Hoofdstuk 2: De middeleeuwen
2.1 Hofstelsel en feodaal stelsel
Leerdoelen
- Oorzaken noemen van het ontstaan van een agrarische samenleving en het hofstelsel.
- Uitleggen dan niet alle middeleeuwse boeren dezelfde sociaal-economische positie
hadden.
- De middeleeuwse standen noemen.
- Een beschrijving geven van de taken en plichten van leenheren en leenmannen.
- Uitleggen dat het feodale stelsel voortkwam uit de agrarische samenleving.
Na de val van het West-Romeinse rijk, waren steden verschrompeld tot onbeduidend
stadjes, waardoor in de vroege middeleeuwen een volledige agrarische samenleving
ontstond. In de Romeinse tijd was er nog sprake van een agrarisch-urbane
samenleving, want mensen leefden niet alleen van landbouw, maar ook van handel en
nijverheid.
Na de val van het rijk, probeerde lokale edelen macht naar zich toe te trekken, en dit
leidde tot oorlog en verwoesting. Hierdoor werd reizen moeilijk en nam handel af, dus
werd er veel minder geld gebruikt en ontstond er ruilhandel. Luxeproducten waren niet
meer van toepassing dus de nijverheid liep terug en verdween specialistische
ambachtelijke kennis. Hierdoor werden middeleeuwers zelfvoorzienend (ze moesten alles
doen). Deze onafhankelijkheid noemen we autarkie.
Door gebrek aan een sterk leger, zochten boeren vaak veiligheid in een domein, het
grondgebied van een heer. Dit kon zijn een militaire leider, de koning, een bisschop of een
klooster. Het domein stond zo centraal, dat in die periode het economische systeem het
domeinstelsel (= hofstelsel) genoemd wordt.
Een hofstelsel (sociaal-economisch) bestond uit het huis
van de heer, stuk land voor horige boeren, stuk land voor
vrije boeren en het dorp.
Vrije boeren hadden eigen beschikking over hun land en
goederen, maar moesten wel de heer volgen in geval van
oorlog. Ze hadden wel het recht om het domein te verlaten.
Naast vrije boeren had je horigen : onvrije boeren. Zij
hadden geen militaire plichten, maar ze waren wel gehecht
aan de toestemming van de heer voor alles. Deze groep
bestond uit lijfeigenen, die zonder bezit als knechten werkte.
Adel en geestelijkheid (geestelijke die names de samenleving de relatie met god
onderhielden) waren de twee hoogste standen (sociale groepen) in de middeleeuwen.
Boeren waren de derde stand.
Feodale stelsel (politiek bestuur) : De manier van bestuur waar leenheren gebieden
uitlenen aan leenmannen (vazallen).
Taken van een leenman waren de heer helpen op militair gebied, en het bestuur en
rechtszaak in zijn gebied.
, 2.2 Christendom en Islam
Leerdoelen
- Met voorbeelden uitleggen hoe het christendom werd verspreid.
- Uitleggen dat de samenwerking tussen Frankische koningen en de kerk voordelig was
voor beide partijen.
- De kerkelijke hiërarchie beschrijven.
- Uitleggen waar en hoe de islam ontstond, en over welke gebieden deze religie zich
verspreidde.
- Uitleggen hoe het kalifaat omging met joden en christenen.
- Voorbeelden noemen van christelijke expansie.
- Uitleggen om welke redenen mensen deelnamen aan de kruistochten.
- Positieve en negatieve gevolgen beschrijven van de christelijke expansie.
Voor niet-christenen was het niet al te moeilijk om over te stappen naar het christendom,
want het christendom sloot aan op elementen uit niet-christelijke religies. Ze bouwde bijv.
een kapel op een plaats waar al een heilige boom stond. Hierdoor kon er syncretisme
(het verschijnsel dat mensen die een ander geloof aannemen, dit verbinden met hun
bestaande overtuigingen en praktijken) plaatsvinden.
Het proces van kerstening (bekering tot het Christendom) ging gelijk aan de uitbreiding
van het Frankenrijk. Dit kwam door het verbond van de Frankische machthebbers met de
paus in Rome. Hierdoor konden de Franken gebruik maken van ervaren bestuurders zoals
bisschoppen en ze konden via de paus vertrouwen op de zegen van God. Omgekeerd
had het ook voordelen, want de kerk kreeg militaire bescherming. Zo ontwikkelde de
Franken zich als het machtigste volk in Europa, waardoor het grotendeels katholiek werd.
Missionarissen : Geestelijke die mensen tot het Christendom probeerde te bekeren.
In de middeleeuwen waren er twee soorten geestelijken:
1. Reguliere geestelijken, die in kloosters leefden onder leiding van een abt
2. Seculiere geestelijken, die tussen de mensen woonden, dit waren priesters.
De Rooms-katholieke kerk kende verschillende rangen:
• De paus - Bovenaan
• Bisschoppen - Midden (leiders van een bisdom)
• Pastoors - Onderaan (leiders van een parochie, de gemeente rond een kerk)
De Islam (het geloof in 1 god, Allah, volgens de richtlijnen in de Koran en de uitspraken
van de profeet Mohammed) ontstond op het Arabisch schiereiland Mekka. Dit was een
ideale plek omdat dit een centrale plaats was, waar veel handelswegen elkaar kruisten.
Zo konden verschillende religieuze ideeën elkaar beïnvloeden. Het geloof werd erkend, en
daarmee legde Mohammed de basis voor het Islamitische rijk.
Na de dood werd Mohammed opgevolgd door zijn schoonvader, die de kalief genoemd
werd, de opvolger van de profeet. Een regering onder leiding van een kalief, duiden we
aan met het woord kalifaat. Later werd het kalifaat overerfbaar (van vader tot zoon).
De kalifaat probeerde niet de lokale bevolking van veroverde gebieden actief te bekeren,
wat leidde tot acceptatie van hun heerschappij.
Sharia : Islamitische wetgeving die teruggaat op het woord van Allah.
2.1 Hofstelsel en feodaal stelsel
Leerdoelen
- Oorzaken noemen van het ontstaan van een agrarische samenleving en het hofstelsel.
- Uitleggen dan niet alle middeleeuwse boeren dezelfde sociaal-economische positie
hadden.
- De middeleeuwse standen noemen.
- Een beschrijving geven van de taken en plichten van leenheren en leenmannen.
- Uitleggen dat het feodale stelsel voortkwam uit de agrarische samenleving.
Na de val van het West-Romeinse rijk, waren steden verschrompeld tot onbeduidend
stadjes, waardoor in de vroege middeleeuwen een volledige agrarische samenleving
ontstond. In de Romeinse tijd was er nog sprake van een agrarisch-urbane
samenleving, want mensen leefden niet alleen van landbouw, maar ook van handel en
nijverheid.
Na de val van het rijk, probeerde lokale edelen macht naar zich toe te trekken, en dit
leidde tot oorlog en verwoesting. Hierdoor werd reizen moeilijk en nam handel af, dus
werd er veel minder geld gebruikt en ontstond er ruilhandel. Luxeproducten waren niet
meer van toepassing dus de nijverheid liep terug en verdween specialistische
ambachtelijke kennis. Hierdoor werden middeleeuwers zelfvoorzienend (ze moesten alles
doen). Deze onafhankelijkheid noemen we autarkie.
Door gebrek aan een sterk leger, zochten boeren vaak veiligheid in een domein, het
grondgebied van een heer. Dit kon zijn een militaire leider, de koning, een bisschop of een
klooster. Het domein stond zo centraal, dat in die periode het economische systeem het
domeinstelsel (= hofstelsel) genoemd wordt.
Een hofstelsel (sociaal-economisch) bestond uit het huis
van de heer, stuk land voor horige boeren, stuk land voor
vrije boeren en het dorp.
Vrije boeren hadden eigen beschikking over hun land en
goederen, maar moesten wel de heer volgen in geval van
oorlog. Ze hadden wel het recht om het domein te verlaten.
Naast vrije boeren had je horigen : onvrije boeren. Zij
hadden geen militaire plichten, maar ze waren wel gehecht
aan de toestemming van de heer voor alles. Deze groep
bestond uit lijfeigenen, die zonder bezit als knechten werkte.
Adel en geestelijkheid (geestelijke die names de samenleving de relatie met god
onderhielden) waren de twee hoogste standen (sociale groepen) in de middeleeuwen.
Boeren waren de derde stand.
Feodale stelsel (politiek bestuur) : De manier van bestuur waar leenheren gebieden
uitlenen aan leenmannen (vazallen).
Taken van een leenman waren de heer helpen op militair gebied, en het bestuur en
rechtszaak in zijn gebied.
, 2.2 Christendom en Islam
Leerdoelen
- Met voorbeelden uitleggen hoe het christendom werd verspreid.
- Uitleggen dat de samenwerking tussen Frankische koningen en de kerk voordelig was
voor beide partijen.
- De kerkelijke hiërarchie beschrijven.
- Uitleggen waar en hoe de islam ontstond, en over welke gebieden deze religie zich
verspreidde.
- Uitleggen hoe het kalifaat omging met joden en christenen.
- Voorbeelden noemen van christelijke expansie.
- Uitleggen om welke redenen mensen deelnamen aan de kruistochten.
- Positieve en negatieve gevolgen beschrijven van de christelijke expansie.
Voor niet-christenen was het niet al te moeilijk om over te stappen naar het christendom,
want het christendom sloot aan op elementen uit niet-christelijke religies. Ze bouwde bijv.
een kapel op een plaats waar al een heilige boom stond. Hierdoor kon er syncretisme
(het verschijnsel dat mensen die een ander geloof aannemen, dit verbinden met hun
bestaande overtuigingen en praktijken) plaatsvinden.
Het proces van kerstening (bekering tot het Christendom) ging gelijk aan de uitbreiding
van het Frankenrijk. Dit kwam door het verbond van de Frankische machthebbers met de
paus in Rome. Hierdoor konden de Franken gebruik maken van ervaren bestuurders zoals
bisschoppen en ze konden via de paus vertrouwen op de zegen van God. Omgekeerd
had het ook voordelen, want de kerk kreeg militaire bescherming. Zo ontwikkelde de
Franken zich als het machtigste volk in Europa, waardoor het grotendeels katholiek werd.
Missionarissen : Geestelijke die mensen tot het Christendom probeerde te bekeren.
In de middeleeuwen waren er twee soorten geestelijken:
1. Reguliere geestelijken, die in kloosters leefden onder leiding van een abt
2. Seculiere geestelijken, die tussen de mensen woonden, dit waren priesters.
De Rooms-katholieke kerk kende verschillende rangen:
• De paus - Bovenaan
• Bisschoppen - Midden (leiders van een bisdom)
• Pastoors - Onderaan (leiders van een parochie, de gemeente rond een kerk)
De Islam (het geloof in 1 god, Allah, volgens de richtlijnen in de Koran en de uitspraken
van de profeet Mohammed) ontstond op het Arabisch schiereiland Mekka. Dit was een
ideale plek omdat dit een centrale plaats was, waar veel handelswegen elkaar kruisten.
Zo konden verschillende religieuze ideeën elkaar beïnvloeden. Het geloof werd erkend, en
daarmee legde Mohammed de basis voor het Islamitische rijk.
Na de dood werd Mohammed opgevolgd door zijn schoonvader, die de kalief genoemd
werd, de opvolger van de profeet. Een regering onder leiding van een kalief, duiden we
aan met het woord kalifaat. Later werd het kalifaat overerfbaar (van vader tot zoon).
De kalifaat probeerde niet de lokale bevolking van veroverde gebieden actief te bekeren,
wat leidde tot acceptatie van hun heerschappij.
Sharia : Islamitische wetgeving die teruggaat op het woord van Allah.