Werkgroepopdrachten Law & Governance
Week 1: Overlast in de wijk, de burgemeester als sheriff
Vraag 1 – Casus Meijer-Berends
De heer en mevrouw Meijer wonen al veertig jaar in een vierkamer hoekappartement in een
appartementencomplex in Tulpendam, dat zij huren van woningbouwvereniging Woonzorg. In het
complex zijn zowel huurwoningen als koopwoningen aanwezig. Tot voor kort woonden er in het
appartementencomplex alleen rustige en over het algemeen al op leeftijd gekomen mensen. Een jaar
geleden is dit veranderd. Nadat de bovenburen hun appartement hebben verruild voor een
aanleunwoning, heeft de familie Berends haar intrek genomen in het appartement op de derde
etage. Ook deze familie huurt haar appartement bij Woonzorg. De twee zonen van 18 en 20 jaar,
draaien de hele dag keiharde heavy metal muziek en blowen ook veelvuldig. Moeder Berends heeft
de huurovereenkomst getekend.
Meneer Meijer heeft al ontelbare keren gevraagd of het niet wat zachter kan, vooral ’s avonds laat. In
het begin werkte dat, maar sinds een paar maanden is de relatie tussen de Meijers en de familie
Berends ernstig verstoord; de jongens Berends trekken zich nergens meer wat van aan. Als Meijer ’s
avonds thuiskomt van de biljartclub, stoot hij nog wel eens met de achterkant van zijn keu tegen het
betonnen plafond van zijn hobbykamer om hen tot rust te manen. Meestal heeft dit een averechts
effect en wordt hij getrakteerd op extra decibellen. Om het echtpaar Meijer te pesten drukken de
jongens Berends elke keer bij het naar boven of beneden gaan – ongeacht het tijdstip – op de bel van
het echtpaar. Ook de andere bewoners van het complex hebben last van het geluid, maar die zijn
zodanig geïntimideerd door de familie Berends dat zij er niets van durven te zeggen.
Op een dag ontdekt Meijer dat de jongens Berends een gat in hun vloer en zijn plafond hebben
geboord en daar smeulende sigarettenpeuken door gooien. Ook ruikt hij nu constant de wietlucht.
Meijer heeft woningbouwvereniging Woonzorg meteen hiervan op de hoogte gesteld. De jongens
Berends weigeren een medewerker van Woonzorg, die polshoogte komt nemen, de toegang. Ze
zeggen dat de gaten zijn ontstaan door het bonken met de keu tegen het plafond door Meijer.
De familie Meijer klaagt bij de burgemeester over de overlast, zoals de intimidatie en het gat dat in
het plafond is geboord. Welke juridische mogelijkheden heeft de gemeente om op te treden tegen
het overlast gevende gedrag van de familie Berends?
Bespreek ten minste drie mogelijke instrumenten en geef aan welke u in dit geval het meest geschikt
vindt. Betrek tevens de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1836) in uw
antwoord en de uitspraak van Rb Midden-Nederland, 26 juni 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2376.
1. Op grond van art. 13b Opiumwet kan het pand voor drie maanden gesloten worden. Het hoeft
voor toepassing van dit artikel niet te gaan om een grote hoeveelheid drugs. Dit artikel ligt in
dit geval niet voor de hand, aangezien er geen aanwijzing is dat er sprake is van een
handelshoeveelheid drugs. We spreken van een handelshoeveelheid bij meer dan 0,5 gram
harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs.
2. Krachtens art. 151d Gemeentewet heeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij verordening
een aantal zaken te regelen: 1) een zorgplicht voor de gebruikers van woningen invoeren, 2)
de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang – in de vorm van oplegging van specifieke
gedragsaanwijzingen – te laten doen uitvoeren door de burgemeester bij overtreding van de
zorgplicht en 3) waarbij die last ook kan bestaan uit een tijdelijk huisverbod. Er is dus wel
vereist dat er een verordening is vastgesteld, waarbinnen de burgemeester deze bevoegdheid
kan uitoefenen. Noodzakelijk voor gebruik van dit artikel is dat de hinder niet op een andere
redelijke wijze kan worden tegengegaan (subsidiariteitsbeginsel). Het artikel is een ultimum
remedium. Bovendien moet het middel proportioneel zijn (proportionaliteitsbeginsel). In de
1
, uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RBMNE:2020:2376) was er sprake van een vergelijkbare
casus. Maatregelen die in deze zaak werden opgelegd, zijn ook denkbaar voor deze casus.
3. Art. 174a Gemeentewet is niet toepasbaar, omdat er aan hoge eisen moet worden voldaan.
Door een peuk door het plafond te gooien, is de openbare orde niet direct in het geding.
Daarnaast is dit een zwaar middel en wordt het nauwelijks gebruikt.
- Conclusie: art. 151d Gemeentewet lijkt in dit geval het meest gepaste middel.
Vraag 2 – Nabuurschap en nabuurhaat
a. Vols noemt in het artikel ‘Over nabuurschap en nabuurhaat in het recht’ drie argumenten vóór
het standpunt dat de overheid een rol zou moeten hebben bij de aanpak van woonoverlast en
burenhinder. Welke drie argumenten noemt hij?
- Ten eerste blijken de privaatrechtelijke mogelijkheden niet altijd voldoende geschikt om het
probleem aan te pakken. Zo geven bijvoorbeeld de kosten voor veel burgers de aanleiding
voor het niet starten van een civielrechtelijke procedure. Bovendien durven slachtoffers een
dergelijke procedure soms niet te initiëren, omdat zij bang zijn voor represailles. Het is voor
mensen een dus te hoge drempel om een privaatrechtelijke procedure te starten.
- Ten tweede raakt de aanpak van woonoverlast niet slechts een privaat belang, maar ook een
publiek belang. In veel zaken bedreigt de woonoverlast eveneens de openbare orde, de
leefbaarheid van wijken of de openbare veiligheid dan wel gezondheid. In dat geval dient de
burgemeester (art. 172 Gemw) of het college van burgemeester en wethouders (art. 1a jo.
1b Woningwet) op te treden tegen de overlast. Zodra het een openbaar ordeprobleem
wordt, moet de overheid in beginsel ingrijpen.
- Ten derde dwingen positieve verplichtingen voortvloeiend uit art. 2 en 8 EVRM de lokale
overheid tot ingrijpen in situaties waarin de overlast de rechten van slachtoffers ernstig
beperkt.
b. Vols stelt vervolgens dat bij het tegengaan van woonoverlast het vrijheidsbeginsel en het
tijdigheidsbeginsel op gespannen voet staan met elkaar. Leg uit wat hij hiermee bedoelt.
- Aan de ene kant dwingt het vrijheidsbeginsel de overheid om de autonomie van de burger te
respecteren en zich zo veel mogelijk te onthouden van inbreuken op diens vrijheid. De
overheid mag niet vanwege elke kleinigheid interveniëren in de privésfeer van de burger: de
overlast moet een zekere mate van ernst hebben om overheidsingrijpen te rechtvaardigen.
Aan de andere kant benadrukt het tijdigheidsbeginsel juist dat de lokale overheid tijdig
tegen overlast moet optreden.
- Beide beginselen staan op gespannen voet met elkaar; als strikt aan het vrijheidsbeginsel
wordt voldaan, is vroegtijdig ingrijpen in het privéleven van de overlastveroorzaker niet aan
de orde. Als vroegtijdig wordt ingegrepen, dan komt doorgaans de vrijheid in gevaar.
c. Hoe scoren de onderstaande instrumenten op de glijdende schaal van vrijheid-tijdigheid?
(1) Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Rotterdamwet)
(2) Artikel 174a Gemeentewet (Wet Victoria)
(3) Artikel 13b Opiumwet (Wet Damocles)
Leg uit waarom.
1. Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Rotterdamwet): deze wet stelt de
lokale overheid in staat om niet-kapitaalkrachtige bewoners te weren uit achterstandswijken om
zo kansarme bewoners te weren uit wijken waar de leefbaarheid al onder druk staat. Deze wet
2
, scoort goed bij tijdigheid, omdat men vroeg kan ingrijpen, maar scoort slecht bij vrijheid.
Poortbewaking leidt tot een ingrijpende inmenging in de vrijheid van woningzoekenden.
2. Artikel 174a Gemeentewet (Wet Victoria): op grond van dit artikel mag de burgemeester een
woning sluiten als er omstandigheden zijn die de openbare orde verstoren. Dit artikel scoort vrij
laag op het tijdigheidsbeginsel, omdat de sluiting van een woning zeer laat plaatsvindt. Het
scoort echter wel goed op het vrijheidsbeginsel omdat deze wet zeer terughoudend toegepast
kan worden.
3. Artikel 13b Opiumwet (Wet Damocles): Op grond van dit artikel kan een woning in principe
worden gesloten bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs. Hierbij hoeft er eigenlijk
niet eens aangetoond te worden dat er overlast is. Dit maakt dat er niet goed gescoord wordt
op het vrijheidsbeginsel, omdat er snel heel ingrijpende maatregelen worden genomen. Het
scoort wel goed op het tijdigheidsbeginsel, omdat er niet snel ingegrepen kan worden zonder
dat overlast aangetoond hoeft te worden.
Vraag 3
Lees de uitspraak van Rb Rotterdam 20-12-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:10194
a. Wat gebeurde er in deze zaak?
- In deze zaak heeft verzoeker een huisvestingsvergunning aangevraagd voor een adres
waarop de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) van
toepassing is. De partner van verzoeker heeft eerder een huisvestingsvergunning verkregen.
Echter, na een onderzoek door de burgemeester de politie is op 31 oktober 2019 een
negatieve woonverklaring afgegeven voor verzoeker, op basis waarvan zijn
huisvestingsvergunning is geweigerd. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing
en vraagt nu, via een voorlopige voorziening, om de onmiddellijke schorsing van het besluit
totdat de bezwaarprocedure is afgerond.
b. In de uitspraak wordt gesproken over een ‘negatieve woonverklaring’ en (de weigering van) een
huisvestingsvergunning. Wat houden deze twee besluiten in en welk bestuursorgaan is bevoegd
om deze te nemen?
- Een negatieve woonverklaring is een verklaring waarin de burgemeester aangeeft dat er een
gegrond vermoeden bestaat dat het huisvesten van de betreffende persoon zal leiden tot
een toename van overlast of criminaliteit in het betreffende gebied. De burgemeester is
bevoegd om dit besluit te nemen (art. 10 lid 5 Wbmgp).
- Een huisvestingsvergunning is een officiële toestemming van de overheid die een persoon
het recht geeft om een bepaalde woonruimte te betrekken.
c. De zgn. Rotterdamwet wordt in verschillende gemeenten toegepast, maar is omstreden. Bereid
(al dan niet met behulp van internet of een chatrobot) een betoog voor waarin u krachtig pleit
vóór of juist tegen de wet.
- De Rotterdamwet, die bepaalde inwoners op basis van hun sociaaleconomische status
uitsluit van huisvesting in specifieke wijken, is een discriminerende en ineffectieve
maatregel. De wet beoordeelt mensen puur op hun financiële situatie, wat leidt tot
uitsluiting en stigmatisering van kwetsbare groepen, waaronder mensen met een
migratieachtergrond en lage inkomens. In plaats van een structurele oplossing te bieden
voor problemen zoals criminaliteit, werkloosheid en sociale achterstand, verplaatst de wet
deze slechts naar andere wijken zonder de onderliggende oorzaken aan te pakken.
Bovendien schendt de Rotterdamwet fundamentele grondrechten, zoals het recht op gelijke
behandeling en de vrijheid van vestiging, waardoor het een juridisch en maatschappelijk
problematische maatregel is die eerder bijdraagt aan segregatie dan aan verbetering van
leefbaarheid in probleemwijken.
3
, Vraag 4
Burgemeesters sluiten tegenwoordig op grote schaal drugspanden.
a. In hoeverre is het voor de toepassing van de sluitingsbevoegdheid noodzakelijk dat de
burgemeester kan aantonen dat er sprake is van overlast?
- De burgemeester moet aan de hand van concrete en verifieerbare feiten aannemelijk maken
dat er sprake is van overlast. Op grond van art. 174a Gemw moet de burgemeester aantonen
dat er sprake is van verstoring van de openbare orde. Deze bewijsopdracht is ingewikkeld,
omdat het bewijs moeilijk te leveren is. Daarom is deze route minder geschikt.
- De Opiumwet is hierbij een geschikter middel, omdat een enkele overtreding van de
Opiumwet al voldoende is voor de burgemeester om een pand te sluiten. Volgens art. 13b
Opiumwet kunnen woningen gesloten worden die onder de Opiumwet vallen. Hiervoor is
nodig dat er een handelshoeveelheid drugs aangetoond wordt. Een pand wordt dan geacht
te dienen voor drugsactiviteiten. Door de toevoeging van art. 13b Opiumwet is de
bevoegdheid van de burgemeester uitgebreid. Hierdoor hoeft de burgemeester niet aan te
tonen dat sprake is van overlast.
b. Stel: de politie ontdekt in een sociale huurwoning, waarin een moeder met vier jonge kinderen
woont, 12 gram softdrugs. Om uit haar schulden te komen, is de moeder ter aanvulling van haar
bijstandsuitkering wat bij gaan verdienen met de verkoop van zakjes wiet. Hoewel de buren daar
geen last van ondervonden, wil de burgemeester de woning meteen sluiten. Tegen een journalist
verklaart hij: ‘Het is natuurlijk een forse straf die ik opleg, maar als burgemeester moet ik hard
optreden tegen drugscriminaliteit die onze samenleving steeds meer ondermijnt. Laat dit een
voorbeeld zijn ook voor anderen.’ De moeder is radeloos want een nieuwe woning zal ze niet snel
kunnen vinden.
Hoe oordeelt u over deze maatregel in het licht van de jurisprudentie van de Afdeling
bestuursrechtspraak?
- 12 gram is een handelshoeveelheid drugs, aangezien dit meer is dan de grens van 0,5 gram
harddrugs. In principe is er dan voldaan aan de voorwaarden van art. 13b Opiumwet. In casu
wil de burgemeester een zero tolerance beleid volgen, dus zonder een waarschuwing de
woning te sluiten, terwijl uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een waarschuwing
gebruikelijk was. In de rechtspraak is echter de waarschuwing niet meer vereist
(ECLI:NL:RVS:2018:1836).
- In casu gaat het niet over heel veel drugs, het is een kleine handelshoeveelheid. Ook gaat
het over een gezin met vier kleine kinderen. Het sluiten van de woning heeft een enorme
impact op hun levens. De burgemeester kan niet zomaar de woning sluiten, omdat er alleen
sprake is van een handelshoeveelheid en een waarschuwing niet verplicht is. Als de
burgemeester een vervangende woning heeft geregeld, is dit anders. Er moet altijd een
belangenafweging worden gemaakt.
Extra opmerking: de aanwezigheid van minderjarige kinderen is op zichzelf geen reden om af te zien
van het sluiten van een woning op grond van art. 13b Opiumwet (zie Overzichtsarrest,
ECLI:NL:RVS:2019:2912).
Vraag 5 – Vervolg casus Meijer/Berends
Stel dat de jongens Berends zich niet alleen in de woning, maar ook buiten gaan misdragen. Ze
verzamelen zich in het plantsoen en vallen daar voorbijgangers voortdurend lastig door hen uit te
jouwen, toe te schreeuwen en soms ook te dreigen met geweld. Als gevolg van de harde muziek, die
ook ’s avonds laat en soms ook in het begin van de nacht nog wordt gedraaid, zien de bewoners in de
omgeving van het plantsoen hun woongenot ernstig aangetast.
4
Week 1: Overlast in de wijk, de burgemeester als sheriff
Vraag 1 – Casus Meijer-Berends
De heer en mevrouw Meijer wonen al veertig jaar in een vierkamer hoekappartement in een
appartementencomplex in Tulpendam, dat zij huren van woningbouwvereniging Woonzorg. In het
complex zijn zowel huurwoningen als koopwoningen aanwezig. Tot voor kort woonden er in het
appartementencomplex alleen rustige en over het algemeen al op leeftijd gekomen mensen. Een jaar
geleden is dit veranderd. Nadat de bovenburen hun appartement hebben verruild voor een
aanleunwoning, heeft de familie Berends haar intrek genomen in het appartement op de derde
etage. Ook deze familie huurt haar appartement bij Woonzorg. De twee zonen van 18 en 20 jaar,
draaien de hele dag keiharde heavy metal muziek en blowen ook veelvuldig. Moeder Berends heeft
de huurovereenkomst getekend.
Meneer Meijer heeft al ontelbare keren gevraagd of het niet wat zachter kan, vooral ’s avonds laat. In
het begin werkte dat, maar sinds een paar maanden is de relatie tussen de Meijers en de familie
Berends ernstig verstoord; de jongens Berends trekken zich nergens meer wat van aan. Als Meijer ’s
avonds thuiskomt van de biljartclub, stoot hij nog wel eens met de achterkant van zijn keu tegen het
betonnen plafond van zijn hobbykamer om hen tot rust te manen. Meestal heeft dit een averechts
effect en wordt hij getrakteerd op extra decibellen. Om het echtpaar Meijer te pesten drukken de
jongens Berends elke keer bij het naar boven of beneden gaan – ongeacht het tijdstip – op de bel van
het echtpaar. Ook de andere bewoners van het complex hebben last van het geluid, maar die zijn
zodanig geïntimideerd door de familie Berends dat zij er niets van durven te zeggen.
Op een dag ontdekt Meijer dat de jongens Berends een gat in hun vloer en zijn plafond hebben
geboord en daar smeulende sigarettenpeuken door gooien. Ook ruikt hij nu constant de wietlucht.
Meijer heeft woningbouwvereniging Woonzorg meteen hiervan op de hoogte gesteld. De jongens
Berends weigeren een medewerker van Woonzorg, die polshoogte komt nemen, de toegang. Ze
zeggen dat de gaten zijn ontstaan door het bonken met de keu tegen het plafond door Meijer.
De familie Meijer klaagt bij de burgemeester over de overlast, zoals de intimidatie en het gat dat in
het plafond is geboord. Welke juridische mogelijkheden heeft de gemeente om op te treden tegen
het overlast gevende gedrag van de familie Berends?
Bespreek ten minste drie mogelijke instrumenten en geef aan welke u in dit geval het meest geschikt
vindt. Betrek tevens de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1836) in uw
antwoord en de uitspraak van Rb Midden-Nederland, 26 juni 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2376.
1. Op grond van art. 13b Opiumwet kan het pand voor drie maanden gesloten worden. Het hoeft
voor toepassing van dit artikel niet te gaan om een grote hoeveelheid drugs. Dit artikel ligt in
dit geval niet voor de hand, aangezien er geen aanwijzing is dat er sprake is van een
handelshoeveelheid drugs. We spreken van een handelshoeveelheid bij meer dan 0,5 gram
harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs.
2. Krachtens art. 151d Gemeentewet heeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij verordening
een aantal zaken te regelen: 1) een zorgplicht voor de gebruikers van woningen invoeren, 2)
de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang – in de vorm van oplegging van specifieke
gedragsaanwijzingen – te laten doen uitvoeren door de burgemeester bij overtreding van de
zorgplicht en 3) waarbij die last ook kan bestaan uit een tijdelijk huisverbod. Er is dus wel
vereist dat er een verordening is vastgesteld, waarbinnen de burgemeester deze bevoegdheid
kan uitoefenen. Noodzakelijk voor gebruik van dit artikel is dat de hinder niet op een andere
redelijke wijze kan worden tegengegaan (subsidiariteitsbeginsel). Het artikel is een ultimum
remedium. Bovendien moet het middel proportioneel zijn (proportionaliteitsbeginsel). In de
1
, uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RBMNE:2020:2376) was er sprake van een vergelijkbare
casus. Maatregelen die in deze zaak werden opgelegd, zijn ook denkbaar voor deze casus.
3. Art. 174a Gemeentewet is niet toepasbaar, omdat er aan hoge eisen moet worden voldaan.
Door een peuk door het plafond te gooien, is de openbare orde niet direct in het geding.
Daarnaast is dit een zwaar middel en wordt het nauwelijks gebruikt.
- Conclusie: art. 151d Gemeentewet lijkt in dit geval het meest gepaste middel.
Vraag 2 – Nabuurschap en nabuurhaat
a. Vols noemt in het artikel ‘Over nabuurschap en nabuurhaat in het recht’ drie argumenten vóór
het standpunt dat de overheid een rol zou moeten hebben bij de aanpak van woonoverlast en
burenhinder. Welke drie argumenten noemt hij?
- Ten eerste blijken de privaatrechtelijke mogelijkheden niet altijd voldoende geschikt om het
probleem aan te pakken. Zo geven bijvoorbeeld de kosten voor veel burgers de aanleiding
voor het niet starten van een civielrechtelijke procedure. Bovendien durven slachtoffers een
dergelijke procedure soms niet te initiëren, omdat zij bang zijn voor represailles. Het is voor
mensen een dus te hoge drempel om een privaatrechtelijke procedure te starten.
- Ten tweede raakt de aanpak van woonoverlast niet slechts een privaat belang, maar ook een
publiek belang. In veel zaken bedreigt de woonoverlast eveneens de openbare orde, de
leefbaarheid van wijken of de openbare veiligheid dan wel gezondheid. In dat geval dient de
burgemeester (art. 172 Gemw) of het college van burgemeester en wethouders (art. 1a jo.
1b Woningwet) op te treden tegen de overlast. Zodra het een openbaar ordeprobleem
wordt, moet de overheid in beginsel ingrijpen.
- Ten derde dwingen positieve verplichtingen voortvloeiend uit art. 2 en 8 EVRM de lokale
overheid tot ingrijpen in situaties waarin de overlast de rechten van slachtoffers ernstig
beperkt.
b. Vols stelt vervolgens dat bij het tegengaan van woonoverlast het vrijheidsbeginsel en het
tijdigheidsbeginsel op gespannen voet staan met elkaar. Leg uit wat hij hiermee bedoelt.
- Aan de ene kant dwingt het vrijheidsbeginsel de overheid om de autonomie van de burger te
respecteren en zich zo veel mogelijk te onthouden van inbreuken op diens vrijheid. De
overheid mag niet vanwege elke kleinigheid interveniëren in de privésfeer van de burger: de
overlast moet een zekere mate van ernst hebben om overheidsingrijpen te rechtvaardigen.
Aan de andere kant benadrukt het tijdigheidsbeginsel juist dat de lokale overheid tijdig
tegen overlast moet optreden.
- Beide beginselen staan op gespannen voet met elkaar; als strikt aan het vrijheidsbeginsel
wordt voldaan, is vroegtijdig ingrijpen in het privéleven van de overlastveroorzaker niet aan
de orde. Als vroegtijdig wordt ingegrepen, dan komt doorgaans de vrijheid in gevaar.
c. Hoe scoren de onderstaande instrumenten op de glijdende schaal van vrijheid-tijdigheid?
(1) Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Rotterdamwet)
(2) Artikel 174a Gemeentewet (Wet Victoria)
(3) Artikel 13b Opiumwet (Wet Damocles)
Leg uit waarom.
1. Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Rotterdamwet): deze wet stelt de
lokale overheid in staat om niet-kapitaalkrachtige bewoners te weren uit achterstandswijken om
zo kansarme bewoners te weren uit wijken waar de leefbaarheid al onder druk staat. Deze wet
2
, scoort goed bij tijdigheid, omdat men vroeg kan ingrijpen, maar scoort slecht bij vrijheid.
Poortbewaking leidt tot een ingrijpende inmenging in de vrijheid van woningzoekenden.
2. Artikel 174a Gemeentewet (Wet Victoria): op grond van dit artikel mag de burgemeester een
woning sluiten als er omstandigheden zijn die de openbare orde verstoren. Dit artikel scoort vrij
laag op het tijdigheidsbeginsel, omdat de sluiting van een woning zeer laat plaatsvindt. Het
scoort echter wel goed op het vrijheidsbeginsel omdat deze wet zeer terughoudend toegepast
kan worden.
3. Artikel 13b Opiumwet (Wet Damocles): Op grond van dit artikel kan een woning in principe
worden gesloten bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs. Hierbij hoeft er eigenlijk
niet eens aangetoond te worden dat er overlast is. Dit maakt dat er niet goed gescoord wordt
op het vrijheidsbeginsel, omdat er snel heel ingrijpende maatregelen worden genomen. Het
scoort wel goed op het tijdigheidsbeginsel, omdat er niet snel ingegrepen kan worden zonder
dat overlast aangetoond hoeft te worden.
Vraag 3
Lees de uitspraak van Rb Rotterdam 20-12-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:10194
a. Wat gebeurde er in deze zaak?
- In deze zaak heeft verzoeker een huisvestingsvergunning aangevraagd voor een adres
waarop de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) van
toepassing is. De partner van verzoeker heeft eerder een huisvestingsvergunning verkregen.
Echter, na een onderzoek door de burgemeester de politie is op 31 oktober 2019 een
negatieve woonverklaring afgegeven voor verzoeker, op basis waarvan zijn
huisvestingsvergunning is geweigerd. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing
en vraagt nu, via een voorlopige voorziening, om de onmiddellijke schorsing van het besluit
totdat de bezwaarprocedure is afgerond.
b. In de uitspraak wordt gesproken over een ‘negatieve woonverklaring’ en (de weigering van) een
huisvestingsvergunning. Wat houden deze twee besluiten in en welk bestuursorgaan is bevoegd
om deze te nemen?
- Een negatieve woonverklaring is een verklaring waarin de burgemeester aangeeft dat er een
gegrond vermoeden bestaat dat het huisvesten van de betreffende persoon zal leiden tot
een toename van overlast of criminaliteit in het betreffende gebied. De burgemeester is
bevoegd om dit besluit te nemen (art. 10 lid 5 Wbmgp).
- Een huisvestingsvergunning is een officiële toestemming van de overheid die een persoon
het recht geeft om een bepaalde woonruimte te betrekken.
c. De zgn. Rotterdamwet wordt in verschillende gemeenten toegepast, maar is omstreden. Bereid
(al dan niet met behulp van internet of een chatrobot) een betoog voor waarin u krachtig pleit
vóór of juist tegen de wet.
- De Rotterdamwet, die bepaalde inwoners op basis van hun sociaaleconomische status
uitsluit van huisvesting in specifieke wijken, is een discriminerende en ineffectieve
maatregel. De wet beoordeelt mensen puur op hun financiële situatie, wat leidt tot
uitsluiting en stigmatisering van kwetsbare groepen, waaronder mensen met een
migratieachtergrond en lage inkomens. In plaats van een structurele oplossing te bieden
voor problemen zoals criminaliteit, werkloosheid en sociale achterstand, verplaatst de wet
deze slechts naar andere wijken zonder de onderliggende oorzaken aan te pakken.
Bovendien schendt de Rotterdamwet fundamentele grondrechten, zoals het recht op gelijke
behandeling en de vrijheid van vestiging, waardoor het een juridisch en maatschappelijk
problematische maatregel is die eerder bijdraagt aan segregatie dan aan verbetering van
leefbaarheid in probleemwijken.
3
, Vraag 4
Burgemeesters sluiten tegenwoordig op grote schaal drugspanden.
a. In hoeverre is het voor de toepassing van de sluitingsbevoegdheid noodzakelijk dat de
burgemeester kan aantonen dat er sprake is van overlast?
- De burgemeester moet aan de hand van concrete en verifieerbare feiten aannemelijk maken
dat er sprake is van overlast. Op grond van art. 174a Gemw moet de burgemeester aantonen
dat er sprake is van verstoring van de openbare orde. Deze bewijsopdracht is ingewikkeld,
omdat het bewijs moeilijk te leveren is. Daarom is deze route minder geschikt.
- De Opiumwet is hierbij een geschikter middel, omdat een enkele overtreding van de
Opiumwet al voldoende is voor de burgemeester om een pand te sluiten. Volgens art. 13b
Opiumwet kunnen woningen gesloten worden die onder de Opiumwet vallen. Hiervoor is
nodig dat er een handelshoeveelheid drugs aangetoond wordt. Een pand wordt dan geacht
te dienen voor drugsactiviteiten. Door de toevoeging van art. 13b Opiumwet is de
bevoegdheid van de burgemeester uitgebreid. Hierdoor hoeft de burgemeester niet aan te
tonen dat sprake is van overlast.
b. Stel: de politie ontdekt in een sociale huurwoning, waarin een moeder met vier jonge kinderen
woont, 12 gram softdrugs. Om uit haar schulden te komen, is de moeder ter aanvulling van haar
bijstandsuitkering wat bij gaan verdienen met de verkoop van zakjes wiet. Hoewel de buren daar
geen last van ondervonden, wil de burgemeester de woning meteen sluiten. Tegen een journalist
verklaart hij: ‘Het is natuurlijk een forse straf die ik opleg, maar als burgemeester moet ik hard
optreden tegen drugscriminaliteit die onze samenleving steeds meer ondermijnt. Laat dit een
voorbeeld zijn ook voor anderen.’ De moeder is radeloos want een nieuwe woning zal ze niet snel
kunnen vinden.
Hoe oordeelt u over deze maatregel in het licht van de jurisprudentie van de Afdeling
bestuursrechtspraak?
- 12 gram is een handelshoeveelheid drugs, aangezien dit meer is dan de grens van 0,5 gram
harddrugs. In principe is er dan voldaan aan de voorwaarden van art. 13b Opiumwet. In casu
wil de burgemeester een zero tolerance beleid volgen, dus zonder een waarschuwing de
woning te sluiten, terwijl uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een waarschuwing
gebruikelijk was. In de rechtspraak is echter de waarschuwing niet meer vereist
(ECLI:NL:RVS:2018:1836).
- In casu gaat het niet over heel veel drugs, het is een kleine handelshoeveelheid. Ook gaat
het over een gezin met vier kleine kinderen. Het sluiten van de woning heeft een enorme
impact op hun levens. De burgemeester kan niet zomaar de woning sluiten, omdat er alleen
sprake is van een handelshoeveelheid en een waarschuwing niet verplicht is. Als de
burgemeester een vervangende woning heeft geregeld, is dit anders. Er moet altijd een
belangenafweging worden gemaakt.
Extra opmerking: de aanwezigheid van minderjarige kinderen is op zichzelf geen reden om af te zien
van het sluiten van een woning op grond van art. 13b Opiumwet (zie Overzichtsarrest,
ECLI:NL:RVS:2019:2912).
Vraag 5 – Vervolg casus Meijer/Berends
Stel dat de jongens Berends zich niet alleen in de woning, maar ook buiten gaan misdragen. Ze
verzamelen zich in het plantsoen en vallen daar voorbijgangers voortdurend lastig door hen uit te
jouwen, toe te schreeuwen en soms ook te dreigen met geweld. Als gevolg van de harde muziek, die
ook ’s avonds laat en soms ook in het begin van de nacht nog wordt gedraaid, zien de bewoners in de
omgeving van het plantsoen hun woongenot ernstig aangetast.
4