Hoorcollege relatievermogensrecht
Week 1
Schuldeisers in het huwelijksvermogensrecht
Het is ten eerste de vraag waar zit de betreffende schuld of de betreffende schulden. Dit
breng je in kaart met art. 1:94 en 1:95 BW. Het is dus de vraag of je te maken hebt met de
volgende schulden:
1. Gemeenschapsschuld;
2. Privéschuld;
3. Eigen schuld.
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen:
1. Aansprakelijkheid;
De aansprakelijkheid ziet op de externe situatie. Degene die de schuld is
aangegaan/degene die handelt is aansprakelijk voor de schuld. De andere
echtgenoot is dan niet aansprakelijk. Echter, in het huwelijksvermogensrecht bestaan
hier twee uitzonderingen op, namelijk:
Art. 1:85 BW;
Als één van de echtgenoten een verplichting aangaat, dan is de andere
echtgenoot ook aansprakelijk als het gaat om een schuld die de gewone gang
van huishouding betreffen.
Art. 1:102 BW.
Dit artikel is van belang bij de ontbinding van de gemeenschap. De
echtgenoot (a) die aansprakelijk was voor schulden tijdens de gemeenschap,
blijft dit ook na de ontbinding. Echter, de andere echtgenoot (b) wordt ook
aansprakelijk voor de betreffende schulden. Door ontbinding van de
huwelijksgemeenschap wordt er een aansprakelijk gecreëerd die nog niet
bestond. Art. 1:102 BW ziet op gemeenschapsschulden.
Als een schuldeiser nakoming wil vorderingen, dan belt hij aan bij de aansprakelijke
persoon. De aansprakelijke persoon is degene van wie je de prestatie kan vorderen.
2. Uitwinbaarheid/verhaalsmogelijkheden (art. 1:96 BW);
Ook de uitwinbaarheid is extern. Als niet wordt gepresteerd, dan kijk je welke
vermogensbestanddelen voor uitwinning vatbaar zijn. Uitwinbaarheid is de term die
wordt gebruik voor de vraag: welk goed kan ik executeren? Verhaal wordt gebruik als
de executieopbrengst er is en hoeveel krijgt de schuldeiser van de
executieopbrengst.
In art. 1:96 lid 1 BW is bepaald
Privéschuldeisers kunnen zich uitwinnen op het privévermogen van de echtgenoten
of op de gemeenschap (art. 1:96 lid 1 BW). De privéschuldeisers profiteren dus van
het vermogen van echtgenoot b dat in de gemeenschap valt. De schuldeiser kan zich
niet verhalen op privévermogen van b. Het maakt hierbij niet uit of het een
privéschuld of een gemeenschapsschuld is.
Art. 1:102 BW wordt geactiveerd als de gemeenschap wordt ontbonden. Door dit
artikel wordt de andere echtgenoot ook aansprakelijk voor gemeenschapsschulden
waarvoor hij voorheen niet aansprakelijk was. De aansprakelijke persoon moet in
staan met zijn gehele vermogen (art. 3:276 BW). Echter, er kunnen alleen goederen
worden uitgewonnen als de goederen in de gemeenschap hebben gezeten en zij de
goederen heeft verkregen uit hoofde van verdeling van de gemeenschap.
3. Draagplicht (art. 1:100, 1:96 lid 4 en 5 BW).
De draagplicht is intern. Als de schuldeiser zich heeft verhaald op de gemeenschap,
dan is het de vraag wie de schulden had moeten dragen. Het is de vraag voor wiens
rekening intern de schulden komen. De hoofdregel is dat gemeenschapsschulden
ieder voor de helft komen. De gemeenschapsschulden komen ten laste van de
gemeenschap. Privéschulden worden gedragen door degene die de schuld is
aangegaan.
,Interne en externe aspecten
Op grond van art. 1:81 BW moeten de echtgenoten elkaar het nodige verschaffen. Dit is een
interne aangelegenheid. Dit betekent dat het geldt jegens de echtgenoten en niet jegens de
schuldeisers. Er moet altijd onderscheid worden gemaakt of het gaat om de interne of
externe aspecten.
Vermogens in het huwelijksvermogensrecht
Er kunnen drie vermogens zijn in het huwelijksvermogensrecht
1. Privévermogen van a;
2. Privévermogen van b;
3. Huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap.
Het kan ook zijn dat er geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap is, in dit geval zijn
er alleen de privévermogens. De echtgenoten kunnen wel samen een gemeenschap
hebben. Dit kan als zij samen een goed hebben gekocht. Dit is een eenvoudige
gemeenschap. Een eenvoudige gemeenschap kan niet worden ontbonden.
Gemeenschap van goederen
De gemeenschap van goederen is aangepast. Echter, schuldeisers kunnen zich verhalen op
de volledige gemeenschap. Bij huwelijkse voorwaarden kunnen privéschuldeisers zich niet
verhalen op het privévermogen van de andere echtgenoot. Alle goederen zijn
gemeenschappelijk en alle schulden zijn gemeenschappelijk, tenzij in art. 1:94 BW anders is
bepaald. Aangebrachte goederen, verkrijging krachtens erfrecht, schenkingen en pensioen
zijn niet gemeenschappelijk (art. 1:94 BW). Daarnaast zijn goederen die meer dan de helft
ten laste komen van een van de echtgenoten privé (art. 1:95 BW).
Alle schulden zijn gemeenschapsschulden, tenzij in art. 1:94 lid 7 BW is bepaald dat een
schuld een privéschuld. Een schuld die voor het huwelijks is aangegaan, schuld die verband
houdt met een privé goed en schulden uit quasi legaten zijn privéschulden.
Art. 1:96 lid 3 BW
Als er een huis in de gemeenschap zit en A gaat verplichtingen aan, dan is het huis voor
uitwinning vatbaar als a een schuld aangaat. Echter, art. 1:96 lid 3 BW bepaalt dat verhaal
op privéschulden in de gemeenschap is beperkt tot de helft van de opbrengst van het
uitgewonnen goed. Je moet in staan met jouw vermogen (art. 3:276 BW). A staat dus in met
de helft van zijn aandeel in de gemeenschap. De andere helft van de opbrengst gaat dan
naar het privévermogen van b. Dit is van belang bij de uitwinning. Dit is een beperking van
de gemeenschap van goederen. Door de uitwinning ontstaat er extra privévermogen voor
echtgenoot b. Art. 1:96 lid 3 BW is alleen van toepassing bij privéschulden en niet voor
gemeenschapsschulden.
Als iedere vermogensrechtelijke gemeenschap is uitgesloten in de huwelijkse voorwaarden,
dan kom je niet toe aan art. 1:96 lid 3 BW. Als de gemeenschap wordt uitgesloten en de
echtgenoten kopen samen een zaak, dan is er sprake van een eenvoudige gemeenschap.
De schuldeisers kunnen zich dan alleen verhalen op het aandeel van de echtgenoot in de
gemeenschap.
Gemeenschapsschuld
Een schuld die tijdens het huwelijk is aangegaan door één van de echtgenoten is een
gemeenschapsschuld. De hoofdregel is dat alle schulden gemeenschapsschulden zijn, tenzij
in art. 1:94 lid 7 BW anders is bepaald. In dat geval is het vermogen van a uitwinbaar en de
gehele gemeenschap is aansprakelijk.
Een onderneming
De onderneming die wordt aangebracht in het huwelijk blijft privé en bij scheiding hoeft geen
verdeling van de onderneming plaats te vinden. De schulden die je maakt in het kader van
de schulden, zijn privéschulden. Echter, als tijdens het huwelijk een goed wordt gekocht voor
,de onderneming, dan is dit een gemeenschapsgoed. Behalve als het goed wordt gekocht uit
meer dan de helft van het privévermogen (art. 1:95 BW). Als één van de echtgenoten een
onderneming heeft en de andere echtgenoot heeft kennis, vaardigheden en arbeid geleverd,
dan komt ten laste van de gemeenschap een vergoeding aan de echtgenoot zonder
onderneming (art. 1:95a lid 1 BW).
Ontbinding van de huwelijksgemeenschap
De huwelijksgemeenschap wordt ontbonden door het indienen van het verzoekschrift
echtscheiding (art. 1:99 lid 1 sub b BW).
Art. 1:96 lid 2 BW
Als er een gemeenschapsschuldeiser is, dan kan hij zich verhalen op de goederen in de
gemeenschap en op de privégoederen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan (art.
1:96 lid 1 BW). Als de schuldeiser zich wil verhalen op het privévermogen van a, dan kan a
zeggen dat de schuldeiser zich moet verhalen op de gemeenschapsgoederen (art. 1:96 lid 2
BW). Andersom kan dit ook. Bij een privéschuldeiser van a en de schuldeiser wil zich
verhalen op de gemeenschap, dan kan b zeggen dat de schuldeiser zich moet verhalen op
het privévermogen van a. De aanwijsbevoegdheid moet je zien in het kader van het glad
laten lopen van de uitwinning en de draagplicht. Een privéschuld moet worden gedragen
door een privéschuldeiser, maar als wordt verhaald op de gemeenschap dan is de andere
echtgenoot ook aan het dragen. Echtgenoot b kan dan zeggen dat de schuldeiser zich moet
verhalen op het vermogen van a. Hierdoor lopen de uitwinning en de draagplicht weer gelijk.
, Hoorcollege relatievermogensrecht
Week 2
Wat valt onder de beperkte gemeenschap van goederen?
De boedelmenging treedt op, op het moment dat het huwelijk wordt gesloten. Alles wat de
echtgenoten tijdens het huwelijk verkrijgen valt onder de gemeenschap van goederen (art.
1:94 lid 1 BW). Ook alle voorhuwelijkse gemeenschappelijke goederen vallen in de
gemeenschap van goederen (art. 1:94 lid 2 BW). Als de gemeenschap wordt ontbonden, dan
is ieder voor de helft gerechtigd tot de gemeenschap (art. 1:100 lid 1 BW). Een andere
verhouding kan worden overeengekomen bij huwelijkse voorwaarden (art. 1:100 lid 1 BW).
Dit kan ook bij verdelingsovereenkomst. Tijdens het huwelijk kunnen ook huwelijkse
voorwaarden worden gesloten.
Alles wat tijdens het huwelijk wordt verkregen, valt in de gemeenschap (art. 1:94 lid 2 BW).
Daar is één uitzondering op, namelijk de zaaksvervanging (art. 1:95 BW). Wat verder niet in
de gemeenschap valt is:
a. Alles verkregen ten aanzien van uiterste wilsbeschikking of gemeenschap;
b. Pensioenrechten;
c. Rechten op het vestigen van vruchtgebruik.
Deze goederen vallen buiten de gemeenschap, ook al zijn echtgenoten bij de
huwelijkse voorwaarden
Het is lang de vraag geweest of het nog wel zin heeft om een uitsluitingsclausule in het
testament op te nemen. Dit is nog wel nodig, omdat mensen nog steeds in de huwelijkse
voorwaarden kiezen voor een algehele gemeenschap van goederen. Dit wordt dan gedaan
door aan te sluiten bij art. 1:94 BW en deze uitzonderingen worden omgekeerd. Als je een
uitsluitingsclausule hebt, dan is deze dwingend. De uitsluitingsclausule gaat volgens de
Hoge Raad voor. De uitsluitingsclausule gaat op grond van art. 1:94 lid 4 BW altijd voor. Als
er geen uitsluitingsclausule is, dan kunnen de erfrechtelijke verkrijgingen alsnog in de
gemeenschap vallen.
Insluitingsclausule (art. 1:94 lid 3 sub b BW)
De insluitingsclausule doet het tegenovergestelde van uitsluitingsclausule. Een
insluitingsclausule is van een schenker of erflater. De schenker of erflater kan bepalen dat de
goederen alsmede de vruchten van de goederen in de gemeenschap vallen (art. 1:94 lid 3
sub b BW). De insluitingsclausule zoals deze in de wet staat, zonder daaraan een
voorwaarde gekoppeld is bijna nooit te zien. Vaak wordt geregeld dat bij scheiding de
insluitingsclausule niet geld, maar bij overlijden is dit anders. In de praktijk wordt de
insluitings- en uitsluitingsclausule aan elkaar vastgemaakt. De clausule wordt
voorwaardelijke gemaakt. De insluitingsclausule werkt alleen onder de voorwaarde dat het
huwelijk eindigt door overlijden en de uitsluitingsclausule werkt alleen onder de voorwaarde
dat het huwelijk eindigt door echtscheiding.
Voor 1 januari 2018 zijn ingewikkelde clausules gemaakt die ditzelfde effect hebben,
namelijk ervoor zorgen dat bij overlijden de uitsluitingsclausule niet geldt. Nu hebben wij de
insluitingsclausule en deze goederenrechtelijke clausule kan voorwaardelijk worden
gemaakt.
Alles wat te maken heeft met verknochtheid is niet veranderd. Dit blijkt namelijk uit art. 1:94
lid 5 BW.
Schulden in de wettelijke gemeenschap
De gemeenschap omvat alle gemeenschappelijke schulden (art. 1:94 lid 7 BW). Ook alle
schulden die zijn verbonden aan gemeenschappelijke goederen die voor het huwelijk aan de
echtgenoten toebehoorden vallen in de gemeenschap (art. 1:94 lid 7 BW).
Vergoedingsvordering- en schuld
Als een partner (A) meer inlegt in het huis voordat het huwelijk wordt gesloten, dan verkrijgt
hij een vergoedingsvordering. De partner verkrijgt dat een vergoedingsschuld. Als A €
Week 1
Schuldeisers in het huwelijksvermogensrecht
Het is ten eerste de vraag waar zit de betreffende schuld of de betreffende schulden. Dit
breng je in kaart met art. 1:94 en 1:95 BW. Het is dus de vraag of je te maken hebt met de
volgende schulden:
1. Gemeenschapsschuld;
2. Privéschuld;
3. Eigen schuld.
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen:
1. Aansprakelijkheid;
De aansprakelijkheid ziet op de externe situatie. Degene die de schuld is
aangegaan/degene die handelt is aansprakelijk voor de schuld. De andere
echtgenoot is dan niet aansprakelijk. Echter, in het huwelijksvermogensrecht bestaan
hier twee uitzonderingen op, namelijk:
Art. 1:85 BW;
Als één van de echtgenoten een verplichting aangaat, dan is de andere
echtgenoot ook aansprakelijk als het gaat om een schuld die de gewone gang
van huishouding betreffen.
Art. 1:102 BW.
Dit artikel is van belang bij de ontbinding van de gemeenschap. De
echtgenoot (a) die aansprakelijk was voor schulden tijdens de gemeenschap,
blijft dit ook na de ontbinding. Echter, de andere echtgenoot (b) wordt ook
aansprakelijk voor de betreffende schulden. Door ontbinding van de
huwelijksgemeenschap wordt er een aansprakelijk gecreëerd die nog niet
bestond. Art. 1:102 BW ziet op gemeenschapsschulden.
Als een schuldeiser nakoming wil vorderingen, dan belt hij aan bij de aansprakelijke
persoon. De aansprakelijke persoon is degene van wie je de prestatie kan vorderen.
2. Uitwinbaarheid/verhaalsmogelijkheden (art. 1:96 BW);
Ook de uitwinbaarheid is extern. Als niet wordt gepresteerd, dan kijk je welke
vermogensbestanddelen voor uitwinning vatbaar zijn. Uitwinbaarheid is de term die
wordt gebruik voor de vraag: welk goed kan ik executeren? Verhaal wordt gebruik als
de executieopbrengst er is en hoeveel krijgt de schuldeiser van de
executieopbrengst.
In art. 1:96 lid 1 BW is bepaald
Privéschuldeisers kunnen zich uitwinnen op het privévermogen van de echtgenoten
of op de gemeenschap (art. 1:96 lid 1 BW). De privéschuldeisers profiteren dus van
het vermogen van echtgenoot b dat in de gemeenschap valt. De schuldeiser kan zich
niet verhalen op privévermogen van b. Het maakt hierbij niet uit of het een
privéschuld of een gemeenschapsschuld is.
Art. 1:102 BW wordt geactiveerd als de gemeenschap wordt ontbonden. Door dit
artikel wordt de andere echtgenoot ook aansprakelijk voor gemeenschapsschulden
waarvoor hij voorheen niet aansprakelijk was. De aansprakelijke persoon moet in
staan met zijn gehele vermogen (art. 3:276 BW). Echter, er kunnen alleen goederen
worden uitgewonnen als de goederen in de gemeenschap hebben gezeten en zij de
goederen heeft verkregen uit hoofde van verdeling van de gemeenschap.
3. Draagplicht (art. 1:100, 1:96 lid 4 en 5 BW).
De draagplicht is intern. Als de schuldeiser zich heeft verhaald op de gemeenschap,
dan is het de vraag wie de schulden had moeten dragen. Het is de vraag voor wiens
rekening intern de schulden komen. De hoofdregel is dat gemeenschapsschulden
ieder voor de helft komen. De gemeenschapsschulden komen ten laste van de
gemeenschap. Privéschulden worden gedragen door degene die de schuld is
aangegaan.
,Interne en externe aspecten
Op grond van art. 1:81 BW moeten de echtgenoten elkaar het nodige verschaffen. Dit is een
interne aangelegenheid. Dit betekent dat het geldt jegens de echtgenoten en niet jegens de
schuldeisers. Er moet altijd onderscheid worden gemaakt of het gaat om de interne of
externe aspecten.
Vermogens in het huwelijksvermogensrecht
Er kunnen drie vermogens zijn in het huwelijksvermogensrecht
1. Privévermogen van a;
2. Privévermogen van b;
3. Huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap.
Het kan ook zijn dat er geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap is, in dit geval zijn
er alleen de privévermogens. De echtgenoten kunnen wel samen een gemeenschap
hebben. Dit kan als zij samen een goed hebben gekocht. Dit is een eenvoudige
gemeenschap. Een eenvoudige gemeenschap kan niet worden ontbonden.
Gemeenschap van goederen
De gemeenschap van goederen is aangepast. Echter, schuldeisers kunnen zich verhalen op
de volledige gemeenschap. Bij huwelijkse voorwaarden kunnen privéschuldeisers zich niet
verhalen op het privévermogen van de andere echtgenoot. Alle goederen zijn
gemeenschappelijk en alle schulden zijn gemeenschappelijk, tenzij in art. 1:94 BW anders is
bepaald. Aangebrachte goederen, verkrijging krachtens erfrecht, schenkingen en pensioen
zijn niet gemeenschappelijk (art. 1:94 BW). Daarnaast zijn goederen die meer dan de helft
ten laste komen van een van de echtgenoten privé (art. 1:95 BW).
Alle schulden zijn gemeenschapsschulden, tenzij in art. 1:94 lid 7 BW is bepaald dat een
schuld een privéschuld. Een schuld die voor het huwelijks is aangegaan, schuld die verband
houdt met een privé goed en schulden uit quasi legaten zijn privéschulden.
Art. 1:96 lid 3 BW
Als er een huis in de gemeenschap zit en A gaat verplichtingen aan, dan is het huis voor
uitwinning vatbaar als a een schuld aangaat. Echter, art. 1:96 lid 3 BW bepaalt dat verhaal
op privéschulden in de gemeenschap is beperkt tot de helft van de opbrengst van het
uitgewonnen goed. Je moet in staan met jouw vermogen (art. 3:276 BW). A staat dus in met
de helft van zijn aandeel in de gemeenschap. De andere helft van de opbrengst gaat dan
naar het privévermogen van b. Dit is van belang bij de uitwinning. Dit is een beperking van
de gemeenschap van goederen. Door de uitwinning ontstaat er extra privévermogen voor
echtgenoot b. Art. 1:96 lid 3 BW is alleen van toepassing bij privéschulden en niet voor
gemeenschapsschulden.
Als iedere vermogensrechtelijke gemeenschap is uitgesloten in de huwelijkse voorwaarden,
dan kom je niet toe aan art. 1:96 lid 3 BW. Als de gemeenschap wordt uitgesloten en de
echtgenoten kopen samen een zaak, dan is er sprake van een eenvoudige gemeenschap.
De schuldeisers kunnen zich dan alleen verhalen op het aandeel van de echtgenoot in de
gemeenschap.
Gemeenschapsschuld
Een schuld die tijdens het huwelijk is aangegaan door één van de echtgenoten is een
gemeenschapsschuld. De hoofdregel is dat alle schulden gemeenschapsschulden zijn, tenzij
in art. 1:94 lid 7 BW anders is bepaald. In dat geval is het vermogen van a uitwinbaar en de
gehele gemeenschap is aansprakelijk.
Een onderneming
De onderneming die wordt aangebracht in het huwelijk blijft privé en bij scheiding hoeft geen
verdeling van de onderneming plaats te vinden. De schulden die je maakt in het kader van
de schulden, zijn privéschulden. Echter, als tijdens het huwelijk een goed wordt gekocht voor
,de onderneming, dan is dit een gemeenschapsgoed. Behalve als het goed wordt gekocht uit
meer dan de helft van het privévermogen (art. 1:95 BW). Als één van de echtgenoten een
onderneming heeft en de andere echtgenoot heeft kennis, vaardigheden en arbeid geleverd,
dan komt ten laste van de gemeenschap een vergoeding aan de echtgenoot zonder
onderneming (art. 1:95a lid 1 BW).
Ontbinding van de huwelijksgemeenschap
De huwelijksgemeenschap wordt ontbonden door het indienen van het verzoekschrift
echtscheiding (art. 1:99 lid 1 sub b BW).
Art. 1:96 lid 2 BW
Als er een gemeenschapsschuldeiser is, dan kan hij zich verhalen op de goederen in de
gemeenschap en op de privégoederen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan (art.
1:96 lid 1 BW). Als de schuldeiser zich wil verhalen op het privévermogen van a, dan kan a
zeggen dat de schuldeiser zich moet verhalen op de gemeenschapsgoederen (art. 1:96 lid 2
BW). Andersom kan dit ook. Bij een privéschuldeiser van a en de schuldeiser wil zich
verhalen op de gemeenschap, dan kan b zeggen dat de schuldeiser zich moet verhalen op
het privévermogen van a. De aanwijsbevoegdheid moet je zien in het kader van het glad
laten lopen van de uitwinning en de draagplicht. Een privéschuld moet worden gedragen
door een privéschuldeiser, maar als wordt verhaald op de gemeenschap dan is de andere
echtgenoot ook aan het dragen. Echtgenoot b kan dan zeggen dat de schuldeiser zich moet
verhalen op het vermogen van a. Hierdoor lopen de uitwinning en de draagplicht weer gelijk.
, Hoorcollege relatievermogensrecht
Week 2
Wat valt onder de beperkte gemeenschap van goederen?
De boedelmenging treedt op, op het moment dat het huwelijk wordt gesloten. Alles wat de
echtgenoten tijdens het huwelijk verkrijgen valt onder de gemeenschap van goederen (art.
1:94 lid 1 BW). Ook alle voorhuwelijkse gemeenschappelijke goederen vallen in de
gemeenschap van goederen (art. 1:94 lid 2 BW). Als de gemeenschap wordt ontbonden, dan
is ieder voor de helft gerechtigd tot de gemeenschap (art. 1:100 lid 1 BW). Een andere
verhouding kan worden overeengekomen bij huwelijkse voorwaarden (art. 1:100 lid 1 BW).
Dit kan ook bij verdelingsovereenkomst. Tijdens het huwelijk kunnen ook huwelijkse
voorwaarden worden gesloten.
Alles wat tijdens het huwelijk wordt verkregen, valt in de gemeenschap (art. 1:94 lid 2 BW).
Daar is één uitzondering op, namelijk de zaaksvervanging (art. 1:95 BW). Wat verder niet in
de gemeenschap valt is:
a. Alles verkregen ten aanzien van uiterste wilsbeschikking of gemeenschap;
b. Pensioenrechten;
c. Rechten op het vestigen van vruchtgebruik.
Deze goederen vallen buiten de gemeenschap, ook al zijn echtgenoten bij de
huwelijkse voorwaarden
Het is lang de vraag geweest of het nog wel zin heeft om een uitsluitingsclausule in het
testament op te nemen. Dit is nog wel nodig, omdat mensen nog steeds in de huwelijkse
voorwaarden kiezen voor een algehele gemeenschap van goederen. Dit wordt dan gedaan
door aan te sluiten bij art. 1:94 BW en deze uitzonderingen worden omgekeerd. Als je een
uitsluitingsclausule hebt, dan is deze dwingend. De uitsluitingsclausule gaat volgens de
Hoge Raad voor. De uitsluitingsclausule gaat op grond van art. 1:94 lid 4 BW altijd voor. Als
er geen uitsluitingsclausule is, dan kunnen de erfrechtelijke verkrijgingen alsnog in de
gemeenschap vallen.
Insluitingsclausule (art. 1:94 lid 3 sub b BW)
De insluitingsclausule doet het tegenovergestelde van uitsluitingsclausule. Een
insluitingsclausule is van een schenker of erflater. De schenker of erflater kan bepalen dat de
goederen alsmede de vruchten van de goederen in de gemeenschap vallen (art. 1:94 lid 3
sub b BW). De insluitingsclausule zoals deze in de wet staat, zonder daaraan een
voorwaarde gekoppeld is bijna nooit te zien. Vaak wordt geregeld dat bij scheiding de
insluitingsclausule niet geld, maar bij overlijden is dit anders. In de praktijk wordt de
insluitings- en uitsluitingsclausule aan elkaar vastgemaakt. De clausule wordt
voorwaardelijke gemaakt. De insluitingsclausule werkt alleen onder de voorwaarde dat het
huwelijk eindigt door overlijden en de uitsluitingsclausule werkt alleen onder de voorwaarde
dat het huwelijk eindigt door echtscheiding.
Voor 1 januari 2018 zijn ingewikkelde clausules gemaakt die ditzelfde effect hebben,
namelijk ervoor zorgen dat bij overlijden de uitsluitingsclausule niet geldt. Nu hebben wij de
insluitingsclausule en deze goederenrechtelijke clausule kan voorwaardelijk worden
gemaakt.
Alles wat te maken heeft met verknochtheid is niet veranderd. Dit blijkt namelijk uit art. 1:94
lid 5 BW.
Schulden in de wettelijke gemeenschap
De gemeenschap omvat alle gemeenschappelijke schulden (art. 1:94 lid 7 BW). Ook alle
schulden die zijn verbonden aan gemeenschappelijke goederen die voor het huwelijk aan de
echtgenoten toebehoorden vallen in de gemeenschap (art. 1:94 lid 7 BW).
Vergoedingsvordering- en schuld
Als een partner (A) meer inlegt in het huis voordat het huwelijk wordt gesloten, dan verkrijgt
hij een vergoedingsvordering. De partner verkrijgt dat een vergoedingsschuld. Als A €