Antwoord vraag 1
Recht heeft formele kenmerken en geldt voor iedereen op een bepaald grondgebied. Het
recht is uitgegeven door een centrale instantie, in ons geval de overheid. Het recht ziet op
uitwendig normconform gedrag, het recht ziet niet in beginsel op het motief van de
gedragingen, maar op de gedragingen zelf.
Morele regels staan minder vast, omdat ze niet door een centrale instantie worden geregeld.
De morele regels verschillen per groep/ individu en geldt niet in beginsel voor iedereen. De
moraal ziet echter wel in op de motieven, dus moraal gaat in op de beweegredenen van een
gedraging
Antwoord vraag 2
Een brede rechts moraal betreft morelen die het gehele menselijke leven betreffen. Het
gaat over de moraal die een bepaalde staat heeft, concluderend legt de staat regels op die
het gehele menselijk leven betreffen. De regels gaan zo ver dat er bijvoorbeeld regels zijn
opgesteld betreffende welke kleding een persoon moet dragen.
Een smalle rechts moraal betreft een staat die noodzakelijke regels oplegt om vreedzaam
samen te kunnen leven. Een voorbeeld hiervan is het discriminatieverbod.
Antwoord vraag 3
Moraal heeft meerdere vertakkingen:
Een perfectionistische recht moraal, schrijft de mens voor zich volledig te richten naar
een ideaal van volmaaktheid (perfectie);
Moralisme, een bepaalde levenswijze afdwingen, omdat de overheid die moreel goed acht;
Paternalisme, iemand tot een bepaald gedrag dwingen voor zijn eigen belang.
Antwoord vraag 4
Negatieve vrijheid betreft de vrijheid van externe belemmeringen en het laat open hoe het
individu deze vrije ruimte invult. De klassieke grondrechten zorgen ervoor dat er sprake is
van negatieve vrijheid. Bij negatieve vrijheid ben je vrij van de bemoeienis van de overheid.
De overheid is dus afwezig, (Externe belemmering)
Positieve vrijheid houdt in dat er juist wel bemoeienis is vanuit de overheid. Er is sprake
van vrijheid van de storende afwezigheid van iets, denk bijvoorbeeld aan het recht op
onderwijs. De overheid is dus aanwezig (externe belemmering). Sociale grondrechten.
Bij wezens vrijheid ben je vrij als je niet gehinderd wordt door innerlijke belemmeringen die
mij verhinderen om mijn wezensaard te ontplooien. Het betreft hier het definiëren van
'wezens', dit verschilt per filosoof, ieder filosoof heeft een ander idee over wat een mens,
mens maakt. (Interne belemmering). Psychische, echt dingen in je hoofd. Ook dus
verslavingen.
,Antwoord vraag 5
- Rechtspositivisme verklaart dat het recht zijn gelding vindt indien het formeel juist
tot stand is gekomen, in Nederland is dat als een rechtsregel op grond van art. 81
Grondwet tot stand is gekomen. Door juiste autoriteit (bevoegde).
- De natuurrechtsleer verklaart dat het recht zijn gelding vindt indien het in
overeenstemming is met de moraal, dat het recht rechtvaardig is en dat het geldend
is. Dus natuurrechtsleer, rechtvaardigheid en moraal als basis.
Antwoord vraag 6
Het rechtspositivisme is te onderscheiden in twee stromingen, namelijk:
Normatief rechtspositivisme, hier moet je ook onrechtvaardig recht gehoorzamen, de
rechtszekerheid wordt hier het belangrijkst geacht. De orde is het allerbelangrijkste.
Beschrijvend rechtspositivisme, geeft geen moreel oordeel over de
gehoorzaamheidsplicht van het recht. Recht en moraal staan los van elkaar. Ook geen
gehoorzaamheidsplicht omdat dat ook vanuit moraal is. Gaat om correcte totstandkoming.
Antwoord vraag 7
De waardes die Radbruch bespreekt zijn:
1. Rechtszekerheid = dat het recht zeker is dat het zich vandaag en morgen behoudt. Dit
ontstaat door het neerleggen van de wet.
2. Doelmatigheid = het recht moet efficiënt zijn in de maatschappij.
3. Rechtvaardigheid = gelijkheid; gelijke behandeling van mensen.
Rechtszekerheid is van belang voor de andere twee waarden. Het is van belang voor
rechtvaardigheid, zodat iedereen gelijk wordt behandeld. En het is van belang voor
doelmatigheid, zodat je weet wat je kunt verwachten en dan doe je dingen wel of niet
Antwoord vraag 8a
Rechtszekerheid is allereerst van belang, dan volgt de rechtvaardigheid en als allerlaatst
de doelmatigheid. Tenzij er sprake is van extreem onrecht dan komt rechtvaardigheid als
allereerste belang Extreem onrecht is volgens Radbruch sprake van, indien er geen sprake
is van gelijkheid onder de mensen, denk bijvoorbeeld aan de Tweede Wereldoorlog waarbij
onder andere de Joden ongelijk werden behandeld, bij zo'n situatie vindt Radbruch dat
rechtvaardigheid belangrijker is dan de rechtszekerheid van het recht.
Antwoord 8b
Radbruch was voor de Tweede Wereldoorlog te zien als een rechtspositivist, de waarde
rechtszekerheid (dus normatief) vond hij toen het allerbelangrijkste belang, uitzondering
was niet mogelijk.
Radbruch zijn positie na de Tweede Wereldoorlog was aan te merken als natuurrechtelijk.
Toen vond Radbruch, de rechtvaardigheid de belangrijkste waarde, de gehoorzaamheid van
het recht is afhankelijk van het moreel.
, Antwoord vraag 9
Kelsen verstaat onder de Grundnorm dat de geldigheid van alle normen uiteindelijk te
herleiden is tot één norm. De grondnorm van een wet is dat de uiting van de wil van de
eerste grondwet een rechtsnorm is.
De grundnorm zelf is niet rechtsgeldig, het is een aanname van iets dat geldend recht is.
Indien de grundnorm wordt gezien als geldend recht moet er juist weer sprake zijn van een
norm waarvan dit is afgeleid.
Antwoord vraag 10
Kelsen is een beschrijvende rechtspositivist, omdat hij een beschrijving geeft dat een norm
ontleent is aan een hogere norm, niet aan feiten. Uit de voorgeschreven tekst komt naar
voren dat het bij recht niet gaat om de inhoud en dat het recht en moraal los van elkaar
staan. Kelsen heeft een zuivere rechtsleer die behoort tot het beschrijvende
rechtspositivisme. Zijn zuivere rechtsleer geeft aan dat Kelsen de kennis van het recht wil
zuiveren van feiten en moraal.
Werkgroep notes:
Recht vs. Moraal:
Recht heeft formele kenmerken, geldt voor iedereen en richt zich op gedragingen, terwijl
moraal subjectief is, per individu/groep verschilt en motieven beoordeelt.
- centraal vastgesteld, naar huidige situatie.
- moraal: minder eenduidig.
1. bijvoorbeeld moord of dieftsal- moraal & recht
2. bijvoorbeeld binnen een termijn van 8 weken voor een bezwaarschrift,
verkeersregels. - recht
3. respect hebben naar ouderen, oudere voorlaten, religieuze zaken. - alleen moraal
Brede vs. Smalle rechts moraal:
Brede rechts moraal regelt het hele leven (bijv. kledingvoorschriften), terwijl smalle rechts
moraal zich beperkt tot noodzakelijke regels voor vreedzaam samenleven (bijvoorbeeld
discriminatieverbod).
1. overeenkomsten nakomt, een geloofsovertuiging. Alle regels die verder gaan dan
vreedzaam, dus meer naar persoonlijk.
2. discriminatieverbod, niet moorden.
Soorten moraal:
Perfectionistische recht moraal streeft naar perfectie, moralisme dwingt een levenswijze af
en paternalisme legt gedrag op voor iemands eigen welzijn.
- Voorbeelden perfectionistisch: altijd een hoog cijfer halen of een godsdienst regel
- Moralisme: veganisme
- Paternalisme: Rookverbod op een bepaald gebied. Of het dragen van een gordel.