In psychopathologie ligt dilemma over de samenhang tussen zenuwstelsel (nature) en de
sociaal-culturele omgeving (nurture). 4 perspectieven:
1. Dichotome perspectief: psychische aandoeningen zijn ziekten, zelfstandige
identiteiten die mensen allemaal hetzelfde aantasten (entiteitsmodel). Kraeplin
bestudeerde psychosen en maakte dit een universele aandoening, die verschilde
in cultuurspecifieke uitingen.
KANT: Bedenkers wit en rijk. Geen rasverschillen of biologische attributies
meegenomen.
Bijv. Inuïtvrouwen die hysterisch gedrag vertoonden (pibloctok) terwijl eigenlijk
de kolonisten dit veroorzaakten met hun plunderende gedrag.
2. Continuüm-perspectief: idee kwam op dat genetische complexiteit een rol
speelt bij het veroorzaken van een stoornis. Psychopathologie is een continuüm
van universele stoornissen (neurobiologie) <-> cultuur gerelateerde
gedragsvarianten (sociaal-psychologisch). Soms kunnen gedragingen hierop
verschuiven Kuru: het eten van overleden persoon door inheemse stammen
om hen naar het hiernamaals te begeleiden. Eerst zagen we dit als een stoornis,
nu als culturele gedragsvariant. / Drapetomanie: vluchtneiging van slaven. Dit
verdween na slavernij.
3. Spectrum-perspectief: het bekijken van psychopathologie vanuit diverse optiek
en het opbreken ervan in gedragspatronen. Cultuur beïnvloedt beleving van
stoornissen en communicatie van symptomen. ‘zielsverlies’ door hekserij of
‘thinking too much’ in het westen bij depressie.
Ook ego speelt hierbij een rol. In het westen veel aandacht voor het individu, in
andere culturen is het groeps-ego belangrijker.
4. Perspectief van de culturele neurowetenschap: bestudeert invloed van
culturele karakteristieken op gedrag en neurobiologie. Nieuwe inzichten bieden in
interetnische verschillen en gezondheid op populatieniveau. Onderzoek wordt
gedaan en comorbiditeit doet zich voor: dit kan een afspiegeling zijn van
symptoompatronen die zich in culturen verschillend uiten. Ook is hier de
overheersende visie dat niet één gen, maar een combinatie van alle een
ziektebeeld veroorzaakt. comorbiditeit verklaren door symptomen te zien als
indicatoren voor kwetsbaarheid. (helpt ook bij culturele verschillen: idioms of
distress).
HC1: Artikel Fassaert
In migrantengroepen is een hogere prevalentie van mentale aandoeningen, mede omdat
zij minder gebruikmaken van hulp. Uit onderzoek blijkt dat de nood onder Turkse
migranten hoger was dan NL en die van Marokkanen ongeveer hetzelfde.
Dit komt doordat er in sommige culturen minder belang wordt gehecht aan informatie
of het nemen van medicijnen, omdat ze het probleem zelf op willen lossen / pessimisme
over de werkkracht van behandeling / gebrek aan kennis / taalbarrière / lage acceleratie /
gebrek aan geld.
Objective need: hoe erg er daadwerkelijk hulp nodig is
Perceived need: hoe erg de respondent zelf denkt dat hulp nodig is
,Discordance: gat wat ontstaat tussen de perceived- en objective need. Barrières bij
migranten verklaren dit.
Barrieres: alternate provision (hulp van andere bron), stigma (bang hulp te vragen),
pessimism (dacht dat niets kon helpen), self-reliance (doe het wel zelf), ignorance
(weet niet waar hulp te zoeken) en non-response (heb om hulp gevraagd, maar kreeg
deze niet.)
HC1: Artikel Henrich
Onderzoek naar contrasten in WEIRD (Western, Educated, Industrialized, Rich and
Democratic) societies. Nu word nog vaak informatie uit enkel WEIRD samenlevingen
gegeneraliseerd naar de hele wereld. De database geeft geen goede weerspiegeling van
de mensheid, terwijl onderzoekers vaak veronderstellen van wel.
1. Geïndustrialiseerde samenleving VS kleinschalige samenlevingen:
onderzoek wijst uit dat sommige dingen verschillen tussen groot- en kleinschalige
samenlevingen.
- Visuele perceptie: kleine stammen trappen niet in visuele illusies, VS
inwoners wel. Dit zou dus ook kunnen gelden voor andere psychologische
processen.
- Eerlijkheid en samenwerking: bij ultimatumspel deden mensen uit VS
spannende geboden (40-50%) die soms afgewezen werden, en stammen
zekere boden (50-60%). Mate van reputatie, marktintegratie en wereldreligie
hebben hier invloed op. ONZEKER EXPERIMENT.
- Volksbiologisch redeneren: bijv. bij het zien van een esdoorn zeggen
kinderen ‘boom!’. Kinderen in een kleinschalige stam zullen eerder de
specifieke benaming noemen/weten dan kinderen uit de VS.
- Ruimtelijke cognitie: mensen uit kleine stammen gebruiken allocentrisme
(de man staat ten westen van het huis) en mensen uit VS egocentrisme (de
man staat rechts van het huis – vanuit eigen perspectief).
- Risocoaversie voor geldelijk gewin: dit is een recent, lokaal fenomeen.
Overeenkomsten/universele patronen in de menselijke psychologie tussen kleine en grote
samenlevingen: waarnemen van kleur, emotionele expressie in de basis, false belief
tasks, analoog rekenen, sociale relaties en psychologisch essentialisme: levende
organismen hebben een non-triviale aard die maakt wie ze zijn.
2. Westerse VS niet-Westerse samenlevingen: onderzoek wijst uit dat sommige
dingen verschillen tussen Westerse en niet-Westerse samenlevingen.
- Anti-sociaal straffen en samenwerking: het toevoegen van een straf aan
een dilemma zorgt ervoor dat mensen sneller sterk samenwerken om het
andere te bereiken. Dit is echter alleen westers en niet te generaliseren naar
andere samenlevingen.
- Onafhankelijke en onderling afhankelijke zelfconcepten: je hebt
onafhankelijke en onderling afhankelijke zelfbeelden, die corresponderen met
individualisme (Westen) /collectivisme (andere culturen). Dit heeft ook te
maken met motivatie om zich aan te passen (onjuiste oordeel van meerderheid
volgen) westers doet dit vaker, i.t.t. ander onderzoek.
- Analytisch VS holistisch redeneren: holistisch denken (oriëntatie op
context) en analytisch denken (vasthouden aan vaste regels/wetten). Zelf-
constructies in populaties is hierbij een sleutelfactor. In westen meer
analytisch en in andere culturen meer holistisch.
, - Moreel redeneren: benadering Kohlberg; vermogen hangt af van volwassen
cognitiviteit.
1. Kinderen zien goed en kwaad m.b.t. gevolgen van hun acties
(preconventioneel)
2. Dan is moraliteit gebaseerd op externe normen (conventioneel)
3. Ten slotte abstracte ethische principes in zichzelf en wetten
(postconventioneel)
Uit onderzoek blijkt dat 3 weinig voorkomt in niet-WEIRD populaties.
in westen ethiek van autonomie, andere culturen
gemeenschapsethiek/ethiek van god.
- Sociale netwerken: niet-westerse mensen hebben hier minder (grote) van.
- ‘Social loafing’: inspanning voor groepstaak vermindert wanneer individuele
taken niet worden gecontroleerd. niet-westersen doen dit minder.
Overeenkomsten tussen Westerse en niet-Westerse samenlevingen: partnervoorkeuren
(fysieke aantrekkelijkheid, ambitie en ijver) en bestraffing van meeliften (met
groepsprojecten bijv.)
3. Hedendaagse Amerikanen VS de rest van het Westen: ook hier zitten
verschillen tussen.
- Individualisme en gerelateerde fenomenen: Amerikanen zijn meest
individualistisch door ideologie van vrijheid. Ook hebben zij nog nooit een
socialistische beweging gehad. Het is ieder voor zich. Keuzevrijheid is voor hen
belangrijk.
Terror-management theorie: mensen hebben besef dat ze doodgaan,
daarom sluiten ze zich om te copen met die angst aan bij culturele
wereldbeelden (hier die van de VS). Amerikanen reageren hier defensiever op
dan anderen.
Overeenkomsten tussen Amerikanen en de rest van het Westen: hier is weinig onderzoek
over gedaan.
4. Typische Amerikaanse proefpersonen VS andere Amerikanen:
hoogopgeleide Amerikanen verschillen enorm van andere Amerikanen.
- Sociaalpsychologisch gebied: laagopgeleiden (niet-universitaire)
Amerikanen rationaliseren keuzes niet, zijn minder individualistisch (maar
alsnog flink), worden minder beïnvloed door conformiteitsmotivaties, hebben
meer gestructureerde sociale netwerken, zijn onderling
afhankelijker/holistischer, bevatten (i.t.t. hoogopgeleiden) ook gemeenschaps-
en godsethiek, maar denken wel meer in hokjes en racisme/discriminatie.
- Gedragseconomisch gebied: hoogopgeleiden zijn minder prosociaal
(anderen helpen), maar zijn kwalitatief wel vergelijkbaar met anderen op dit
gebied.
- Vergelijkingen tussen subpopulaties van kinderen in VS: kinderen met
lage SES vertonen andere sekseverschillen in ruimtelijk redeneren. Dit is wel
twijfelachtig onderzoek.
- Hedendaagse Amerikanen vergeleken met ouderen: afgelopen decennia
toenemend individualisme en lagere behoefte aan sociale goedkeuring. (het is
dus nog recent allemaal)
Overeenkomsten tussen Amerikaanse proefpersonen en andere Amerikanen: mensen met
HBO opleiding (en lagere SES in het algemeen) houden geen verband met deze
verschijnselen en zijn wel vergelijkbaar.
, Conclusies en implicaties:
- Variatie tussen populaties komt veel voor in gedragswetenschap: ook
in basale psychologische processen, hier moet je rekening mee houden.
- WEIRD-personen zijn het minst generaliseerbaar: eigenlijk zijn wíj de
uitzondering hier.
- Focus op WEIRD-personen maakt dat je variatie mist: en hierdoor
gedrag verkeerd kunt interpreteren op mondiale schaal.
- Kind- en primaatonderzoek vervangt vergelijkend onderzoek NIET:
enkel met vergelijkend onderzoek tussen menselijke culturen kun je uitspraken
over universaliteit doen.
- Menselijke diversiteit begrijpen is cruciaal voor evolutionaire
theorieontwikkeling: onze fysieke, cognitieve en sociale omgeving
verandert door de evolutie heen. Om hier theorieën over te vormen moet je
ook ‘uitzonderingen’ in kaart brengen.
Meta-analyse en een diversere steekproef zouden hierbij kunnen helpen.