Samenvatting burgerlijk procesrecht
Week 1
4. Rechtsvordering, vorderingsrecht en subjectief recht
Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
1. Het subjectieve recht;
De materiële aanspraak van de schuldeiser.
2. Het vorderingsrecht;
Het recht om zo nodig in rechte aanspraak te maken op een subjectief recht.
3. De rechtsvordering.
De processuele handeling.
5.Belangrijkste regelingen en hun geschiedenis; exit KEI, toch enige vernieuwing
Ons Nederlands burgerlijk procesrecht is voornamelijk geregeld in het Wetboek van
burgerlijke rechtsvordering (Rv) en de wet op de rechterlijke organisatie (RO).
6. Dagvaardings-/vorderingsprocedure en verzoek(schrift)procedure, terminologie
Hoofdzakelijk kent Nederland twee soorten civiele procedures, namelijk de
dagvaardingsprocedure en de verzoekschriftprocedure. De dagvaarding wordt namens e
eisende partij door een gerechtsdeurwaarder aan de wederpartij uitgebracht en is ook aan
die wederpartij gericht. Het verzoekschrift wordt daarentegen door de verzoeker ter griffie
ingediend en is aan de rechter gericht. Verder kent de dagvaardingsprocedure meer
formaliteiten dan de verzoekschriftprocedure. Het uitgangspunt is dat de
dagvaardingsprocedure wordt gevolgd, tenzij de wet bepaalt dat de verzoekschriftprocedure
moet worden gevolgd (art. 78 en 261 Rv).
7. Contentieuze vs. Voluntaire jurisdictie
Het burgerlijk procesrecht ziet op de contentieuze jurisdictie als op de voluntaire jurisdictie.
De contentieuze jurisdictie ziet op uitspraken in geschillen tussen partijen. De voluntaire
jurisdictie strekt niet tot bepaling van rechtsbetrekkingen die in geschil zijn. Voluntaire
jurisdictie vindt plaats op basis van verzoekschriftprocedures, contentieuze jurisdictie
meestal op basis van de dagvaardingsprocedures, maar ook wel op basis van
verzoekschriftprocedures. Bij de dagvaardingsprocedure wordt gesproken van het instellen
van een actie. Bij de verzoekschriftprocedure gaat het om verzoeken.
9. Overzicht, burgerlijk proces en gestructureerde bemiddeling
Het burgerlijk procesrecht heeft de volgende vijf functies:
1. Rechtsverschaffing;
2. Bedreiging;
3. De politionele functie;
Voorkoming van eigenrichting.
4. Rechtsontwikkeling;
5. Rechtseenheid.
10. Rechtsverschaffingsfunctie (declaratoire functie, constitutieve en condemnatoire
uitspraken)
De rechtsverschaffingsfunctie is van centrale betekenis bij het burgerlijk procesrecht. Zij ziet
zowel op de handhaving van het objectieve recht als op de beïnvloeding waaronder
handhaving van subjectieve rechten. Het gaat hier om het verschaffen van middelen voor het
vaststellen, tot stand brengen, wijzigen, beëindigen en effecturen van privaatrechtelijke
rechten en verplichtingen.
11. Bedreigingsfunctie
De bedreigingsfunctie van het burgerlijk procesrecht wordt gezien als de stok achter de deur.
Er zijn namelijk mensen die eerst onder dreiging van een procedure of zelfs eerst onder
,dreiging van een executiemaatregel als beslag geneigd zijn hun verplichtingen jegens
anderen na te komen.
12. Politionele functie
De politionele functie dient ter bescherming tegen eigenrichting. Eigenrichting houdt in het
eigenmachtig, tegen de wil van belanghebbenden en zonder toepassing van procesrecht
beïnvloeden van rechten.
13. Rechtsontwikkelingsfunctie
Burgerlijke processen stellen de rechter in staat om niet wettelijk geregelde rechtsproblemen
op te lossen door jurisprudentiële regelgeving, om open normen uit de wet in te vullen en
onduidelijkheden te verhelderen en om verouderde wetteksten een actueel relevante
betekenis te ven, zelfs door contrair aan de wettekst te beslissen. De wetgever maakt
tegenwoordig heel nadrukkelijk gebruik van de rechtsontwikkelingsfunctie van de
rechtspraak en dan met name van de Hoge Raad als hoogste nationale rechtscollege (art.
81 RO). De rechtsontwikkelingsfunctie is ook voor niet-procederende burgers van belang.
Ieder die zijn handelen of nalaten wil afstemmen op het geldend privaatrecht, al dan niet met
het oog op de mogelijkheid van een proces, zal er behoefte aan hebben te weten hoe in de
rechtspraak over de desbetreffende kwestie wordt gedacht.
14. Rechtseenheid functie
De rechtseenheid functie wordt ook door de wetgever erkend, met name door de Hoge Raad
(art. 81 RO). In de jurisprudentie komen verschillen in inzicht met betrekking tot het
privaatrecht aan het licht en deze laten zich corrigeren in hoger beroep of in cassatie. Ook
bevordert rechtseenheid de rechtszekerheid in de zin van voorspelbaarheid van toekomstige
rechterlijke uitspraken.
15. Desiderata
Alle bovenstaande functies vereisen een adequate, burgerlijke rechtspleging. Die adequate
rechtspleging lijkt bereikbaar door optimale verwezenlijking van desiderata als kwaliteit,
kwantiteit, eenvoud, snelheid en prijsvriendelijkheid van de rechtspleging. Problematisch is
dat deze desiderata met elkaar kunnen conflicteren.
17. Internationaal verdragsrecht
Van groot gewicht voor de hoofdbeginselen van procesrecht zijn vooral art. 6 EVRM met
bijbehorende protocollen en art. 14 van het IVBPR. Echter, het IVBPR is niet voorzien van
controle door een supranationaal hof.
18. Grondwet
Van de grondwet zijn vooral art. 1 (gelijkheid), 17 (recht op de rechter), 18 (rechtsbijstand) en
112-122 (rechtspraak) relevant.
19. Wet op de rechterlijke organisatie
De wet op de rechterlijke organisatie vormt afgezien van het Wetboek van Burgerlijke
rechtsvordering de belangrijkste nationale regeling van het procesrecht. De wet is vooral van
belang ter afbakening van de taken van verschillende gerechten. De wet beantwoordt vragen
over absolute competentie: welke soort rechter is bevoegd? De wet vormt ook de basis van
de Raad voor de rechtspraak, die als een soort buffer tussen regering en parlement enerzijds
en de gerechten anderzijds fungeert.
58. Procesbelang
Degene die zonder voldoende belang een rechtsvorering instelt, een verzoek aan de rechter
doet of beroep instelt wordt niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang. Hem
komt geen rechtsvordering in de zin van het ius agendi toe (art. 3:303 BW). De regel wordt
ook wel aangeduid met het adagium geen belang geen actie. De regel is door de Hoge Raad
,uitgewerkt dat het belang bij het instellen van een vordering evenredig moet zijn aan het
belang van de wederpartij en dat van een behoorlijke rechtspleging. Dat voldoende belang
bestaat bij een vordering, mag in beginsel op degene die de vordering instelt.
Voor het optreden van het openbaar ministerie in civilibus geldt het vereiste van openbaar
belang. Het belang van de Staat bij een civiele procedure mag ook openbaar van aard zijn.
De rechter moet in de regel ambtshalve beoordelen of een partij voldoende belang toekomt,
maar soms is het ontbreken van belang niet van openbare orde en zal de wederpartij op het
ontbreken daarvan een beroep moeten doen.
59. Verbod van misbruik van procesbevoegdheid
Uit art. 3:13 BW volgt dat er een redelijk belang moet bestaan bij gebruik van een
bevoegdheid. Er is dus een zeker verband met de eis van voldoende belang van art. 3:303
BW. Als de rechter tot de conclusie komt dat voldoende belang aan de zijde van aanlegger
ontbreekt, wil dat echter nog niet perse zeggen dat er misbruik van procesrecht is gemaakt.
Volgens de Hoge Raad is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen pas
sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in
verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven.
Hiervan kan ten eerste sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op het feit en
omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op
stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het
aanspannen van een procedure terughoudend dient te zijn, gezien het recht op toegang tot
de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.
Misbruik van procesbevoegdheid doet zich ook voor als een partij een processuele
bevoegdheid uitoefent met geen ander doel dan de wederpartij te schade of met een ander
doel dan waarvoor zij is verleend of in geval een partij de wederzijdse belangen in
aanmerking nemende, in redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen (art. 3:13 lid
2 BW).
60. Gezag van gewijsde
Beslissingen over de rechtsbetrekking in geschil, vervat in een kracht van gewijsde gegaan
vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht (art. 236 Rv).
Noodzakelijke voorwaarde voor gezag van gewijsde is kracht van gewijsde. Een vonnis gaat
in kracht van gewijsde als tegen dat vonnis geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden
aangewend. Omgekeerd heeft niet elk vonnis dat in kracht van gewijsde gaat, gezag van
gewijsde. Aan een kortgedingvonnis, dat niet meer dan een voorlopige standpuntbepaling
van de rechter omtrent de rechtsverhouding van partijen mag inhouden, kan naar aard geen
gezag van gewijsde toekomen. Het gezag van gewijsde geldt in beginsel slechts als de
opvolgende procedure wordt gevoerd tussen dezelfde partijen. Het gezag van gewijsde
wordt niet ambtshalve toegepast. Partijen moeten er een beroep op doen (art. 236 lid 3 Rv).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen positief en negatief gezag van gewijsde. De partij die
ter ondersteuning van haar stellingen een beroep doet op bindende kracht van een eerder
gewezen vonnis, doet beroep het positief gezag van gewijsde. De partij die op de bindende
kracht van een eerder gewezen vonnis een beroep doet om te voorkomen dat de rechter nog
eens een beslissing zal geven over in het eerdere vonnis aan de orde gekomen
geschilpunten, doet beroep op het negatief gezag van gewijsde.
61. Bevrijdende verjaring, verval en rechtsverwerking
Op zeker moment kan de mogelijkheid om een subjectief recht ten overstaan van de rechter
te effecturen wegvallen daar waar die eerder wel bestond. Het gaat hier met name om het
ontvallen van het ius agendi (het recht om in rechte te agenderen). De bevrijdende verjaring
is het ontvallen van het ius agendi door tijdsverloop (art. 3:11 BW). Dit wordt ook wel
verjaring van rechtsvorderingen genoemd.
, Soms geeft de wetgever er de voorkeur aan, niet een verjaringstermijn maar een
vervaltermijn te bepalen. Bij verval gaat het niet alleen het ius agendi, maar ook het daaraan
ten grondslag liggende subjectieve recht teniet.
Rechtsverwerking van een ius agendi komt ook voor en deze heeft in het algemeen slechts
zwakke werking. Tijdverloop alleen is geen goede grond voor rechtsverwerking. Daarvoor
kent onze wet verjarings- en vervaltermijnen. Rechtsverwerking is wel mogelijk op grond van
gerechtvaardigd vertrouwen of onaanvaardbaar nadeel voor de andere partij.
64. Procesbevoegdheid en hoedanigheid van procespartij
In beginsel hebben slechts rechtspersonen en natuurlijke personen als zodanig de
bevoegdheid om als procespartij in een civiele procedure op te treden.
65. Als partij procederen namens of ten behoeve van een ander
De formele procespartij is degene die de benodigde beslissingen in de procedure neemt. De
materiële procespartij is degene die jegens de wederpartij in de procedure gehouden of
gerechtigd wordt door de uiteindelijke uitspraak van de rechter. De persoon van de formele
procespartij treedt ook op in geval van verbintenisrechtelijke vertegenwoordiging in rechte.
66. Subjectieve vs. Objectieve cumulatie; exceptio plurium litis consortium
In één en dezelfde civiele procedure kunnen acties van of tegen meer partijen tegelijk
kunnen worden ingesteld. Dit wordt subjectieve cumulatie van rechtsvorderingen genoemd.
Soms is een persoon slechts samen met anderen ontvankelijk in zijn vorering of is de eiser
alleen ontvankelijk als hij meerdere personen voor de rechter daagt. Dit is alleen het geval bij
processueel ondeelbare rechtsverhouding. Dit zijn rechtsverhoudingen ten aanzien waarvan
het noodzakelijk is dat de beslissing jegens alle bij de rechtsverhouding betrokken
eensluidend is. Van objectieve cumulatie van rechtsverhoudingen is sprake wanneer in een
procedure of tegen dezelfde partijen meer dan één vorering wordt ingesteld.
67. Mutaties bij partijen
Aan de zijde van een eiser en gedaagde of van de verzoeker en verweerder kunnen zich
mutaties voordoen die hun positie als procespartij ondermijnen en anderen in aanmerking
komen als procespartij. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
1. Veranderingen die zich voordoen in de persoonlijke staat van een partij;
2. Veranderingen als gevolg van rechtsopvolging onder algemene titel;
3. Veraneringen als gevolg van rechtsopvolging onder bijzondere titel.
68. Derden als procespartij
Derden kunnen als procespartij bij een procedure worden betrokken. Zo kan een procespartij
een derde in vrijwaring oproepen (art. 210-216 Rv). Ook kunnen zich andere gevallen van
gedwongen deelname aan het geding door een derde voordoen. Het initiatief om bij de
procedure betrokken te raken kan ook uitgaan van derde zelf. Een dergelijke interventie kan
ook door voeging of tussenkomst (art. 217-219 Rv). Deze mogelijkheden doen zich voor bij
de dagvaardingsprocedure. In de verzoekprocedure kunnen zogenoemde belanghebbenden
bij het proces betrokken worden, die dan vervolgens de status van procespartij kunnen
verkrijgen.
69. Collectiviteitsacties (algemeenbelangacties en groepacties)
Op grond van art. 3:305a lid 1 BW kan een stichting of vereniging met volledige
rechtsbevoegdheid een rechtsvordering instellen die strekt tot de bescherming van
gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar
statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd.
72. Staatsrechtelijke competentie
Art. 112-113 Gw dragen aan de rechterlijke macht de berechting van geschillen en strafbare
feiten op. Art. 112 lid 1 Gw draagt de rechter de berechting van burgerlijke rechten en
Week 1
4. Rechtsvordering, vorderingsrecht en subjectief recht
Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
1. Het subjectieve recht;
De materiële aanspraak van de schuldeiser.
2. Het vorderingsrecht;
Het recht om zo nodig in rechte aanspraak te maken op een subjectief recht.
3. De rechtsvordering.
De processuele handeling.
5.Belangrijkste regelingen en hun geschiedenis; exit KEI, toch enige vernieuwing
Ons Nederlands burgerlijk procesrecht is voornamelijk geregeld in het Wetboek van
burgerlijke rechtsvordering (Rv) en de wet op de rechterlijke organisatie (RO).
6. Dagvaardings-/vorderingsprocedure en verzoek(schrift)procedure, terminologie
Hoofdzakelijk kent Nederland twee soorten civiele procedures, namelijk de
dagvaardingsprocedure en de verzoekschriftprocedure. De dagvaarding wordt namens e
eisende partij door een gerechtsdeurwaarder aan de wederpartij uitgebracht en is ook aan
die wederpartij gericht. Het verzoekschrift wordt daarentegen door de verzoeker ter griffie
ingediend en is aan de rechter gericht. Verder kent de dagvaardingsprocedure meer
formaliteiten dan de verzoekschriftprocedure. Het uitgangspunt is dat de
dagvaardingsprocedure wordt gevolgd, tenzij de wet bepaalt dat de verzoekschriftprocedure
moet worden gevolgd (art. 78 en 261 Rv).
7. Contentieuze vs. Voluntaire jurisdictie
Het burgerlijk procesrecht ziet op de contentieuze jurisdictie als op de voluntaire jurisdictie.
De contentieuze jurisdictie ziet op uitspraken in geschillen tussen partijen. De voluntaire
jurisdictie strekt niet tot bepaling van rechtsbetrekkingen die in geschil zijn. Voluntaire
jurisdictie vindt plaats op basis van verzoekschriftprocedures, contentieuze jurisdictie
meestal op basis van de dagvaardingsprocedures, maar ook wel op basis van
verzoekschriftprocedures. Bij de dagvaardingsprocedure wordt gesproken van het instellen
van een actie. Bij de verzoekschriftprocedure gaat het om verzoeken.
9. Overzicht, burgerlijk proces en gestructureerde bemiddeling
Het burgerlijk procesrecht heeft de volgende vijf functies:
1. Rechtsverschaffing;
2. Bedreiging;
3. De politionele functie;
Voorkoming van eigenrichting.
4. Rechtsontwikkeling;
5. Rechtseenheid.
10. Rechtsverschaffingsfunctie (declaratoire functie, constitutieve en condemnatoire
uitspraken)
De rechtsverschaffingsfunctie is van centrale betekenis bij het burgerlijk procesrecht. Zij ziet
zowel op de handhaving van het objectieve recht als op de beïnvloeding waaronder
handhaving van subjectieve rechten. Het gaat hier om het verschaffen van middelen voor het
vaststellen, tot stand brengen, wijzigen, beëindigen en effecturen van privaatrechtelijke
rechten en verplichtingen.
11. Bedreigingsfunctie
De bedreigingsfunctie van het burgerlijk procesrecht wordt gezien als de stok achter de deur.
Er zijn namelijk mensen die eerst onder dreiging van een procedure of zelfs eerst onder
,dreiging van een executiemaatregel als beslag geneigd zijn hun verplichtingen jegens
anderen na te komen.
12. Politionele functie
De politionele functie dient ter bescherming tegen eigenrichting. Eigenrichting houdt in het
eigenmachtig, tegen de wil van belanghebbenden en zonder toepassing van procesrecht
beïnvloeden van rechten.
13. Rechtsontwikkelingsfunctie
Burgerlijke processen stellen de rechter in staat om niet wettelijk geregelde rechtsproblemen
op te lossen door jurisprudentiële regelgeving, om open normen uit de wet in te vullen en
onduidelijkheden te verhelderen en om verouderde wetteksten een actueel relevante
betekenis te ven, zelfs door contrair aan de wettekst te beslissen. De wetgever maakt
tegenwoordig heel nadrukkelijk gebruik van de rechtsontwikkelingsfunctie van de
rechtspraak en dan met name van de Hoge Raad als hoogste nationale rechtscollege (art.
81 RO). De rechtsontwikkelingsfunctie is ook voor niet-procederende burgers van belang.
Ieder die zijn handelen of nalaten wil afstemmen op het geldend privaatrecht, al dan niet met
het oog op de mogelijkheid van een proces, zal er behoefte aan hebben te weten hoe in de
rechtspraak over de desbetreffende kwestie wordt gedacht.
14. Rechtseenheid functie
De rechtseenheid functie wordt ook door de wetgever erkend, met name door de Hoge Raad
(art. 81 RO). In de jurisprudentie komen verschillen in inzicht met betrekking tot het
privaatrecht aan het licht en deze laten zich corrigeren in hoger beroep of in cassatie. Ook
bevordert rechtseenheid de rechtszekerheid in de zin van voorspelbaarheid van toekomstige
rechterlijke uitspraken.
15. Desiderata
Alle bovenstaande functies vereisen een adequate, burgerlijke rechtspleging. Die adequate
rechtspleging lijkt bereikbaar door optimale verwezenlijking van desiderata als kwaliteit,
kwantiteit, eenvoud, snelheid en prijsvriendelijkheid van de rechtspleging. Problematisch is
dat deze desiderata met elkaar kunnen conflicteren.
17. Internationaal verdragsrecht
Van groot gewicht voor de hoofdbeginselen van procesrecht zijn vooral art. 6 EVRM met
bijbehorende protocollen en art. 14 van het IVBPR. Echter, het IVBPR is niet voorzien van
controle door een supranationaal hof.
18. Grondwet
Van de grondwet zijn vooral art. 1 (gelijkheid), 17 (recht op de rechter), 18 (rechtsbijstand) en
112-122 (rechtspraak) relevant.
19. Wet op de rechterlijke organisatie
De wet op de rechterlijke organisatie vormt afgezien van het Wetboek van Burgerlijke
rechtsvordering de belangrijkste nationale regeling van het procesrecht. De wet is vooral van
belang ter afbakening van de taken van verschillende gerechten. De wet beantwoordt vragen
over absolute competentie: welke soort rechter is bevoegd? De wet vormt ook de basis van
de Raad voor de rechtspraak, die als een soort buffer tussen regering en parlement enerzijds
en de gerechten anderzijds fungeert.
58. Procesbelang
Degene die zonder voldoende belang een rechtsvorering instelt, een verzoek aan de rechter
doet of beroep instelt wordt niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang. Hem
komt geen rechtsvordering in de zin van het ius agendi toe (art. 3:303 BW). De regel wordt
ook wel aangeduid met het adagium geen belang geen actie. De regel is door de Hoge Raad
,uitgewerkt dat het belang bij het instellen van een vordering evenredig moet zijn aan het
belang van de wederpartij en dat van een behoorlijke rechtspleging. Dat voldoende belang
bestaat bij een vordering, mag in beginsel op degene die de vordering instelt.
Voor het optreden van het openbaar ministerie in civilibus geldt het vereiste van openbaar
belang. Het belang van de Staat bij een civiele procedure mag ook openbaar van aard zijn.
De rechter moet in de regel ambtshalve beoordelen of een partij voldoende belang toekomt,
maar soms is het ontbreken van belang niet van openbare orde en zal de wederpartij op het
ontbreken daarvan een beroep moeten doen.
59. Verbod van misbruik van procesbevoegdheid
Uit art. 3:13 BW volgt dat er een redelijk belang moet bestaan bij gebruik van een
bevoegdheid. Er is dus een zeker verband met de eis van voldoende belang van art. 3:303
BW. Als de rechter tot de conclusie komt dat voldoende belang aan de zijde van aanlegger
ontbreekt, wil dat echter nog niet perse zeggen dat er misbruik van procesrecht is gemaakt.
Volgens de Hoge Raad is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen pas
sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in
verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven.
Hiervan kan ten eerste sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op het feit en
omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op
stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het
aanspannen van een procedure terughoudend dient te zijn, gezien het recht op toegang tot
de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.
Misbruik van procesbevoegdheid doet zich ook voor als een partij een processuele
bevoegdheid uitoefent met geen ander doel dan de wederpartij te schade of met een ander
doel dan waarvoor zij is verleend of in geval een partij de wederzijdse belangen in
aanmerking nemende, in redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen (art. 3:13 lid
2 BW).
60. Gezag van gewijsde
Beslissingen over de rechtsbetrekking in geschil, vervat in een kracht van gewijsde gegaan
vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht (art. 236 Rv).
Noodzakelijke voorwaarde voor gezag van gewijsde is kracht van gewijsde. Een vonnis gaat
in kracht van gewijsde als tegen dat vonnis geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden
aangewend. Omgekeerd heeft niet elk vonnis dat in kracht van gewijsde gaat, gezag van
gewijsde. Aan een kortgedingvonnis, dat niet meer dan een voorlopige standpuntbepaling
van de rechter omtrent de rechtsverhouding van partijen mag inhouden, kan naar aard geen
gezag van gewijsde toekomen. Het gezag van gewijsde geldt in beginsel slechts als de
opvolgende procedure wordt gevoerd tussen dezelfde partijen. Het gezag van gewijsde
wordt niet ambtshalve toegepast. Partijen moeten er een beroep op doen (art. 236 lid 3 Rv).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen positief en negatief gezag van gewijsde. De partij die
ter ondersteuning van haar stellingen een beroep doet op bindende kracht van een eerder
gewezen vonnis, doet beroep het positief gezag van gewijsde. De partij die op de bindende
kracht van een eerder gewezen vonnis een beroep doet om te voorkomen dat de rechter nog
eens een beslissing zal geven over in het eerdere vonnis aan de orde gekomen
geschilpunten, doet beroep op het negatief gezag van gewijsde.
61. Bevrijdende verjaring, verval en rechtsverwerking
Op zeker moment kan de mogelijkheid om een subjectief recht ten overstaan van de rechter
te effecturen wegvallen daar waar die eerder wel bestond. Het gaat hier met name om het
ontvallen van het ius agendi (het recht om in rechte te agenderen). De bevrijdende verjaring
is het ontvallen van het ius agendi door tijdsverloop (art. 3:11 BW). Dit wordt ook wel
verjaring van rechtsvorderingen genoemd.
, Soms geeft de wetgever er de voorkeur aan, niet een verjaringstermijn maar een
vervaltermijn te bepalen. Bij verval gaat het niet alleen het ius agendi, maar ook het daaraan
ten grondslag liggende subjectieve recht teniet.
Rechtsverwerking van een ius agendi komt ook voor en deze heeft in het algemeen slechts
zwakke werking. Tijdverloop alleen is geen goede grond voor rechtsverwerking. Daarvoor
kent onze wet verjarings- en vervaltermijnen. Rechtsverwerking is wel mogelijk op grond van
gerechtvaardigd vertrouwen of onaanvaardbaar nadeel voor de andere partij.
64. Procesbevoegdheid en hoedanigheid van procespartij
In beginsel hebben slechts rechtspersonen en natuurlijke personen als zodanig de
bevoegdheid om als procespartij in een civiele procedure op te treden.
65. Als partij procederen namens of ten behoeve van een ander
De formele procespartij is degene die de benodigde beslissingen in de procedure neemt. De
materiële procespartij is degene die jegens de wederpartij in de procedure gehouden of
gerechtigd wordt door de uiteindelijke uitspraak van de rechter. De persoon van de formele
procespartij treedt ook op in geval van verbintenisrechtelijke vertegenwoordiging in rechte.
66. Subjectieve vs. Objectieve cumulatie; exceptio plurium litis consortium
In één en dezelfde civiele procedure kunnen acties van of tegen meer partijen tegelijk
kunnen worden ingesteld. Dit wordt subjectieve cumulatie van rechtsvorderingen genoemd.
Soms is een persoon slechts samen met anderen ontvankelijk in zijn vorering of is de eiser
alleen ontvankelijk als hij meerdere personen voor de rechter daagt. Dit is alleen het geval bij
processueel ondeelbare rechtsverhouding. Dit zijn rechtsverhoudingen ten aanzien waarvan
het noodzakelijk is dat de beslissing jegens alle bij de rechtsverhouding betrokken
eensluidend is. Van objectieve cumulatie van rechtsverhoudingen is sprake wanneer in een
procedure of tegen dezelfde partijen meer dan één vorering wordt ingesteld.
67. Mutaties bij partijen
Aan de zijde van een eiser en gedaagde of van de verzoeker en verweerder kunnen zich
mutaties voordoen die hun positie als procespartij ondermijnen en anderen in aanmerking
komen als procespartij. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
1. Veranderingen die zich voordoen in de persoonlijke staat van een partij;
2. Veranderingen als gevolg van rechtsopvolging onder algemene titel;
3. Veraneringen als gevolg van rechtsopvolging onder bijzondere titel.
68. Derden als procespartij
Derden kunnen als procespartij bij een procedure worden betrokken. Zo kan een procespartij
een derde in vrijwaring oproepen (art. 210-216 Rv). Ook kunnen zich andere gevallen van
gedwongen deelname aan het geding door een derde voordoen. Het initiatief om bij de
procedure betrokken te raken kan ook uitgaan van derde zelf. Een dergelijke interventie kan
ook door voeging of tussenkomst (art. 217-219 Rv). Deze mogelijkheden doen zich voor bij
de dagvaardingsprocedure. In de verzoekprocedure kunnen zogenoemde belanghebbenden
bij het proces betrokken worden, die dan vervolgens de status van procespartij kunnen
verkrijgen.
69. Collectiviteitsacties (algemeenbelangacties en groepacties)
Op grond van art. 3:305a lid 1 BW kan een stichting of vereniging met volledige
rechtsbevoegdheid een rechtsvordering instellen die strekt tot de bescherming van
gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar
statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd.
72. Staatsrechtelijke competentie
Art. 112-113 Gw dragen aan de rechterlijke macht de berechting van geschillen en strafbare
feiten op. Art. 112 lid 1 Gw draagt de rechter de berechting van burgerlijke rechten en