Hoofdstuk 1 – Wat is de oorsprong van hersenen en gedrag?
Wat is het brein?
Hersenen: orgaan dat bestaat uit zenuwweefsel → bestaat uit zenuwcellen → neuronen (info
verwerken) en gliacellen (ondersteuning activiteit neuronen).
Ruggenmerg: verbinding tussen hersenen en lichaam → zenuwvezelbuis → vanuit hersenstam via
een kanaal in de wervelkolom naar beneden → hersenen en ruggenmerg samen het centrale
zenuwstelsel → daarbuiten perifere zenuwstelsel.
Wat is gedrag?
Waarneembaar + meetbaar, actie + niet fysiek object
→ ‘Patronen in de tijd’ → bewegingen, spraak en houdingen → emoties.
‘Elke vorm van waarneembare actie of reactie van een persoon of dier als reactie op externe of
interne stimuli.’
▪ Kan aangeboren en aangeleerd zijn.
▪ Hoe kleiner het zenuwstelsel van een dier, hoe meer het gedrag is aangeboren (klein
gedragsrepertoire).
Perspectieven op hersenen en gedrag
▪ Mentalisme: menselijke intelligentie komt voort uit de psyche (geest), die verantwoordelijk is
voor bewustzijn, emoties en verbeelding. → Niet-materiële benadering. (Aristoteles)
▪ Dualisme: geest en lichaam zijn 2 aparte entiteiten, pijnappelklier, mind-bodyproblem
(Descartes) → tegenovergestelde monisme.
▪ Materialisme: rationeel gedrag wordt volledig verklaard door hersenen en het zenuwstelsel,
zonder een immateriële geest. Evolutietheorie (Darwin). → Tegenovergestelde spiritualisme.
Evolutie zenuwstelsel bij dieren
1. Neuronen en spieren ontwikkelen zich eerst, wat beweging mogelijk maakt.
2. Zenuwnet; simpel zenuwstelsel zonder hersenen/ruggenmerg, waarin neuronen direct
sensorische en motorische functies verbinden.
3. Bilaterale symmetrie zorgt ervoor dat het zenuwstelsel gespiegeld is aan beide zijden van
het lichaam.
4. Segmentatie leidt tot herhaalde zenuwstructuren, zoals in ruggenmerg.
5. Ganglia; neuronclusters die functioneren als primitieve hersenen.
6. Ruggengraat verschijnt bij chordaten die een brein en ruggenmerg hebben.
7. Hersenen vormen de hoogste ontwikkelingsvorm (encefalisatie), waarbij complexe
cognitieve functies ontstaan.
Evolutie
2 soorten ontwikkeling
▪ Fylogenetische: ontwikkeling van hogere soorten uit lagere.
▪ Ontogenetische: ontwikkeling van de individuele mens uit sperma en eicel.
Nature/nurture debat; we stammen niet af van de apen maar hebben wel gemeenschappelijke
voorouder → (cladogram).
Mensen → primaten (hominide: de primaat die rechtop liep).
Voorouders
▪ Australopithecus, homo habilis, homo erectus, homo sapiens → hersenen zijn steeds groter
geworden.
,Menselijk brein
▪ Encefalisatiequotiënt (EQ): feitelijke hersengewicht delen door het verwachte
hersengewicht o.b.v. lichaamsgewicht. Mens = 7, australopithecus = 2,5, kat = 1 (gemiddeld
intelligent dier).
▪ Relatieve omvang van de hersenen schatten door de hersencellen te tellen
(verpakkingsdichtheid cellen).
→ Beiden zijn toegenomen.
Hoe zijn menselijke hersenen zo groot geworden?
▪ Klimaatverandering dwong mensen tot aanpassing.
▪ Leefwijze:
o Leven in sociale groepen vergde een groter brein.
o Fruit eten vereiste complexe hersengebieden om rijpheid/giftigheid te beoordelen.
o Vuur en koken gaven meer tijd voor sociale interactie, wat hersengroei stimuleerde.
▪ Efficiëntie hersenkoeling (radiator-hypothese): betere bloedcirculatie voorkwam
oververhitting, waardoor een hoog metabolisme en grotere hersenen mogelijk werden.
▪ Neotenie: vertraagde ontwikkeling zorgde ervoor dat jeugdige kenmerken, zoals een groot
hoofd en speelsheid, behouden bleven, wat leren en hersenverbindingen stimuleerde.
Groter brein = niet intelligenter, plasticiteit en dichtheid wellicht wel.
, Hoofdstuk 2 – Hoe werkt het zenuwstelsel?
Neuroplasticiteit: hersenweefsel heeft het vermogen zich aan te passen aan de wereld door de
organisatie van de functies te veranderen.
→ Maakt deel uit van fenotypische plasticiteit.
Anatomische aanduidingen van locaties van het brein
Hersen-lichaam oriëntatie = locatie van hersenen met gezicht als referentie.
▪ Dorsaal: richting rug.
▪ Ventraal: buik.
▪ Mediaal: midden.
▪ Lateralis: zijkant.
▪ Anterieur: voorkant.
▪ Posterieur: achterkant.
Rostraal: snavel
Caudaal: staart
Doorsnedes van het brein
Anatomische oriëntatie = richting van doorsnedes van het brein vanuit een perspectief van een
toeschouwer.
▪ Coronale snede: verticale snede, van de kroon naar beneden. Deze snede geeft een frontale
weergave van de hersenen, waarbij je de hersenen van voren bekijkt.
▪ Horizontale/transversale snede: horizontaal; van voren naar achteren → dorsale weergave
van de hersenen.
▪ Sagittale doorsnede: lengtesnede door het midden van de hersenen → mediale weergave
van de hersenen.
Bescherming van het zenuwstelsel
Hersenvliezen: DAP
▪ Dura mater: harde hersenvlies.
▪ Arachnoïde membraan: spinnenwebvlies.
▪ Pia mater: zachte hersenvlies.
, Cerebrospinaal vocht: stroomt tussen P en A. te veel = waterhoofd. Voor beweging hersenen en
afvoeren van afvalstoffen.
Cerebrum (grote hersenen) → hemisferen (hersenhelften) → nieuwste deel.
Cerebellum (kleine hersenen) → vooral motorische functies.
Hersenstam → vitale functies (onbewust).
Cerebrale geografie
Na hersenvlies → hersenschors (gevouwen en gelaagd weefsel) → 2 hersenhelften → 4 kwabben:
1. Frontale kwab: uitvoerende hersenfuncties (besluitvorming/vrijwillige beweging).
2. Pariëtale kwab: sturen van bewegingen naar een doel of uitvoeren taak (grijpen voorwerp).
3. Occipitale kwab: visuele processen.
4. Temporale kwab: gehoor, taal- en muzikale vaardigheden, gezichtsherkenning en emotionele
verwerking.
Cerebrale cortex/hersenschors
Gyri: bochten en windingen
Sulci: groeven
Fissuren: spleten
Sulcus centralis
Fissura lateralis
Gyrus temporalis superior:
auditieve verwerking en taalbegrip (onder fissura lateralis)
Bloedstroom
Ischemisch CVA: herseninfarct (80%), afsluiting van een bloedvat door een bloedprop/vernauwing →
lokaal zuurstoftekort. → Niet zo ernstig.
Hemorragisch CVA: hersenbloeding (20%) bloeduitstorting in de hersenen door een
opengebarsten/gescheurd bloedvat. → Zeer ernstig.
Interne kenmerken
Grijze stof: zenuwcellen aan de buitenkant, neuronen verzamelen en bewerken info.
Witte stof: zenuwvezels in de binnenkant, verpakt in een isolerende laag van myeline. Vormen
langere verbindingen tussen en onder sommige hersenneuronen.
Corpus callosum: hersenbalk, dikke bundel zenuwvezels die links en rechts met elkaar verbindt.
Reticulaire stof: netvormig en mix van grijze en witte stof.
4 ventrikels: laterale ventrikels, 3e ventrikel en 4e ventrikel: ondersteunen metabolisme, het
afvoeren van afvalstoffen en het beschermen van hersenweefsel.
Wat is het brein?
Hersenen: orgaan dat bestaat uit zenuwweefsel → bestaat uit zenuwcellen → neuronen (info
verwerken) en gliacellen (ondersteuning activiteit neuronen).
Ruggenmerg: verbinding tussen hersenen en lichaam → zenuwvezelbuis → vanuit hersenstam via
een kanaal in de wervelkolom naar beneden → hersenen en ruggenmerg samen het centrale
zenuwstelsel → daarbuiten perifere zenuwstelsel.
Wat is gedrag?
Waarneembaar + meetbaar, actie + niet fysiek object
→ ‘Patronen in de tijd’ → bewegingen, spraak en houdingen → emoties.
‘Elke vorm van waarneembare actie of reactie van een persoon of dier als reactie op externe of
interne stimuli.’
▪ Kan aangeboren en aangeleerd zijn.
▪ Hoe kleiner het zenuwstelsel van een dier, hoe meer het gedrag is aangeboren (klein
gedragsrepertoire).
Perspectieven op hersenen en gedrag
▪ Mentalisme: menselijke intelligentie komt voort uit de psyche (geest), die verantwoordelijk is
voor bewustzijn, emoties en verbeelding. → Niet-materiële benadering. (Aristoteles)
▪ Dualisme: geest en lichaam zijn 2 aparte entiteiten, pijnappelklier, mind-bodyproblem
(Descartes) → tegenovergestelde monisme.
▪ Materialisme: rationeel gedrag wordt volledig verklaard door hersenen en het zenuwstelsel,
zonder een immateriële geest. Evolutietheorie (Darwin). → Tegenovergestelde spiritualisme.
Evolutie zenuwstelsel bij dieren
1. Neuronen en spieren ontwikkelen zich eerst, wat beweging mogelijk maakt.
2. Zenuwnet; simpel zenuwstelsel zonder hersenen/ruggenmerg, waarin neuronen direct
sensorische en motorische functies verbinden.
3. Bilaterale symmetrie zorgt ervoor dat het zenuwstelsel gespiegeld is aan beide zijden van
het lichaam.
4. Segmentatie leidt tot herhaalde zenuwstructuren, zoals in ruggenmerg.
5. Ganglia; neuronclusters die functioneren als primitieve hersenen.
6. Ruggengraat verschijnt bij chordaten die een brein en ruggenmerg hebben.
7. Hersenen vormen de hoogste ontwikkelingsvorm (encefalisatie), waarbij complexe
cognitieve functies ontstaan.
Evolutie
2 soorten ontwikkeling
▪ Fylogenetische: ontwikkeling van hogere soorten uit lagere.
▪ Ontogenetische: ontwikkeling van de individuele mens uit sperma en eicel.
Nature/nurture debat; we stammen niet af van de apen maar hebben wel gemeenschappelijke
voorouder → (cladogram).
Mensen → primaten (hominide: de primaat die rechtop liep).
Voorouders
▪ Australopithecus, homo habilis, homo erectus, homo sapiens → hersenen zijn steeds groter
geworden.
,Menselijk brein
▪ Encefalisatiequotiënt (EQ): feitelijke hersengewicht delen door het verwachte
hersengewicht o.b.v. lichaamsgewicht. Mens = 7, australopithecus = 2,5, kat = 1 (gemiddeld
intelligent dier).
▪ Relatieve omvang van de hersenen schatten door de hersencellen te tellen
(verpakkingsdichtheid cellen).
→ Beiden zijn toegenomen.
Hoe zijn menselijke hersenen zo groot geworden?
▪ Klimaatverandering dwong mensen tot aanpassing.
▪ Leefwijze:
o Leven in sociale groepen vergde een groter brein.
o Fruit eten vereiste complexe hersengebieden om rijpheid/giftigheid te beoordelen.
o Vuur en koken gaven meer tijd voor sociale interactie, wat hersengroei stimuleerde.
▪ Efficiëntie hersenkoeling (radiator-hypothese): betere bloedcirculatie voorkwam
oververhitting, waardoor een hoog metabolisme en grotere hersenen mogelijk werden.
▪ Neotenie: vertraagde ontwikkeling zorgde ervoor dat jeugdige kenmerken, zoals een groot
hoofd en speelsheid, behouden bleven, wat leren en hersenverbindingen stimuleerde.
Groter brein = niet intelligenter, plasticiteit en dichtheid wellicht wel.
, Hoofdstuk 2 – Hoe werkt het zenuwstelsel?
Neuroplasticiteit: hersenweefsel heeft het vermogen zich aan te passen aan de wereld door de
organisatie van de functies te veranderen.
→ Maakt deel uit van fenotypische plasticiteit.
Anatomische aanduidingen van locaties van het brein
Hersen-lichaam oriëntatie = locatie van hersenen met gezicht als referentie.
▪ Dorsaal: richting rug.
▪ Ventraal: buik.
▪ Mediaal: midden.
▪ Lateralis: zijkant.
▪ Anterieur: voorkant.
▪ Posterieur: achterkant.
Rostraal: snavel
Caudaal: staart
Doorsnedes van het brein
Anatomische oriëntatie = richting van doorsnedes van het brein vanuit een perspectief van een
toeschouwer.
▪ Coronale snede: verticale snede, van de kroon naar beneden. Deze snede geeft een frontale
weergave van de hersenen, waarbij je de hersenen van voren bekijkt.
▪ Horizontale/transversale snede: horizontaal; van voren naar achteren → dorsale weergave
van de hersenen.
▪ Sagittale doorsnede: lengtesnede door het midden van de hersenen → mediale weergave
van de hersenen.
Bescherming van het zenuwstelsel
Hersenvliezen: DAP
▪ Dura mater: harde hersenvlies.
▪ Arachnoïde membraan: spinnenwebvlies.
▪ Pia mater: zachte hersenvlies.
, Cerebrospinaal vocht: stroomt tussen P en A. te veel = waterhoofd. Voor beweging hersenen en
afvoeren van afvalstoffen.
Cerebrum (grote hersenen) → hemisferen (hersenhelften) → nieuwste deel.
Cerebellum (kleine hersenen) → vooral motorische functies.
Hersenstam → vitale functies (onbewust).
Cerebrale geografie
Na hersenvlies → hersenschors (gevouwen en gelaagd weefsel) → 2 hersenhelften → 4 kwabben:
1. Frontale kwab: uitvoerende hersenfuncties (besluitvorming/vrijwillige beweging).
2. Pariëtale kwab: sturen van bewegingen naar een doel of uitvoeren taak (grijpen voorwerp).
3. Occipitale kwab: visuele processen.
4. Temporale kwab: gehoor, taal- en muzikale vaardigheden, gezichtsherkenning en emotionele
verwerking.
Cerebrale cortex/hersenschors
Gyri: bochten en windingen
Sulci: groeven
Fissuren: spleten
Sulcus centralis
Fissura lateralis
Gyrus temporalis superior:
auditieve verwerking en taalbegrip (onder fissura lateralis)
Bloedstroom
Ischemisch CVA: herseninfarct (80%), afsluiting van een bloedvat door een bloedprop/vernauwing →
lokaal zuurstoftekort. → Niet zo ernstig.
Hemorragisch CVA: hersenbloeding (20%) bloeduitstorting in de hersenen door een
opengebarsten/gescheurd bloedvat. → Zeer ernstig.
Interne kenmerken
Grijze stof: zenuwcellen aan de buitenkant, neuronen verzamelen en bewerken info.
Witte stof: zenuwvezels in de binnenkant, verpakt in een isolerende laag van myeline. Vormen
langere verbindingen tussen en onder sommige hersenneuronen.
Corpus callosum: hersenbalk, dikke bundel zenuwvezels die links en rechts met elkaar verbindt.
Reticulaire stof: netvormig en mix van grijze en witte stof.
4 ventrikels: laterale ventrikels, 3e ventrikel en 4e ventrikel: ondersteunen metabolisme, het
afvoeren van afvalstoffen en het beschermen van hersenweefsel.