Begrippen ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie: De wetenschap die gedrag bestudeert van de
mens in verschillende levensfasen
Fysieke ontwikkeling: Hoe iemand lichamelijk veranderd
Cognitieve ontwikkeling: Hoe iemand verstandelijk veranderd
Sociale ontwikkeling: Hoe iemand sociaal veranderd
Persoonlijkheidsontwikkeling: Hoe iemand veranderd qua persoonlijkheid
Hoofdstuk 1
De prenatale periode
Nature: Erfelijke bepaaldheid
Nurture: Omgevingsinvloeden
Ontogenese: Ontwikkeling van het specifieke individu (eicel tot volgroeid
individu
Fylogenese: Ontwikkeling van de soort, afstammingsgeschiedenis
Trimester 1: (0-3mnd) nadruk ligt op de vorming van de hersenen (embryo)
Trimester 2: (4-7mnd) nadruk ligt op het ontstaan van zenuwverbindingen
tussen hersendelen (foetus, bewegen)
Trimester 3: (8-9mnd) nadruk ligt op voltooien van groei
Groei: toename van cellen, lengte en gewicht erfelijk bepaald
Rijping: lichamelijk/fysiologisch proces waarbij men steeds meer in staat is om
nieuwe functies te vervullen erfelijk bepaald
Leren: rijping van het zenuwstelsel sterke invloed erfelijkheid en omgeving
Embryo: <12 weken oud
Foetus: >12 weken oud
Reflexen: onwillekeurige bewegingen op een prikkel
APGAR-score: test van verschillende reflexen
Zuig- en hapreflex: als je met een tepel, speen op vinger langs de wang strijkt
hapt de baby toe en gaat zuigen aangeboren
Loopreflex: bij het vasthouden van baby onder oksels zet het de voeten voor
elkaar bij zachte aanraking vloer aangeboren
Zwemreflex: een baby maakt in het water zwembewegingen aangeboren
Mororeflex: schrikreflex, opent armen en benen die zich daarna willen
vastklampen aangeboren
Zoekreflex: bij aanraking van wang draait baby zijn hoofd in de richting van die
aanraking, noodzakelijk voor het voeden en verdwijnt weer aangeboren
Babinskyreflex: spreiden van tenen bij strijken van voetzool, dit reflex verdwijnt
als het kind gaat lopen en verandert dan in de voetzoolreflex aangeboren
Teratogenen: een ziekte of middelen van buitenaf die schade kunnen
toebrengen aan het embryo of de foetus, zoals vertraagde groei-, gedrags- en
functiestoornissen
Te lage verwachtingen: kunnen leiden tot ontnemen van ontwikkelkansen
Te hoge verwachtingen: kunnen leiden tot faalangst, onzekerheid en
minderwaardigheidscomplex
Hoofdstuk 2
De geboorte en de eerste 6 maanden
Fundamenteel vertrouwen vs wantrouwen (Eriksen)
Prematuur: voor 37 weken geboren
Dysmatuur: groeiachterstand; te laag geboortegewicht
Hersencellen: zenuwcellen + gliacellen
Neonaat: een pasgeboren baby heeft ong. 100 miljard hersencellen
Veel hersenstimulatie: versterkt verbindingen
, Weinig hersensimulatie: verbindingen sterven af, kan leiden tot failure to
thrive syndroom
Failure to thrive syndroom: een groei- en ontwikkelingsachterstand in de
eerste 3 levensjaren
Cefalocaudale groei: groeispurt van hoofd tot ‘staart’; armen groeien eerder
dan benen; vanaf ongeveer 2mnd tot 6 jaar
Proximodistale groei: Centrale lichaamsdelen groeien eerder dan extremiten,
vanaf 6 jaar
Sensomotorich: leren via zintuigen
Motorisch: leren via motoriek
Nature: baby’s beschikken bij de geboorte over een biologische aanleg
Nurture: baby’s worden blootgesteld aan verschillende leerervaringen tijdens en
na geboorte
Hoofdstuk 3
Van 6 maanden tot 2 jaar
Zelfstandigheid vs schaamte en twijfel
Social refermency: baby leunt heel erg op de moeder
Grove motoriek: omdraaien van de buik naar rug, rechtop zitten, buikschuiven,
kruipen, staan, hurken, lopen, rennen, klimmen
Fijne motoriek: naar een object grijpen, pincetgreep, kleine objecten pakken,
bladeren in boekje
Sensomotorische fase: denken=handelen
Circulaire reactiepatronen: herhalen van gedrag
Circulaire primaire reacties: (1-4mnd) levert voor zichzelf iets leuks op? Dan
herhalen. Meer op zichzelf gericht
Circulaire secundaire reacties: (4-12mnd) effect bij anderen was eigenlijk niet
bedoeld, maar leuk dus herhalen
Circulaire tertiare reacties: (12-18mnd) niet de handeling staat centraal, maar
het middel. Materiaal krijgt nut door te experimenteren.
Objectpermanentie: dat een kind zich een beeld van objecten/mensen kan
vormen zonder dat hij ze ziet
Leren door spel: in deze leeftijdsgroep is er nog geen sprake van sociaal
samenspel, maar van paralletspel
Parallelspel: naast elkaar spelen en imiteren
Egocentrisme: het onvermogen om zich in de belevingswereld van de ander te
verplaatsen
Acht-maanden-angst: voorzichtigheid en terughoudendheid naar mensen die
ze niet kennen
Veilige hechting: kinderen gaan meer op onderzoek uit, zijn leergieriger en
nieuwsgieriger, hebben meer controle over hun emoties en vertrouwen in hun
eigen kunnen, zijn flexibeler op later leeftijd
Vermijdende gehechtheid: afwijzend vermijdend, veel vermijding van
intimiteit en binding, weinig angst voor verlating
Angstige (ambivalent) gehechtheid: angstig, weinig vermeiding van
intimiteit en binding, veel angst voor verlating
Gedesoriënteerde en gedesorganiseerde hechting: angstig vermijdend,
veel vermijding van intimiteit en binding, veel angst voor verlating
Geremde hechtingsstoornis: vertonen gestoord gedrag in sociale relaties.
Boosheid, verdriet, soms automutilatie. Onvoorspelbaar gedrag
Ontwikkelingspsychologie: De wetenschap die gedrag bestudeert van de
mens in verschillende levensfasen
Fysieke ontwikkeling: Hoe iemand lichamelijk veranderd
Cognitieve ontwikkeling: Hoe iemand verstandelijk veranderd
Sociale ontwikkeling: Hoe iemand sociaal veranderd
Persoonlijkheidsontwikkeling: Hoe iemand veranderd qua persoonlijkheid
Hoofdstuk 1
De prenatale periode
Nature: Erfelijke bepaaldheid
Nurture: Omgevingsinvloeden
Ontogenese: Ontwikkeling van het specifieke individu (eicel tot volgroeid
individu
Fylogenese: Ontwikkeling van de soort, afstammingsgeschiedenis
Trimester 1: (0-3mnd) nadruk ligt op de vorming van de hersenen (embryo)
Trimester 2: (4-7mnd) nadruk ligt op het ontstaan van zenuwverbindingen
tussen hersendelen (foetus, bewegen)
Trimester 3: (8-9mnd) nadruk ligt op voltooien van groei
Groei: toename van cellen, lengte en gewicht erfelijk bepaald
Rijping: lichamelijk/fysiologisch proces waarbij men steeds meer in staat is om
nieuwe functies te vervullen erfelijk bepaald
Leren: rijping van het zenuwstelsel sterke invloed erfelijkheid en omgeving
Embryo: <12 weken oud
Foetus: >12 weken oud
Reflexen: onwillekeurige bewegingen op een prikkel
APGAR-score: test van verschillende reflexen
Zuig- en hapreflex: als je met een tepel, speen op vinger langs de wang strijkt
hapt de baby toe en gaat zuigen aangeboren
Loopreflex: bij het vasthouden van baby onder oksels zet het de voeten voor
elkaar bij zachte aanraking vloer aangeboren
Zwemreflex: een baby maakt in het water zwembewegingen aangeboren
Mororeflex: schrikreflex, opent armen en benen die zich daarna willen
vastklampen aangeboren
Zoekreflex: bij aanraking van wang draait baby zijn hoofd in de richting van die
aanraking, noodzakelijk voor het voeden en verdwijnt weer aangeboren
Babinskyreflex: spreiden van tenen bij strijken van voetzool, dit reflex verdwijnt
als het kind gaat lopen en verandert dan in de voetzoolreflex aangeboren
Teratogenen: een ziekte of middelen van buitenaf die schade kunnen
toebrengen aan het embryo of de foetus, zoals vertraagde groei-, gedrags- en
functiestoornissen
Te lage verwachtingen: kunnen leiden tot ontnemen van ontwikkelkansen
Te hoge verwachtingen: kunnen leiden tot faalangst, onzekerheid en
minderwaardigheidscomplex
Hoofdstuk 2
De geboorte en de eerste 6 maanden
Fundamenteel vertrouwen vs wantrouwen (Eriksen)
Prematuur: voor 37 weken geboren
Dysmatuur: groeiachterstand; te laag geboortegewicht
Hersencellen: zenuwcellen + gliacellen
Neonaat: een pasgeboren baby heeft ong. 100 miljard hersencellen
Veel hersenstimulatie: versterkt verbindingen
, Weinig hersensimulatie: verbindingen sterven af, kan leiden tot failure to
thrive syndroom
Failure to thrive syndroom: een groei- en ontwikkelingsachterstand in de
eerste 3 levensjaren
Cefalocaudale groei: groeispurt van hoofd tot ‘staart’; armen groeien eerder
dan benen; vanaf ongeveer 2mnd tot 6 jaar
Proximodistale groei: Centrale lichaamsdelen groeien eerder dan extremiten,
vanaf 6 jaar
Sensomotorich: leren via zintuigen
Motorisch: leren via motoriek
Nature: baby’s beschikken bij de geboorte over een biologische aanleg
Nurture: baby’s worden blootgesteld aan verschillende leerervaringen tijdens en
na geboorte
Hoofdstuk 3
Van 6 maanden tot 2 jaar
Zelfstandigheid vs schaamte en twijfel
Social refermency: baby leunt heel erg op de moeder
Grove motoriek: omdraaien van de buik naar rug, rechtop zitten, buikschuiven,
kruipen, staan, hurken, lopen, rennen, klimmen
Fijne motoriek: naar een object grijpen, pincetgreep, kleine objecten pakken,
bladeren in boekje
Sensomotorische fase: denken=handelen
Circulaire reactiepatronen: herhalen van gedrag
Circulaire primaire reacties: (1-4mnd) levert voor zichzelf iets leuks op? Dan
herhalen. Meer op zichzelf gericht
Circulaire secundaire reacties: (4-12mnd) effect bij anderen was eigenlijk niet
bedoeld, maar leuk dus herhalen
Circulaire tertiare reacties: (12-18mnd) niet de handeling staat centraal, maar
het middel. Materiaal krijgt nut door te experimenteren.
Objectpermanentie: dat een kind zich een beeld van objecten/mensen kan
vormen zonder dat hij ze ziet
Leren door spel: in deze leeftijdsgroep is er nog geen sprake van sociaal
samenspel, maar van paralletspel
Parallelspel: naast elkaar spelen en imiteren
Egocentrisme: het onvermogen om zich in de belevingswereld van de ander te
verplaatsen
Acht-maanden-angst: voorzichtigheid en terughoudendheid naar mensen die
ze niet kennen
Veilige hechting: kinderen gaan meer op onderzoek uit, zijn leergieriger en
nieuwsgieriger, hebben meer controle over hun emoties en vertrouwen in hun
eigen kunnen, zijn flexibeler op later leeftijd
Vermijdende gehechtheid: afwijzend vermijdend, veel vermijding van
intimiteit en binding, weinig angst voor verlating
Angstige (ambivalent) gehechtheid: angstig, weinig vermeiding van
intimiteit en binding, veel angst voor verlating
Gedesoriënteerde en gedesorganiseerde hechting: angstig vermijdend,
veel vermijding van intimiteit en binding, veel angst voor verlating
Geremde hechtingsstoornis: vertonen gestoord gedrag in sociale relaties.
Boosheid, verdriet, soms automutilatie. Onvoorspelbaar gedrag