Iedereen heeft behoeftes die goederen of diensten kunnen bevredigen.
De wet van de vraag houdt in: hoe hoger de prijs, hoe kleiner de gevraagde hoeveelheid.
Hierdoor hebben alle individuele vraaglijnen een dalend verloop. De individuele vraag is het
aantal eenheden dat een consument ergens van wilt kopen bij een bepaalde prijs. Uit de
individuele vraag volgt de individuele betalingsbereidheid: de maximale prijs die een
consument wil betalen voor een product bij een gegeven aantal. Als
consumenten bereid zijn om méér te betalen dan de geldende prijs, ontstaat
er een consumentensurplus. Het consumentensurplus is het bedrag dat
de consument minder betaalt dan hij maximaal bereid is om te betalen. Als
het over het consumentensurplus van een consument gaat, noemen we dit
het individuele consumentensurplus.
Als de gevraagde aantallen telkens een geheel getal zijn spreken we van
een discrete vraag. Als het getal tussen verschillende discrete getallen ligt,
noemen we het continu vraag. De vraag van consumenten kan worden weergegeven in een
vraaglijn. Dit is de lijn die het verband weergeeft tussen de gevraagde hoeveelheid en de
prijs. De individuele vraag wordt door 5 factoren beïnvloed:
- de individuele voorkeuren
- het beschikbare budget
- de aanwezigheid van substitueerbare producten: producten die in de bevrediging
voorzien van dezelfde behoefte
- het bestaan van complementaire producten: producten die alleen in combinatie met
elkaar een behoefte kunnen bevredigen
- exogene factoren: de omstandigheden waar de consument geen invloed op heeft.
De collectieve vraag is de optelsom van alle individuele vragen. Deze geeft aan wat een
groep consumenten vraagt bij bepaalde prijs. Het geeft aan hoeveel product eenheden er
door een groep als geheel worden afgenomen. De collectieve vraaglijn is optelsom van alle
individuele vraaglijnen. Het wordt ook wel de prijs-afzetlijn genoemd. Het afzetgebied is het
gebied waar de producent zijn product verkoopt.
De prijselasticiteit geeft aan hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als
gevolg van een prijsverandering. Je berekent de prijselasticiteit door de verandering van de
gevraagde hoeveelheid in procenten te delen door de verandering van de prijs in procenten.
Een prijselasticiteit van -2 betekent dat een prijsverhoging van één procent de gevraagde
hoeveelheid met twee procent daalt. Hier is dus de procentuele daling van de gevraagde
hoeveelheid groter dan de procentuele prijsstijging. Als de prijselasticiteit tussen -1 en 0 ligt
is de vraag inelastisch. Als die lager is dan -1 is de vraag elastisch.
Hoe hoger de prijs, hoe groter het procentuele effect van een prijsverandering op de
gevraagde hoeveelheid.
De inkomenselasticiteit geeft aan hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als
gevolg van een verandering in het inkomen. Je berekent de inkomenselasticiteit door de
verandering van de gevraagde hoeveelheid in procenten te delen door de verandering van
het inkomen in procenten. Bij normale goederen is de inkomenselasticiteit groter dan 0.
Voor deze producten geldt dat er meer van gekocht wordt als het inkomen stijgt. Je hebt ook
nog luxegoederen, noodzakelijke goederen en inferieure goederen. Bij inferieure
goederen is de elasticiteit kleiner dan 0, er wordt er minder van gekocht als het inkomen
stijgt.