Trefwoordenlijsten
LICHAAMSVLAKKEN:
Frontale vlak / Coronale vlak: scheidt het lichaam in ventraal en dorsaal.
Sagittale vlak: scheidt het lichaam in sinistra en dextra.
Mediaanvlak: het sagittale vlak precies in het midden van het lichaam.
Transversale vlak / Axiale vlak: scheidt het lichaam in craniaal en caudaal.
LICHAAMSASSEN
Sagittale as: de lichaamsas die het lichaam scheidt in dextra en sinistra.
Frontale / Transversale as: lichaamsas die het lichaam scheidt in craniaal caudaal.
Longitudinale as: lichaamsas die het lichaam scheidt in verschillende richtingen, maar beeld
het af te beelden lichaamsdeel af als longitudinaal (bijvoorbeeld bij een schuinlopend
bloedvat).
BEWEGINGSRICHTINGEN:
Flexie: buigen
Anteflexie: hoofd voorover buigen
Retroflexie: hoofd achterover buigen
Plantaire flexie: buiging van de voet waarbij de gehele voet craniaal wijst.
Dorsale flexie: buiging van de voet waarbij de gehele voet caudaal wijst.
Palmaire flexie: buiging van de pols waarbij de gehele hand (palm boven) craniaal wijst.
Dorsale flexie: buiging van de pols waarbij de gehele hand (rug boven) craniaal wijst.
Extensie: strekken
Anteversie: romp voorover buigen
Retroversie: romp achterover buigen
Exorotatie: binnenwaarts draaien (van de hand die naast het lichaam loopt)
Endorotatie: buitenwaarts draaien (van de hand die naast het lichaam loopt)
Supinatie: kantelbeweging van de hand of voet met naar bovengerichte handrug waarbij de
hand vanuit het midden opgetild wordt.
Pronatie: kantelbeweging van de hand of voet met naar bovengerichte handrug waarbij de
hand vanuit de laterale kant opgetild wordt.
Abductie: van lichaam af bewegen
Adductie: naar lichaam toe bewegen
, PLAATSAANDUIDINGEN:
Craniaal: richting het hoofd
Caudaal: richting de voeten
Superior: ligt hoger dan een ander.
Inferior: ligt lager dan een ander.
Proximaal: ligt dichter bij het centrum van het lichaam dan een ander.
Distaal: ligt verder van het centrum van het lichaam dan een ander.
Mediaal: lichaamsdeel aan de binnnenzijde, dichterbij de mediaanlijn.
Lateraal: lichaamsdeel aan de buitenzijde, van de mediaanlijn af.
Ventraal: aan de buikzijde
Dorsaal: aan de rugzijde
Anterior: lichaamsdeel dat vóór een ander ligt.
Posterior: lichaamsdeel dat áchter een ander ligt.
Internus: inwendige zijde ten opzichte van externus.
Externus: uitwendige zijde ten opzichte van internus.
Superficialis: oppervlakkig level.
Profundus: op een dieper level.
Centraal: het midden
Perifeer: van het midden verwijderd.
Sinistra: links in het lichaam
Dextra: rechts in het lichaam
OFFICIËLE AFKORTINGEN VAN SOORTNAMEN:
A. = Arteria
V. = Vena
Art. = Articulatio
Lig. = Ligamentum
M. = Musculus
N. = Nervus
Proc. = Processus
LICHAAMSVLAKKEN:
Frontale vlak / Coronale vlak: scheidt het lichaam in ventraal en dorsaal.
Sagittale vlak: scheidt het lichaam in sinistra en dextra.
Mediaanvlak: het sagittale vlak precies in het midden van het lichaam.
Transversale vlak / Axiale vlak: scheidt het lichaam in craniaal en caudaal.
LICHAAMSASSEN
Sagittale as: de lichaamsas die het lichaam scheidt in dextra en sinistra.
Frontale / Transversale as: lichaamsas die het lichaam scheidt in craniaal caudaal.
Longitudinale as: lichaamsas die het lichaam scheidt in verschillende richtingen, maar beeld
het af te beelden lichaamsdeel af als longitudinaal (bijvoorbeeld bij een schuinlopend
bloedvat).
BEWEGINGSRICHTINGEN:
Flexie: buigen
Anteflexie: hoofd voorover buigen
Retroflexie: hoofd achterover buigen
Plantaire flexie: buiging van de voet waarbij de gehele voet craniaal wijst.
Dorsale flexie: buiging van de voet waarbij de gehele voet caudaal wijst.
Palmaire flexie: buiging van de pols waarbij de gehele hand (palm boven) craniaal wijst.
Dorsale flexie: buiging van de pols waarbij de gehele hand (rug boven) craniaal wijst.
Extensie: strekken
Anteversie: romp voorover buigen
Retroversie: romp achterover buigen
Exorotatie: binnenwaarts draaien (van de hand die naast het lichaam loopt)
Endorotatie: buitenwaarts draaien (van de hand die naast het lichaam loopt)
Supinatie: kantelbeweging van de hand of voet met naar bovengerichte handrug waarbij de
hand vanuit het midden opgetild wordt.
Pronatie: kantelbeweging van de hand of voet met naar bovengerichte handrug waarbij de
hand vanuit de laterale kant opgetild wordt.
Abductie: van lichaam af bewegen
Adductie: naar lichaam toe bewegen
, PLAATSAANDUIDINGEN:
Craniaal: richting het hoofd
Caudaal: richting de voeten
Superior: ligt hoger dan een ander.
Inferior: ligt lager dan een ander.
Proximaal: ligt dichter bij het centrum van het lichaam dan een ander.
Distaal: ligt verder van het centrum van het lichaam dan een ander.
Mediaal: lichaamsdeel aan de binnnenzijde, dichterbij de mediaanlijn.
Lateraal: lichaamsdeel aan de buitenzijde, van de mediaanlijn af.
Ventraal: aan de buikzijde
Dorsaal: aan de rugzijde
Anterior: lichaamsdeel dat vóór een ander ligt.
Posterior: lichaamsdeel dat áchter een ander ligt.
Internus: inwendige zijde ten opzichte van externus.
Externus: uitwendige zijde ten opzichte van internus.
Superficialis: oppervlakkig level.
Profundus: op een dieper level.
Centraal: het midden
Perifeer: van het midden verwijderd.
Sinistra: links in het lichaam
Dextra: rechts in het lichaam
OFFICIËLE AFKORTINGEN VAN SOORTNAMEN:
A. = Arteria
V. = Vena
Art. = Articulatio
Lig. = Ligamentum
M. = Musculus
N. = Nervus
Proc. = Processus