Hoorcollege strafrecht
Week 1
Materieel strafrecht
Het materieel strafrecht bepaalt welke gedragingen strafbaar zijn en welke straffen kunnen
worden opgelegd. Het materieel strafrecht legitimeert het strafrechtelijk optreden van de
overheid. Het uitgangspunt is dat het formele strafrecht in dienst staat van het materiële
strafrecht. Om vast te stellen of iemand strafbaar is, zijn de algemene leerstukken van het
materiele strafrecht van belang, zoals opzet, legaliteit. De methode van het materiele
strafrecht bestaat uit:
Algemene leerstukken die niet zijn gedefinieerd in de wet;
Criteria uit standaardarrest van de Hoge Raad;
Toepassing van deze criteria op de casus.
Het is van belang om te weten dat de Hoge Raad geen feitenrechter is. Er mag maar een
beperkte toepassing plaatsvinden. De Hoge Raad toetst alleen de begrijpelijkheid van de
uitspraak van de feitenrechter. Daarnaast spelen sommige leerstukken een beperkte rol in
de rechtspraak, maar wel een belangrijke rol in de opsporing en vervolging. Bijvoorbeeld
strafuitsluitingsgronden.
Strafbaar feit
De structuur van het strafbaar feit bestaat uit:
1. Gedraging;
2. Wettelijke omschrijving;
3. Wederrechtelijk;
4. Verwijtbaar.
Het strafrecht als dynamisch en problematisch rechtsgebied
Het strafrecht houdt een spiegel voor waarin de maatschappij laat zien wat strafwaardig is en
hoe dit moet worden gestraft. Het strafrecht is dynamisch, omdat het met en door de tijd
heen veranderd.
In het strafrecht wordt de mens, meer dan waar dan ook, diepgaand geconfronteerd met zijn
eigen menselijke problematiek, met vragen omtrent de vrije wil, het onduldbaar, de
lotsbestemdheid, het handelen ondanks zichzelf, het veroorzaken van fatale gevolgen
zonder dit te willen. Kortom met de tragische kanten van het menselijke bestaan.
Doel en wezen van straf
Een straf is een vergelding en het opzettelijk toebrengen van leed. Hoe dit kan worden
gerechtvaardigd is door de jaren heen veel behandeld. Hierbij zijn twee stromingen, namelijk
de vergeldingstheorie en de preventietheorie.
Bij de vergeldingstheorie gaat het om vergelding en de misdaad zelf vormt de grond voor de
straf zelf. De daad staat hierbij centraal. De straf wordt gerechtvaardigd door het misdrijf en
de straf moet evenredig zijn met het misdrijf. Dit komt ook naar voren in ons Wetboek van
strafrecht. Hierbij is de klassieke richting van belang. Bij de klassieke richting gelden de
volgende uitgangspunten:
1. Uitsluitend geschreven wetboeken;
2. Geen onnodige strafbaarstellingen;
3. Duidelijke en heldere formuleringen;
4. Geen preventief optreden;
5. Effectieve bestraffing;
6. Proportionele straffen;
7. Openbare bestraffing.
Deze uitgangspunten kennen wij nu nog steeds.
Bij de preventie is de straf het middel om verschillende doelen te bereiken. Hierbij staat de
dader centraal. Er was veel kritiek op de vergeldingstheorie, omdat deze theorie zich meer
focuste op de daad en er was heel weinig aandacht voor de individu. Daarom is de
,preventietheorie de moderne richting. Ze wilden verschillende doelen bereiken, namelijk
generale preventie, speciale preventie, conflictoplossing, beveiliging van de maatschappij,
bevrediging van het rechtvaardigingsgevoel in de maatschappij. De kritiek hierop was dat het
te veel is gericht op de afwijkende kenmerken van criminelen en dat er te veel aandacht
werd gelegd op preventie en beveiliging van de maatschappij.
Verenigingstheorie
In Nederland is er een compromis tussen de klassieke en moderne richting. Hieraan ligt de
verenigingstheorie aan ten grondslag. Dit is terug te zien in de sobere strafbepalingen, een
onderscheid tussen overtredingen en misdrijven, voorwaardelijke straffen enz. Het wezen
van straf is vergelding van schuld. Vergelding geeft daarmee grondslag en de bovengrens
wat aan een straf kan worden opgelegd. Er moet een verhouding zijn tussen de ernst van het
delict en de straf. Het doel van straffen is de behartiging van het algemeen belang. De
werking van de straf is de speciale en generale preventie.
De tijdsgeest: van ultimum remedium naar …
Het ingrijpende en pijnlijke karakter van het strafrecht stond centraal bij de totstandkoming
van het Wetboek van Strafrecht. De Ultimum remedium staat centraal bij het strafrecht. Het
strafrecht kan alleen worden ingezet als laatste redmiddel. Vanuit praktisch oogpunt kan dit
ook worden gesteld, omdat het heel erg duur is om het strafrecht in te zetten.
Tegenwoordig zien wij door allerlei moderne ontwikkelingen dat de gedachte van ultimum
remedium verschuift naar optimum remedium. Verschillende maatschappelijke
ontwikkelingen zorgen hiervoor, zoals de toename van (georganiseerde) criminaliteit en
terrorisme. Dit gebeurde mede onder invloed van internationalisering en digitalisering. Dit
zorgde ervoor dat mensen wilden dat hun vrijheid wordt beschermd en de mensen zijn
bereid om veel op te offeren voor de bescherming van die vrijheid. Het strafrecht wordt
ingezet om te beschermen, maar het strafrecht kan dit niet allemaal bieden.
Misdaad is geen uitzondering, maar een normaal sociaal probleem dat de overheid behoort
te managen.
Ook hebben er verschillende juridische ontwikkelingen plaats gevonden, zoals de
strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen, versterking van de positie van het
slachtoffer en internationale invloeden zoals harmonisatie van het materieel strafrecht via de
Europese Unie.
Bij het strafrecht als optimum remedium moet er worden gezocht naar een aanpak die het
best bijdraag aan het oplossen van maatschappelijke problemen.
Dit betekent niet dat wij helemaal geen waarde hechten aan het ultimum remedium. Het
ultimum remedium is nog steeds het uitgangspunt, maar het houdt niet in dat er
terughoudend moet worden omgegaan met het vervolgen en dat er moet worden nagedacht
voordat er iemand wordt vervolgd.
Legaliteitsbeginsel
Op grond van art. 1 lid 1 Sr is geen feit strafbaar dan uit kracht van een daaraan
voorafgegane wettelijke strafbepaling. Dit volgt ook uit art. 16 Gw, art. 15 IVBRP, art. 49
Handvest grondrechten EU.
Dit beginsel is ooit geïntroduceerd in 1801 zodat de strafbaarstellingen voorafgaand aan het
delict moeten zijn opgenomen in de wet.
Dit beginsel beoogd de waarden van de rechtszekerheid en rechtstaatgedachte te
beschermen. Een aantal meer concrete uitgangspunten worden afgeleid uit het
legaliteitsbeginsel. Het gaat dan om:
1. Het verbod van terugwerkende kracht;
De strafbaarstelling en strafbedreigingen ten nadele van de verdachte moeten
tijdens het delict worden gevolgd.
Nieuwe bepalingen ten voordele mogen wel worden gebruikt nadat het delict
is gepleegd.
2. Lex scripta: geschreven recht;
, Het moet gaan om geschreven recht. Dit is het uitgangspunt in het Nederlandse
recht. Het EVRM is hier minder strikt in (art. 7 EVRM). Het EHRM houdt wel rekening
met gewoonterecht bij de strafbaarstelling.
3. Lex certa: toegankelijke en scherpe normen in strafbaarstellingen;
De strafbaarstellingen moeten duidelijk en precies worden geformuleerd. De burger
moet weten waar hij aan toe is. Dit betekent niet dat er geen open normen mogen
zijn. Er is geen ontkomen aan open normen. De open normen krijgen vorm in de
jurisprudentie.
4. Grenzen aan de interpretatieruimte voor de strafrechter
Er is een verbod op analogische toepassing van open normen. De uitleg van de open
normen moet in overeenstemming zijn met de essentie van het strafbaar feit. De
rechter kan zich laten ondersteunen door de interpretatiemethoden en
wetshistorische uitgangspunten. Zo kan de rechter de ruimte vinden om nieuwe
ontwikkelingen tot stand te brengen.
Extensieve interpretatie is wel mogelijk.
, Hoorcollege strafrecht
Week 1 – inleiding bijzonder strafrecht
Bijzonder strafrecht: historische context
Toen Nederland bestond als de republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, bestond
Nederland uit acht autonome provincies. Zeven provincies waren vertegenwoordigd in de
Staten-Generaal. In de Staten-Generaal werden onderwerpen besproken die provincie
overstijgend waren, zoals defensie en buitenlandse zaken. Voor de andere onderwerpen
was de andere provincie soeverein. Dit bracht met zich mee dat regelingen in de provincies
totaal anders geregeld waren. Dit zorgde voor rechtsverscheidenheid en rechtsonzekerheid.
Frankrijk
Rousseau gaf in 1812 uitdrukking aan de het sociale contract. Dit houdt in dat mensen zo
min mogelijk vrijheid moeten inleveren, behalve voor wat in het belang is voor het algemeen
belang. De overheid beloofde dat zij nooit verder gingen dan het algemeen belang. Dit werd
gedaan door het invoeren van duidelijke wetsbepalingen. Beckaria had ook deze ideeën.
Ook Benthem had naar aanleiding van Beckaria dit soort ideeën. Benthem kwam uiteindelijk
met het idee van een codificatie. Er moeten duidelijke regels in een samenhangend geheel
zijn. Hij had verschillende ideeën voor de codificatie. De codificatie moest volgens hem
voldoen aan verschillende beginselen, namelijk:
Rechtszekerheid – legaliteit (legaliteitsbeginsel;
Rechtsgelijkheid – algemene wetten (codificatiebeginsel);
Geen straf zonder schuld (schuldbeginsel).
Echter, van deze ideeën kwam niet veel terecht, omdat er een machtige Koning was. Totdat
er een vulkaan uitbrak. Hierdoor trokken veel mensen naar de stad en daardoor brak de
Franse Revolutie uit. Tijdens de Franse revolutie werd er afstand gedaan van de absolutie
ideeën van de monarchen. Tussen 1780-1799 was het onrustig in Frankrijk. Er waren
verschillende ideeën over wat er moest worden gedaan zonder Koning. Toen kwam
Napoleon. Hij was de eerste die er in 1799 in sloeg om een idee te maken over de toekomst
van Frankrijk. In deze ideeën was er veel ruimte voor de ideeën van Benthem. Napoleon
deed ook zijn intreden in Nederland.
Historische context II
Napoleon wilde geen absolute vorst meer en hij dacht na over andere ideeën hoe dat kon
worden vorm gegeven. Hij gebruikte de ideeën van Rousseau, Beckaria en Benthem als
inspiratie. Zij belangrijkste machtsmiddel waren wetboeken. Deze wetboeken hebben de
basis gevormd over hoe wij nu denken dat wetboeken moeten functioneren in een
wetsysteem. In de wetboeken probeerde Napoleon aan de ene kant uitwerking te geven aan
de ideeën van de filosofen, maar aan de andere kant zijn macht uitbreiden.
Toen Napoleon in Nederland aan de macht kwam was er een onrustige periode. Er was veel
rechtsongelijkheid. In 1795 veroverden de Franse troepen en de Bataafse Republiek start. Er
werd toen afscheid genomen van de diversiteit en er onder één naam een republiek
ontstond. Een van de basisideeën van die republiek was het voor het eerst opnemen van
een codificatiebepaling. In 1806 besluit Napoleon dat hij meer macht wil in Nederland en
daarom vormt hij het Koninkrijk Holland. Nederland moest onderdeel worden van het grote
rijk van Napoleon. Hierdoor werd Nederland gedwongen om de wetboeken van Napoleon te
gaan gebruiken. De broer van Napoleon had bedacht dat de centrale wetboeken van
Napoleon een goed idee waren, maar hij wilde ook de Nederlandse bevolking tevreden
houden. Hierdoor werd in 1809 het Crimineel Wetboek ingevoerd. Dit was het eerste
Nederlandse wetboek van strafrecht. In 1811 besluit Napoleon dat de vrijheid die Nederland
krijgt van zijn broer te omvangrijk is. Daarom besluit Napoleon om overal in zijn rijk zijn
wetboeken in te voeren. Hierdoor zou over dezelfde wetten gelden. In Nederland gold dus
een Frans Wetboek van Strafrecht. Maar dit was dusdanig slecht vertaald, dat door het
gehele rijk verschillende regels gelden. In 1813 trekt Napoleon zich terug, maar zijn idealen
over het werken met centrale wetboeken blijft wel achter. Hierdoor wilde de Nederlanders
Week 1
Materieel strafrecht
Het materieel strafrecht bepaalt welke gedragingen strafbaar zijn en welke straffen kunnen
worden opgelegd. Het materieel strafrecht legitimeert het strafrechtelijk optreden van de
overheid. Het uitgangspunt is dat het formele strafrecht in dienst staat van het materiële
strafrecht. Om vast te stellen of iemand strafbaar is, zijn de algemene leerstukken van het
materiele strafrecht van belang, zoals opzet, legaliteit. De methode van het materiele
strafrecht bestaat uit:
Algemene leerstukken die niet zijn gedefinieerd in de wet;
Criteria uit standaardarrest van de Hoge Raad;
Toepassing van deze criteria op de casus.
Het is van belang om te weten dat de Hoge Raad geen feitenrechter is. Er mag maar een
beperkte toepassing plaatsvinden. De Hoge Raad toetst alleen de begrijpelijkheid van de
uitspraak van de feitenrechter. Daarnaast spelen sommige leerstukken een beperkte rol in
de rechtspraak, maar wel een belangrijke rol in de opsporing en vervolging. Bijvoorbeeld
strafuitsluitingsgronden.
Strafbaar feit
De structuur van het strafbaar feit bestaat uit:
1. Gedraging;
2. Wettelijke omschrijving;
3. Wederrechtelijk;
4. Verwijtbaar.
Het strafrecht als dynamisch en problematisch rechtsgebied
Het strafrecht houdt een spiegel voor waarin de maatschappij laat zien wat strafwaardig is en
hoe dit moet worden gestraft. Het strafrecht is dynamisch, omdat het met en door de tijd
heen veranderd.
In het strafrecht wordt de mens, meer dan waar dan ook, diepgaand geconfronteerd met zijn
eigen menselijke problematiek, met vragen omtrent de vrije wil, het onduldbaar, de
lotsbestemdheid, het handelen ondanks zichzelf, het veroorzaken van fatale gevolgen
zonder dit te willen. Kortom met de tragische kanten van het menselijke bestaan.
Doel en wezen van straf
Een straf is een vergelding en het opzettelijk toebrengen van leed. Hoe dit kan worden
gerechtvaardigd is door de jaren heen veel behandeld. Hierbij zijn twee stromingen, namelijk
de vergeldingstheorie en de preventietheorie.
Bij de vergeldingstheorie gaat het om vergelding en de misdaad zelf vormt de grond voor de
straf zelf. De daad staat hierbij centraal. De straf wordt gerechtvaardigd door het misdrijf en
de straf moet evenredig zijn met het misdrijf. Dit komt ook naar voren in ons Wetboek van
strafrecht. Hierbij is de klassieke richting van belang. Bij de klassieke richting gelden de
volgende uitgangspunten:
1. Uitsluitend geschreven wetboeken;
2. Geen onnodige strafbaarstellingen;
3. Duidelijke en heldere formuleringen;
4. Geen preventief optreden;
5. Effectieve bestraffing;
6. Proportionele straffen;
7. Openbare bestraffing.
Deze uitgangspunten kennen wij nu nog steeds.
Bij de preventie is de straf het middel om verschillende doelen te bereiken. Hierbij staat de
dader centraal. Er was veel kritiek op de vergeldingstheorie, omdat deze theorie zich meer
focuste op de daad en er was heel weinig aandacht voor de individu. Daarom is de
,preventietheorie de moderne richting. Ze wilden verschillende doelen bereiken, namelijk
generale preventie, speciale preventie, conflictoplossing, beveiliging van de maatschappij,
bevrediging van het rechtvaardigingsgevoel in de maatschappij. De kritiek hierop was dat het
te veel is gericht op de afwijkende kenmerken van criminelen en dat er te veel aandacht
werd gelegd op preventie en beveiliging van de maatschappij.
Verenigingstheorie
In Nederland is er een compromis tussen de klassieke en moderne richting. Hieraan ligt de
verenigingstheorie aan ten grondslag. Dit is terug te zien in de sobere strafbepalingen, een
onderscheid tussen overtredingen en misdrijven, voorwaardelijke straffen enz. Het wezen
van straf is vergelding van schuld. Vergelding geeft daarmee grondslag en de bovengrens
wat aan een straf kan worden opgelegd. Er moet een verhouding zijn tussen de ernst van het
delict en de straf. Het doel van straffen is de behartiging van het algemeen belang. De
werking van de straf is de speciale en generale preventie.
De tijdsgeest: van ultimum remedium naar …
Het ingrijpende en pijnlijke karakter van het strafrecht stond centraal bij de totstandkoming
van het Wetboek van Strafrecht. De Ultimum remedium staat centraal bij het strafrecht. Het
strafrecht kan alleen worden ingezet als laatste redmiddel. Vanuit praktisch oogpunt kan dit
ook worden gesteld, omdat het heel erg duur is om het strafrecht in te zetten.
Tegenwoordig zien wij door allerlei moderne ontwikkelingen dat de gedachte van ultimum
remedium verschuift naar optimum remedium. Verschillende maatschappelijke
ontwikkelingen zorgen hiervoor, zoals de toename van (georganiseerde) criminaliteit en
terrorisme. Dit gebeurde mede onder invloed van internationalisering en digitalisering. Dit
zorgde ervoor dat mensen wilden dat hun vrijheid wordt beschermd en de mensen zijn
bereid om veel op te offeren voor de bescherming van die vrijheid. Het strafrecht wordt
ingezet om te beschermen, maar het strafrecht kan dit niet allemaal bieden.
Misdaad is geen uitzondering, maar een normaal sociaal probleem dat de overheid behoort
te managen.
Ook hebben er verschillende juridische ontwikkelingen plaats gevonden, zoals de
strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen, versterking van de positie van het
slachtoffer en internationale invloeden zoals harmonisatie van het materieel strafrecht via de
Europese Unie.
Bij het strafrecht als optimum remedium moet er worden gezocht naar een aanpak die het
best bijdraag aan het oplossen van maatschappelijke problemen.
Dit betekent niet dat wij helemaal geen waarde hechten aan het ultimum remedium. Het
ultimum remedium is nog steeds het uitgangspunt, maar het houdt niet in dat er
terughoudend moet worden omgegaan met het vervolgen en dat er moet worden nagedacht
voordat er iemand wordt vervolgd.
Legaliteitsbeginsel
Op grond van art. 1 lid 1 Sr is geen feit strafbaar dan uit kracht van een daaraan
voorafgegane wettelijke strafbepaling. Dit volgt ook uit art. 16 Gw, art. 15 IVBRP, art. 49
Handvest grondrechten EU.
Dit beginsel is ooit geïntroduceerd in 1801 zodat de strafbaarstellingen voorafgaand aan het
delict moeten zijn opgenomen in de wet.
Dit beginsel beoogd de waarden van de rechtszekerheid en rechtstaatgedachte te
beschermen. Een aantal meer concrete uitgangspunten worden afgeleid uit het
legaliteitsbeginsel. Het gaat dan om:
1. Het verbod van terugwerkende kracht;
De strafbaarstelling en strafbedreigingen ten nadele van de verdachte moeten
tijdens het delict worden gevolgd.
Nieuwe bepalingen ten voordele mogen wel worden gebruikt nadat het delict
is gepleegd.
2. Lex scripta: geschreven recht;
, Het moet gaan om geschreven recht. Dit is het uitgangspunt in het Nederlandse
recht. Het EVRM is hier minder strikt in (art. 7 EVRM). Het EHRM houdt wel rekening
met gewoonterecht bij de strafbaarstelling.
3. Lex certa: toegankelijke en scherpe normen in strafbaarstellingen;
De strafbaarstellingen moeten duidelijk en precies worden geformuleerd. De burger
moet weten waar hij aan toe is. Dit betekent niet dat er geen open normen mogen
zijn. Er is geen ontkomen aan open normen. De open normen krijgen vorm in de
jurisprudentie.
4. Grenzen aan de interpretatieruimte voor de strafrechter
Er is een verbod op analogische toepassing van open normen. De uitleg van de open
normen moet in overeenstemming zijn met de essentie van het strafbaar feit. De
rechter kan zich laten ondersteunen door de interpretatiemethoden en
wetshistorische uitgangspunten. Zo kan de rechter de ruimte vinden om nieuwe
ontwikkelingen tot stand te brengen.
Extensieve interpretatie is wel mogelijk.
, Hoorcollege strafrecht
Week 1 – inleiding bijzonder strafrecht
Bijzonder strafrecht: historische context
Toen Nederland bestond als de republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, bestond
Nederland uit acht autonome provincies. Zeven provincies waren vertegenwoordigd in de
Staten-Generaal. In de Staten-Generaal werden onderwerpen besproken die provincie
overstijgend waren, zoals defensie en buitenlandse zaken. Voor de andere onderwerpen
was de andere provincie soeverein. Dit bracht met zich mee dat regelingen in de provincies
totaal anders geregeld waren. Dit zorgde voor rechtsverscheidenheid en rechtsonzekerheid.
Frankrijk
Rousseau gaf in 1812 uitdrukking aan de het sociale contract. Dit houdt in dat mensen zo
min mogelijk vrijheid moeten inleveren, behalve voor wat in het belang is voor het algemeen
belang. De overheid beloofde dat zij nooit verder gingen dan het algemeen belang. Dit werd
gedaan door het invoeren van duidelijke wetsbepalingen. Beckaria had ook deze ideeën.
Ook Benthem had naar aanleiding van Beckaria dit soort ideeën. Benthem kwam uiteindelijk
met het idee van een codificatie. Er moeten duidelijke regels in een samenhangend geheel
zijn. Hij had verschillende ideeën voor de codificatie. De codificatie moest volgens hem
voldoen aan verschillende beginselen, namelijk:
Rechtszekerheid – legaliteit (legaliteitsbeginsel;
Rechtsgelijkheid – algemene wetten (codificatiebeginsel);
Geen straf zonder schuld (schuldbeginsel).
Echter, van deze ideeën kwam niet veel terecht, omdat er een machtige Koning was. Totdat
er een vulkaan uitbrak. Hierdoor trokken veel mensen naar de stad en daardoor brak de
Franse Revolutie uit. Tijdens de Franse revolutie werd er afstand gedaan van de absolutie
ideeën van de monarchen. Tussen 1780-1799 was het onrustig in Frankrijk. Er waren
verschillende ideeën over wat er moest worden gedaan zonder Koning. Toen kwam
Napoleon. Hij was de eerste die er in 1799 in sloeg om een idee te maken over de toekomst
van Frankrijk. In deze ideeën was er veel ruimte voor de ideeën van Benthem. Napoleon
deed ook zijn intreden in Nederland.
Historische context II
Napoleon wilde geen absolute vorst meer en hij dacht na over andere ideeën hoe dat kon
worden vorm gegeven. Hij gebruikte de ideeën van Rousseau, Beckaria en Benthem als
inspiratie. Zij belangrijkste machtsmiddel waren wetboeken. Deze wetboeken hebben de
basis gevormd over hoe wij nu denken dat wetboeken moeten functioneren in een
wetsysteem. In de wetboeken probeerde Napoleon aan de ene kant uitwerking te geven aan
de ideeën van de filosofen, maar aan de andere kant zijn macht uitbreiden.
Toen Napoleon in Nederland aan de macht kwam was er een onrustige periode. Er was veel
rechtsongelijkheid. In 1795 veroverden de Franse troepen en de Bataafse Republiek start. Er
werd toen afscheid genomen van de diversiteit en er onder één naam een republiek
ontstond. Een van de basisideeën van die republiek was het voor het eerst opnemen van
een codificatiebepaling. In 1806 besluit Napoleon dat hij meer macht wil in Nederland en
daarom vormt hij het Koninkrijk Holland. Nederland moest onderdeel worden van het grote
rijk van Napoleon. Hierdoor werd Nederland gedwongen om de wetboeken van Napoleon te
gaan gebruiken. De broer van Napoleon had bedacht dat de centrale wetboeken van
Napoleon een goed idee waren, maar hij wilde ook de Nederlandse bevolking tevreden
houden. Hierdoor werd in 1809 het Crimineel Wetboek ingevoerd. Dit was het eerste
Nederlandse wetboek van strafrecht. In 1811 besluit Napoleon dat de vrijheid die Nederland
krijgt van zijn broer te omvangrijk is. Daarom besluit Napoleon om overal in zijn rijk zijn
wetboeken in te voeren. Hierdoor zou over dezelfde wetten gelden. In Nederland gold dus
een Frans Wetboek van Strafrecht. Maar dit was dusdanig slecht vertaald, dat door het
gehele rijk verschillende regels gelden. In 1813 trekt Napoleon zich terug, maar zijn idealen
over het werken met centrale wetboeken blijft wel achter. Hierdoor wilde de Nederlanders