Les 1+2: Kwaliteit van Evidentie in Psychotherapie
1. Wat betekent ‘wetenschappelijke evidentie’ in psychotherapie?
A) Therapie gebaseerd op intuïtie
B) Therapie onderbouwd door empirisch onderzoek
C) Therapie gekozen door de therapeut
D) Therapie die alleen werkt bij specifieke stoornissen
2. Welk onderzoeksdesign biedt de hoogste wetenschappelijke evidentie?
A) Case study
B) One group pre-post treatment design
C) Randomized Controlled Trial (RCT)
D) Pretest-Posttest non-equivalent groups design
3. Wat is een nadeel van een case study design?
A) Het is te duur
B) Het is niet generaliseerbaar
C) Het is onethisch
D) Het gebruikt te veel deelnemers
4. Wat is een belangrijk voordeel van een RCT?
A) Hoge interne validiteit
B) Goedkoop en snel uitvoerbaar
C) Geen ethische bezwaren
D) Het wordt nauwelijks gebruikt
5. Wat betekent ‘effectgrootte’ van een behandeling?
A) De snelheid waarmee een therapie werkt
B) De mate waarin een therapie effectief is
C) Het aantal deelnemers in een studie
D) De kosten van een behandeling
Les 3: Common Factors in Psychotherapie
6. Wat wordt bedoeld met ‘common factors’ in psychotherapie?
A) Specifieke technieken per therapie
B) Universele elementen die in elke therapievorm bijdragen aan effectiviteit
C) Methoden die alleen in cognitieve gedragstherapie worden gebruikt
D) Factoren die therapie minder effectief maken
7. Wat is een belangrijke voorspeller van succes in therapie?
A) De gebruikte therapievorm
B) De therapeutische alliantie
C) De lengte van de therapie
D) Het aantal sessies per week
, 8. Wat is een effectieve strategie om breuken in de therapeutische relatie te herstellen?
A) Het negeren van de breuk
B) De cliënt laten beslissen over de therapie
C) Erkenning en bespreking van het probleem
D) De cliënt laten stoppen met therapie
9. Welke factor draagt bij aan een effectieve therapie?
A) De empathie van de therapeut
B) De opleiding van de cliënt
C) De hoeveelheid huiswerk die de cliënt krijgt
D) De locatie van de therapie
10. Wat is een voorbeeld van ‘overeenstemming over doelen en taken’?
A) De therapeut bepaalt het therapiedoel
B) Cliënt en therapeut stellen samen doelen vast
C) De cliënt mag geen inspraak hebben
D) De therapeut gebruikt altijd dezelfde methode
Les 4: Gedragstherapie
11. Wat is een basisaanname van gedragstherapie?
A) Gedrag is aangeboren en niet te veranderen
B) Gedrag is aangeleerd en kan worden veranderd
C) Gedrag wordt bepaald door medicatie
D) Gedragstherapie is alleen effectief bij kinderen
12. Welke leertheorie vormt de basis van gedragstherapie?
A) Psychoanalyse
B) Klassieke en operante conditionering
C) Humanistische psychologie
D) Systeemtherapie
13. Wat is een voorbeeld van positieve bekrachtiging?
A) Een leerling krijgt extra huiswerk als hij te laat komt
B) Een kind krijgt een sticker als het zijn kamer opruimt
C) Een persoon krijgt een boete voor door rood rijden
D) Een hond stopt met blaffen nadat hij is genegeerd
14. Wat is een voorbeeld van negatieve bekrachtiging?
A) Het wegnemen van een onaangename stimulus om gedrag te versterken
B) Het toevoegen van een straf om gedrag te verminderen
C) Het negeren van ongewenst gedrag
D) Het geven van een beloning om gedrag te verminderen
15. Wat is een kenmerk van exposure-therapie?
A) Vermijden van angstige situaties
B) Herhaalde blootstelling aan angst zonder vermijding
C) Het vermijden van stressvolle gedachten
D) Het verminderen van sociale interactie
1. Wat betekent ‘wetenschappelijke evidentie’ in psychotherapie?
A) Therapie gebaseerd op intuïtie
B) Therapie onderbouwd door empirisch onderzoek
C) Therapie gekozen door de therapeut
D) Therapie die alleen werkt bij specifieke stoornissen
2. Welk onderzoeksdesign biedt de hoogste wetenschappelijke evidentie?
A) Case study
B) One group pre-post treatment design
C) Randomized Controlled Trial (RCT)
D) Pretest-Posttest non-equivalent groups design
3. Wat is een nadeel van een case study design?
A) Het is te duur
B) Het is niet generaliseerbaar
C) Het is onethisch
D) Het gebruikt te veel deelnemers
4. Wat is een belangrijk voordeel van een RCT?
A) Hoge interne validiteit
B) Goedkoop en snel uitvoerbaar
C) Geen ethische bezwaren
D) Het wordt nauwelijks gebruikt
5. Wat betekent ‘effectgrootte’ van een behandeling?
A) De snelheid waarmee een therapie werkt
B) De mate waarin een therapie effectief is
C) Het aantal deelnemers in een studie
D) De kosten van een behandeling
Les 3: Common Factors in Psychotherapie
6. Wat wordt bedoeld met ‘common factors’ in psychotherapie?
A) Specifieke technieken per therapie
B) Universele elementen die in elke therapievorm bijdragen aan effectiviteit
C) Methoden die alleen in cognitieve gedragstherapie worden gebruikt
D) Factoren die therapie minder effectief maken
7. Wat is een belangrijke voorspeller van succes in therapie?
A) De gebruikte therapievorm
B) De therapeutische alliantie
C) De lengte van de therapie
D) Het aantal sessies per week
, 8. Wat is een effectieve strategie om breuken in de therapeutische relatie te herstellen?
A) Het negeren van de breuk
B) De cliënt laten beslissen over de therapie
C) Erkenning en bespreking van het probleem
D) De cliënt laten stoppen met therapie
9. Welke factor draagt bij aan een effectieve therapie?
A) De empathie van de therapeut
B) De opleiding van de cliënt
C) De hoeveelheid huiswerk die de cliënt krijgt
D) De locatie van de therapie
10. Wat is een voorbeeld van ‘overeenstemming over doelen en taken’?
A) De therapeut bepaalt het therapiedoel
B) Cliënt en therapeut stellen samen doelen vast
C) De cliënt mag geen inspraak hebben
D) De therapeut gebruikt altijd dezelfde methode
Les 4: Gedragstherapie
11. Wat is een basisaanname van gedragstherapie?
A) Gedrag is aangeboren en niet te veranderen
B) Gedrag is aangeleerd en kan worden veranderd
C) Gedrag wordt bepaald door medicatie
D) Gedragstherapie is alleen effectief bij kinderen
12. Welke leertheorie vormt de basis van gedragstherapie?
A) Psychoanalyse
B) Klassieke en operante conditionering
C) Humanistische psychologie
D) Systeemtherapie
13. Wat is een voorbeeld van positieve bekrachtiging?
A) Een leerling krijgt extra huiswerk als hij te laat komt
B) Een kind krijgt een sticker als het zijn kamer opruimt
C) Een persoon krijgt een boete voor door rood rijden
D) Een hond stopt met blaffen nadat hij is genegeerd
14. Wat is een voorbeeld van negatieve bekrachtiging?
A) Het wegnemen van een onaangename stimulus om gedrag te versterken
B) Het toevoegen van een straf om gedrag te verminderen
C) Het negeren van ongewenst gedrag
D) Het geven van een beloning om gedrag te verminderen
15. Wat is een kenmerk van exposure-therapie?
A) Vermijden van angstige situaties
B) Herhaalde blootstelling aan angst zonder vermijding
C) Het vermijden van stressvolle gedachten
D) Het verminderen van sociale interactie