Week 1: De natuur van business & management onderzoek en
onderzoeksproces
Hoofdstuk 1: De natuur van business & management onderzoek
Business-onderzoek: systematisch onderzoek met als doel informatie
geven om besluitvorming te ondersteunen.
Factoren die wetenschappelijk onderzoek versterken:
o Complexere beslissingen → behoefte aan meer en betere informatie.
o Meer technieken en hulpmiddelen beschikbaar. Data warehousing,
datamining, gebruiken van computers; analyse en communicatie.
o Overbelasting van informatie → structuur nodig.
Typen onderzoek
1. Rapporterend onderzoek: verzamelen en presenteren van data.
2. Beschrijvend onderzoek: ‘Wie, wat, waar, wanneer en hoe’ vragen
beantwoorden. Met een observatie van gebeurtenis of karakteristiek.
3. Verklarend onderzoek: relaties tussen variabelen begrijpen. Waarom
of hoe vragen. Redenen geven voor fenomeen dat bij beschrijvend
onderzoek alleen wordt geobserveerd. Onderzoeker gebruikt theorieën
of hypothesen voor ontstaan fenomeen.
4. Voorspellend onderzoek: anticiperen op toekomstige situaties.
Voorspellen wanneer en in welke situatie een gebeurtenis zich kan
voordoen.
5. Ontwerpend onderzoek: oplossingen ontwikkelen voor specifieke
problemen. Bouwt voort op theorie.
Toegepast onderzoek heeft een probleemoplossende focus, wil antwoord
geven op vragen die gerelateerd zijn aan acties, prestaties of beleid. Het
probleem is de managementvraag en het vraagstuk is organisatie specifiek.
Het doel is praktisch en de toepassing direct.
Fundamenteel onderzoek is algemener, er is sprake van een research
gap (een kennisprobleem in de literatuur). Doel is om te onderzoeken hoe
organisaties opereren om kennis bij te brengen voor het vakgebied.
Uitkomsten indirecte toepassing. Elk onderzoek moet antwoord geven op een
bepaalde vraag.
,Wat maakt goed onderzoek?
Het doel is duidelijk gedefinieerd: een uitspraak over het probleem
moet de schaal, beperkingen en de betekenissen van alle relevante
termen bevatten;
Het onderzoeksproces is gedetailleerd: de procedures die gebruikt
worden moeten in detail beschreven worden, zodat een andere
onderzoeker het na kan doen;
Het onderzoeksontwerp moet goed gepland zijn: zo kun je de
objectiefste resultaten behalen;
Hoge ethische standaarden moeten toegepast worden: er wordt
veel waarde gegeven aan het voorkomen van schade bij deelnemers en
verantwoordelijk gedrag;
Beperkingen moeten eerlijk onthuld worden: ook moet het effect
hiervan op het onderzoek omschreven worden;
Een adequate analyse van de behoeften van de besluitvormer:
de data moet helpen om een beslissing te maken en de bevindingen
presenteren die leiden tot die conclusie;
De bevindingen worden onbevooroordeeld gepresenteerd: een
goed onderzoek heeft niet als doel om de besluitvormer een goed
beeld te geven over de onderzoeker;
Conclusies worden gerechtvaardigd: veel onderzoekers hebben de
neiging om de conclusie te generaliseren als universeel toepasbaar.
Een goed onderzoek specificeert de omstandigheden onder welke de
bevindingen van toepassing zijn;
De ervaring van de onderzoeker wordt gereflecteerd: een goed
onderzoek moet altijd kwalificaties van de onderzoeker bevatten, zodat
lezers kunnen beoordelen of de onderzoeker ervaren is, een goede
reputatie heeft en onschendbaar is.
Onderzoeksfilosofieën
Positivisme: objectieve, waardevrije waarneming van de werkelijkheid.
o Sociale wereld bestaat extern en wordt objectief bekeken.
o Onderzoek is waardevrij.
o Onderzoeker is onafhankelijk en neemt de rol in van een objectieve
analist. Filosofie komt voort uit natuurlijke wetenschappen.
Interpretivisme:
o Sociale werkelijkheid is geconstrueerd en er wordt subjectieve
betekenis aan gegeven door mensen.
, o Onderzoeker is onderdeel van wat geobserveerd wordt.
o Onderzoek wordt gedreven door belangen.
Geen objectieve observatie mogelijk, kennis wordt ontwikkeld door
het ontwikkelen van ideeën over wat geobserveerd en
geïnterpreteerd wordt. Onderzoek is niet waardevrij en reflecteert
motieven en overtuiging onderzoeker.
Realisme: mix van positivisme en interpretivisme, erkent externe
krachten die gedrag beïnvloeden.
o sociale wetenschappen kunnen vertrouwen op benadering van de
natuurwetenschappen.
o begrijpen van mensen en hun gedrag.
Identificeer externe krachten die invloed hebben op mensen
(subjectieve interpretaties zijn niet uniek) en hoe mensen de situatie
interpreteren.
Kritisch realisme: kloof tussen realiteit van onderzoeker en echte
realiteit.
Wetenschappelijk redeneren
Deductie: van theorie naar specifieke data (algemeen → specifiek).
Conclusie moet volgen uit de gegeven redenen, deze vormen bewijs.
o Redenen moeten overeenkomen met de echte wereld (true).
o Conclusie moet volgen uit de redenen (valid).
Inductie: van specifieke waarnemingen naar een theorie (data ->
theorie specifiek → algemeen). Conclusie trekken uit een of meerdere
feiten of bewijsstukken, deze conclusie verklaart de feiten en de feiten
, steunen de conclusie. De conclusie fungeert als een hypothese, een
mogelijke verklaring, waarbij ook andere verklaringen waar kunnen zijn.
Gegevens verzameld om fenomenen te verkennen, patronen en
thema’s identificeren.
Reflectieve redenatie: combinatie van inductie en deductie.
Observeren van een feit en vragen ‘waarom doet dit zich voor’
(=inductie). Dan hypothese ontwikkelen en testen (=deductie).
Theorie is de generalisatie die we maken over variabelen en de relatie
tussen variabelen. Hiermee maken we beslissingen en voorspellen we
uitkomsten. Het is een set van systematische, onderling verbonden
concepten die fenomenen (feiten) voorspellen en verklaren. De logica
waarom 2 variabelen gerelateerd zijn.
Hypothese is een uitspraak over de link tussen twee variabelen.
Model heeft als functie het representeren van fenomenen door gebruik van
overeenkomsten. Beschrijven, verklaren en simuleren.
Methodologische vernieuwing
Formeel (toetsend) onderzoek conceptueel en methodologisch sterk
gespecificeerd.
Verkennend onderzoek conceptueel en methodologisch breed en open.