Samenvatting
, Hoofdstuk 2
Taalonderwijs en taal
2.1 Taalonderwijs
2.2 Het taalsysteem
2.3 Hoe gebruik je kennis van het taalonderwijs en de taal?
Verder lezen
Toetsdoelen
2.1 Taalonderwijs
2.1.1 Belang taalonderwijs
Vijf argumenten om apart onderwijs te geven in taal:
1. Schriftelijke taalvaardigheid leren kinderen niet spontaan.
2. Niet alle kinderen kunnen zich zelfstandig een bepaald niveau van
taalvaardigheid eigen maken.
3. Op school leer je een ander soort taalgebruik dan in het dagelijks leven.
4. Bepaalde taalvormen leer je alleen met behulp van het taalonderwijs.
5. Als je kinderen plezier in het lezen van boeken wil bijbrengen, dan moet je
daar apart aandacht aan besteden.
2.1.2 Taalonderwijs op de basisschool
Scholen kennen dat het taalonderwijs in de volgende verdeling wordt
gehanteerd:
- Mondeling onderwijs
- Schriftelijk onderwijs
- Taalbeschouwing (waaronder strategieën)
De kennisbasis maakt de verdeling in de volgende domeinen:
- Mondelinge taalvaardigheid -> Bij dit domein staan spreken, luisteren en het
voeren van allerlei mondelinge gespreksvormen centraal.
- Woordenschat -> Bij dit domein gaat het om het aanleren van de betekenis
van nieuwe woorden, uitdrukkingen, zegswijzen en spreekwoorden.
- Beginnende geletterdheid -> Bij dit domein verstaan we het vermogen om
schriftelijke taal te begrijpen en gebruiken. Drie stadia: ontluikende
geletterdheid (0-4 jaar), beginnende geletterdheid (4-7) en gevorderde
,geletterdheid (vanaf 7/8).
Aanvankelijk lezen – Leesonderwijs voor groep 3 (Je leert de leerlingen de
beginselen van het leren lezen, de eerste helft van groep 3)
Voortgezet lezen – Leesonderwijs na de tweede helft van groep 3 en hoger
- Voortgezet technisch lezen -> Een onderdeel van het voorgezet lezen is het
technisch lezen. Bij technisch lezen gaat het om het kunnen ontcijferen van de
letters en het hardop lezen van woorden, maar er worden ook efficiënte
leesstrategieën aangeleerd. Het doel van voortgezet technisch lezen is het
decoderen van teksten te vergroten (vlot en nauwkeurig lezen).
- Begrijpend lezen -> Een andere vorm van voorgezet lezen is begrijpend lezen.
Hierbij gaat het om het begrijpen van de tekst, het achterhalen van de
bedoeling.
- Stellen -> Bij dit domein gaat het om het schrijven van teksten.
- Jeugdliteratuur -> Leerlingen in aanraking laten komen met literatuur.
Jeugdboeken die zowel informatie bevatten als fictie. Om leerlingen in
aanraking te laten komen met diverse genres ontwikkelen ze hun eigen literaire
smaak.
- Taalbeschouwing -> Bij dit domein wil je kinderen leren reflecteren op de
taalvorm, dat is de manier waarop iets is verwoord en het gebruik van taal. Ze
kunnen ontdekken dat een persoonsvorm altijd de tijd in de zin aangeeft, en
het woord ‘kantelen’ kan je op twee manieren uitspreken. Een belangrijk
onderdeel van taalbeschouwing is de traditionele grammatica en het
benoemen van woordsoorten.
- Spelling -> Bij dit domein gaat het erom dat de kinderen de meest
voorkomende woorden correct kunnen schrijven en de belangrijkste
spellingsregels kunnen toepassen. Ook hoort interpunctie tot het
spellingsonderwijs.
De verdeling in domeinen heeft vooral betrekking op het taalonderwijs aan
kinderen vanaf groep 3. In de kleutergroepen is het niet zo zinvol om een
onderverdeling te maken. Je werkt daar namelijk aan de mondelinge
taalontwikkeling. Wat je in kleutergroepen doet aan de schriftelijke
taalontwikkeling, valt binnen wat we noemen: de beginnende geletterdheid.
, 2.2 Het taalsysteem
2.2.1 Functies van taal
Taal speelt een belangrijke rol in het leven. We praten, kletsen, redeneren,
discussiëren, schrijven, chatten, mailen en communiceren veel. Taal heeft
verschillende functies voor mensen:
- De communicatieve of sociale functie
We gebruiken taal als communicatiemiddel. Een spreker wil een boodschap
doorgeven aan de hoorder. We spreken dan ook van de sociale functie, dat zegt
meer over de interactie tussen de mensen.
Verschillende sociale taalfuncties: zelfhandhaving (de spreker beschermt zich
en verdedigt zichzelf met taal), zelfsturing (ordenen met woorden en zegt
hardop wat diegene gaat doen), sturing van anderen (met taal aansporen tot
gedrag bij een ander, meegaan bij de vraag ‘Ga je mee?’) en structurering van
het gesprek (taal wordt gebruikt om het gespreksverloop te beïnvloeden).
- De conceptualiserende of cognitieve functie
Je gebruikt de taal als hulpmiddel om je gedachten te ordenen en grip te krijgen
op de werkelijkheid. Wanneer je een mening moet geven over een niet
dagelijks onderwerp en je weet er niet veel van af, dan krijg je al pratend en
zoekend woorden krijg je meer grip op het onderwerp. We kennen drie
cognitieve taalfuncties: rapporteren (Je doet verslag van iets wat in de
werkelijkheid voorkomt, bijvoorbeeld: je kunt beschrijven hoe een auto een
fietser heeft aangereden), redeneren (Dit gaat verder dan alleen beschrijven, je
bewerkt de gebeurtenis door een extra denkstap toe te voegen. Je kunt de
gebeurtenis chronologisch ordenen: er kwam een fietser aan en die ging linksaf
en toen kwam er van de andere kant een auto, of je kan conclusies trekken: de
fietser lette niet op, waardoor hij aangereden werd) en projecteren (Je kan je
verplaatsen in de gedachten en gevoelens van iemand anders, bijvoorbeeld: Je
kan iets zeggen over de automobilist, ‘Ik denk dat hij het heel erg vindt wat er
gebeurd is, maar volgens mij had hij geen schuld.’)
- De expressieve taalfunctie
Mensen gebruiken taal om te experimenteren, gevoelens te uiten, om iets te
zeggen dat anderen nog niet eerder zo gezegd hebben. Je gebruikt je eigen
creativiteit. We gebruiken de taal dan om ons van anderen te onderscheiden of
om uitdrukking te geven aan persoonlijke emoties. Denk aan songteksten of
cabaret.