antilichaam (gedeeltelijk humaan (65%), gedeeltelijk dierlijk, vaak muis).
o -zumab: Gehumaniseerd antilichaam (grotendeels humaan (>90%), met enkele dierlijke
componenten).
o -umab: Volledig humaan antilichaam.
Betekenis voor het product:
Hoe meer humaan het antilichaam is, hoe minder immunogeniciteit, wat leidt tot minder afweerreacties door
het immuunsysteem. Dit is belangrijk voor de veiligheid van het geneesmiddel.
Structuur
Monoklonale antilichamen bestaan uit twee zware en twee lichte ketens met een Fc-gedeelte (constant) en
een Fab-gedeelte (variabel).
CEPT-structuren zijn fusie-eiwitten waarbij het Fc-gedeelte van een antilichaam wordt gecombineerd met
een receptor. Dit verlengt de halfwaardetijd en verhoogt de stabiliteit.
Immunogeniciteit
Chimerische antilichamen (-ximab) zijn meer immunogeen omdat ze meer dierlijke eiwitten bevatten.
Gehumaniseerde antilichamen (-zumab) hebben minder immunogeniciteit doordat ze grotendeels humaan
zijn.
Volledig humane antilichamen (-umab) hebben de laagste immunogeniciteit.
Waarom binden Fc-delen aan CEPT-structuren?
Het Fc-gedeelte bindt aan Fc-receptoren (FcγR) op immuuncellen en aan de neonatale Fc-receptor (FcRn).
Dit zorgt voor:
o Verlengde halfwaardetijd van het geneesmiddel.
o Effectorfuncties zoals ADCC (antibody-dependent cellular cytotoxicity) en complementactivatie.
o Verbeterde stabiliteit en minder snelle afbraak.
Conclusie
De naamgeving (-mab, -cept, -ximab, -zumab, -umab) geeft inzicht in de oorsprong en structuur van het
antilichaam.
De structuur bepaalt de functie, halfwaardetijd en immunogeniciteit.
Door antilichamen te humaniseren, wordt de immunogeniciteit verminderd, wat belangrijk is voor de
veiligheid van patiënten.
Vraag 2
Wat valt op aan de indicaties (kolom 2) en aangrijpingspunten (kolom 4) van de producten?
Opvallende Patronen in de Indicaties (Kolom 2)
3
, Oncologische aandoeningen: Veel monoklonale antilichamen zijn gericht op de behandeling van verschillende
vormen van kanker, zoals borst-, long-, en colorectale kanker. Dit komt doordat antilichamen specifiek
tumorantigenen kunnen targeten, wat gerichte therapie mogelijk maakt.
Auto-immuunziekten: Indicaties zoals reumatoïde artritis, psoriasis, en inflammatoire darmziekten zijn
veelvoorkomend. Dit komt doordat monoklonale antilichamen effectief zijn in het reguleren van overactieve
immuunreacties.
Infectieziekten (zoals COVID-19): Bijvoorbeeld Sotrovimab dat specifiek SARS-CoV-2 neutraliseert door binding
aan het spike-eiwit.
Chronische inflammatoire aandoeningen: Zoals astma en multiple sclerose, waar ontstekingsremming essentieel
is.
Opvallende Patronen in de Aangrijpingspunten (Kolom 4)
Cytokines en hun receptoren: Zoals TNF-α (Tumor Necrosis Factor-alpha), IL-6 (Interleukine-6), en IL-17. Deze
cytokines spelen een sleutelrol bij ontstekingsreacties, waardoor ze belangrijke targets zijn bij auto-
immuunziekten.
Immune checkpoint-receptoren: Zoals PD-1 (Programmed Death-1) en CTLA-4, die vaak worden geremd bij de
behandeling van kanker om de immuunrespons tegen tumorcellen te versterken.
Viraal eiwit (zoals SARS-CoV-2 spike-eiwit): Gericht tegen virale infecties zoals COVID-19.
B-cel markers (zoals CD20): Gericht tegen bepaalde vormen van kanker en auto-immuunziekten (bijv. rituximab
voor non-Hodgkin-lymfoom en reumatoïde artritis).
Target: Solide (tumorcellen, ADCC is wel van belang om het op te ruimen) of soluble (cytokinen in plasma, ADCC is niet
nodig)
Vraag 3
Welke overeenkomst hebben de producten qua toedieningsvorm en -route (kolom 3)? Waarom is dit?
Overeenkomsten in Toedieningsvorm en -route (Kolom 3)
Intraveneuze (IV) toediening: De meeste monoklonale antilichamen worden toegediend via een intraveneuze
infusie. Dit zorgt voor directe toegang tot de bloedbaan en een gecontroleerde absorptie.
Subcutane (SC) injectie: Sommige producten worden subcutaan toegediend, wat handig is voor chronische
aandoeningen (bijv. reumatoïde artritis) omdat patiënten dit thuis kunnen toedienen.
Intramusculaire (IM) injectie: Vooral gebruikt voor vaccins of bij producten zoals antilichamen tegen
infectieziekten (bijv. COVID-19) voor snelle werking.
Waarom is dit zo?
Moleculaire grootte en complexiteit:
o Monoklonale antilichamen en fusie-eiwitten zijn grote moleculen (typisch > 140 kDa), wat hun opname
in het maag-darmkanaal onmogelijk maakt.
o Ze kunnen niet passief door het darmepitheel diffunderen vanwege hun grootte en hydrofiele aard.
Gevoeligheid voor enzymatische afbraak:
o In het spijsverteringskanaal zouden deze eiwitten snel worden afgebroken door proteolytische enzymen
(zoals pepsine, trypsine).
o Dit zou de structuur en functionaliteit van het antilichaam vernietigen.
Farmacokinetische voordelen van parenterale toediening:
o Snelle en voorspelbare biologische beschikbaarheid bij IV-toediening.
o Langdurige werking bij SC- of IM-toediening door trage absorptie in het lymfatische systeem.
Vraag 4
Wat valt op met betrekking tot de halfwaardetijd, toedieningsfrequentie en ‘molecuul’grootte van deze producten?
Verklaar de verschillen t.o.v. een small molecule zoals simvastatine. Verklaar ook eventuele verschillen tussen
therapeutische eiwitten onderling.
Wat valt op?
Halfwaardetijd:
o Therapeutische eiwitten hebben een lange halfwaardetijd (dagen tot weken) in vergelijking met
small molecules zoals simvastatine (2 uur).
Toedieningsfrequentie:
4