H9: Bindingsvraagstuk: veiligheid
9.1 Veiligheid bestuderen
Veiligheid gaat niet alleen maar over fysiek geweld, maar ook over bijvoorbeeld natuurrampen. Het
speelt een dagelijkse rol in het leven van mensen, wat het een maatschappelijk vraagstuk maakt,
en daarnaast is het ook een politiek vraagstuk, omdat het op de politieke agenda staat.
Er zijn allerlei politieke en sociale instituties die waarden, die wij belangrijk vinden (zoals
veiligheid), een bepaalde mate van stabiliteit geven. Denk aan dat er politie op straat loopt.
Omdat we voor veiligheid en welzijn afhankelijk zijn van elkaar, is veiligheid ook een
bindingsvraagstuk. Bindingen in de samenleving zijn belangrijk om de veiligheid te bewaren.
We onderscheiden vier soorten bindingen:
1. Economische bindingen (geld en bezit)
2. Politieke bindingen (zaken die in de samenleving gezamenlijk geregeld en georganiseerd
moeten worden).
3. Cognitieve bindingen (kennis).
4. Affectieve bindingen (emotionele afhankelijkheid).
Als deze bindingen aanwezig zijn in een samenleving/groep spreken we van een sterke sociale
cohesie, waardoor mensen zich verantwoordelijk voelen voor elkaars welzijn. Hierdoor nemen
gevoelens van onveiligheid af, en dat laat zien dat sociale cohesie een grote rol speelt in veiligheid.
Veiligheidsutopie: de onbereikbare wens voor optimale individuele vrijheid en tegelijkertijd het
willen garanderen van de collectieve veiligheid (veiligheid en vrijheid staan op gespannen voet met
elkaar).
Objectieve veiligheid: feitelijk aantal misdrijven en ongevallen dat op een bepaalde plek
plaatsvindt (gebaseerd op bijvoorbeeld statistieken).
Subjectieve veiligheid: hoe mensen de aard en omvang van criminaliteit, ongevallen en rampen
beleven.
Bij het bestuderen van onveiligheid wordt er onderscheid gemaakt tussen verschillende typen
bedreigingen die onder drie categorieën vallen:
1. Bedreigingen van natuurlijke aard (natuurramp, pandemie).
2. Bedreigingen van technologische aard (brand, uitval van systemen).
3. Bedreigingen van sociale aard (criminaliteit, oorlog).
Natuurlijke bedreigingen zorgen tegenwoordig voor minder onveiligheidsgevoel dan vroeger, omdat
we hier dankzij technologische ontwikkelingen beter tegen beschermd worden. Dit is een voorbeeld
van rationalisering. Tegelijkertijd hebben deze ontwikkelingen ook een keerzijde: technologische
en sociale bedreigingen, zoals (cyber)terrorisme, zijn toegenomen. Een kleine programmeerfout kan
nu wereldwijde gevolgen hebben. Deze wereldwijde veiligheid is te verklaren door globalisering.
In het proces van institutionalisering probeert de overheid met regelgeving grip te krijgen op
situaties van onzekerheid en onveiligheid. In de Nederlandse cultuur kijken we dan ook vaak naar
de overheid als het gaat om bedreigingen. In de Amerikaanse cultuur kijken ze dan juist naar
medeburgers.
, In een risicomaatschappij is het niet duidelijk wie er verantwoordelijk is voor de risico’s en
aanpak van bedreigingen. De VS is hier een goed voorbeeld van.
9.2 Hoe onveiligheid en criminaliteit ontstaan
Bij maatschappijwetenschappen definiëren we criminaliteit als gedrag dat door de overheid
wettelijk strafbaar is gesteld.
Criminaliteit is net zoals cultuur relatief: het verschilt per tijd en per samenleving. Vreemdgaan was
bijvoorbeeld vroeger strafbaar, maar nu niet meer. In sommige landen is het nog steeds strafbaar, en
de morele opvattingen van de politieke machthebbers hebben daar veel invloed op.
Er zijn ook veranderingen van de aard en omvang van criminaliteit mogelijk. Door digitalisering en
informatisering ontstond er nieuwe criminaliteit zoals hacken.
Sociale controle is belangrijk voor het handhaven van bindingen in de samenleving. Een gebrek aan
bindingen kan een oorzaak zijn van criminaliteit (door bindingen houden mensen elkaar op het
rechte pad). Je hebt informele sociale controle (vrienden of familie), of formele sociale controle
(bijvoorbeeld jeugdzorg).
Er zijn vier criminologische theorieën die een verklaring bieden voor het bestaan van criminaliteit:
1. Gelegenheidstheorie en rationale keuzetheorie: de gelegenheidstheorie verwijst naar de
gelegenheid om een strafbaar feit te plegen. Het niveau van criminaliteit wordt in deze theorie
bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders, de aanwezigheid van geschikte doelwitten
en de afwezigheid van voldoende sociale bewaking.
De gelegenheidstheorie is verwant aan de rationale keuzetheorie. Deze theorie verwijst naar de
afweging die criminelen maken tussen winsten en kosten. Als zij een onbewaakte tas zien
liggen, maken ze de rationale/logische keuze om die mee te nemen.
2. Bindingstheorie: deze theorie verwijst naar dat sterke maatschappelijke bindingen remmend
werken op criminaliteit.
3. Anomietheorie: deze theorie gaat ervan uit dat crimineel gedrag beïnvloed kan worden door
nurturefactoren, en dat de kans op criminaliteit weinig is als iemand op een legitieme wijze
succes kan behalen. Deze theorie hangt samen met sociale ongelijkheid.
4. Etiketteringstheorie: deze theorie stelt dat bepaalde groepen worden gelabeld en als geheel
worden geassocieerd met criminaliteit. Wanneer bijvoorbeeld Marokkanen als criminele groep
worden bestempeld en ook zo behandeld, kan dit leiden tot een selffulfilling prophecy, waarbij
zij zich naar dat negatieve label gaan gedragen.
Er zijn verschillende maatschappelijke factoren die criminaliteit versterken:
1. Minder sociale cohesie —> minder informele en formele sociale controle.
2. Meer groepsvorming en integratie in ‘criminele’ (jeugd)groepen waarin crimineel gedrag
juist de norm is.
3. Meer losse gezagsverhoudingen tussen bevolking en de politie (de bevolking beschouwd het
gezag van de politie niet meer als legitiem).
4. Meer ongelijkheid —> achtergestelde in de samenleving ervaren stress en besluiten om op een
niet legitieme wijze succes te bereiken.
9.1 Veiligheid bestuderen
Veiligheid gaat niet alleen maar over fysiek geweld, maar ook over bijvoorbeeld natuurrampen. Het
speelt een dagelijkse rol in het leven van mensen, wat het een maatschappelijk vraagstuk maakt,
en daarnaast is het ook een politiek vraagstuk, omdat het op de politieke agenda staat.
Er zijn allerlei politieke en sociale instituties die waarden, die wij belangrijk vinden (zoals
veiligheid), een bepaalde mate van stabiliteit geven. Denk aan dat er politie op straat loopt.
Omdat we voor veiligheid en welzijn afhankelijk zijn van elkaar, is veiligheid ook een
bindingsvraagstuk. Bindingen in de samenleving zijn belangrijk om de veiligheid te bewaren.
We onderscheiden vier soorten bindingen:
1. Economische bindingen (geld en bezit)
2. Politieke bindingen (zaken die in de samenleving gezamenlijk geregeld en georganiseerd
moeten worden).
3. Cognitieve bindingen (kennis).
4. Affectieve bindingen (emotionele afhankelijkheid).
Als deze bindingen aanwezig zijn in een samenleving/groep spreken we van een sterke sociale
cohesie, waardoor mensen zich verantwoordelijk voelen voor elkaars welzijn. Hierdoor nemen
gevoelens van onveiligheid af, en dat laat zien dat sociale cohesie een grote rol speelt in veiligheid.
Veiligheidsutopie: de onbereikbare wens voor optimale individuele vrijheid en tegelijkertijd het
willen garanderen van de collectieve veiligheid (veiligheid en vrijheid staan op gespannen voet met
elkaar).
Objectieve veiligheid: feitelijk aantal misdrijven en ongevallen dat op een bepaalde plek
plaatsvindt (gebaseerd op bijvoorbeeld statistieken).
Subjectieve veiligheid: hoe mensen de aard en omvang van criminaliteit, ongevallen en rampen
beleven.
Bij het bestuderen van onveiligheid wordt er onderscheid gemaakt tussen verschillende typen
bedreigingen die onder drie categorieën vallen:
1. Bedreigingen van natuurlijke aard (natuurramp, pandemie).
2. Bedreigingen van technologische aard (brand, uitval van systemen).
3. Bedreigingen van sociale aard (criminaliteit, oorlog).
Natuurlijke bedreigingen zorgen tegenwoordig voor minder onveiligheidsgevoel dan vroeger, omdat
we hier dankzij technologische ontwikkelingen beter tegen beschermd worden. Dit is een voorbeeld
van rationalisering. Tegelijkertijd hebben deze ontwikkelingen ook een keerzijde: technologische
en sociale bedreigingen, zoals (cyber)terrorisme, zijn toegenomen. Een kleine programmeerfout kan
nu wereldwijde gevolgen hebben. Deze wereldwijde veiligheid is te verklaren door globalisering.
In het proces van institutionalisering probeert de overheid met regelgeving grip te krijgen op
situaties van onzekerheid en onveiligheid. In de Nederlandse cultuur kijken we dan ook vaak naar
de overheid als het gaat om bedreigingen. In de Amerikaanse cultuur kijken ze dan juist naar
medeburgers.
, In een risicomaatschappij is het niet duidelijk wie er verantwoordelijk is voor de risico’s en
aanpak van bedreigingen. De VS is hier een goed voorbeeld van.
9.2 Hoe onveiligheid en criminaliteit ontstaan
Bij maatschappijwetenschappen definiëren we criminaliteit als gedrag dat door de overheid
wettelijk strafbaar is gesteld.
Criminaliteit is net zoals cultuur relatief: het verschilt per tijd en per samenleving. Vreemdgaan was
bijvoorbeeld vroeger strafbaar, maar nu niet meer. In sommige landen is het nog steeds strafbaar, en
de morele opvattingen van de politieke machthebbers hebben daar veel invloed op.
Er zijn ook veranderingen van de aard en omvang van criminaliteit mogelijk. Door digitalisering en
informatisering ontstond er nieuwe criminaliteit zoals hacken.
Sociale controle is belangrijk voor het handhaven van bindingen in de samenleving. Een gebrek aan
bindingen kan een oorzaak zijn van criminaliteit (door bindingen houden mensen elkaar op het
rechte pad). Je hebt informele sociale controle (vrienden of familie), of formele sociale controle
(bijvoorbeeld jeugdzorg).
Er zijn vier criminologische theorieën die een verklaring bieden voor het bestaan van criminaliteit:
1. Gelegenheidstheorie en rationale keuzetheorie: de gelegenheidstheorie verwijst naar de
gelegenheid om een strafbaar feit te plegen. Het niveau van criminaliteit wordt in deze theorie
bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders, de aanwezigheid van geschikte doelwitten
en de afwezigheid van voldoende sociale bewaking.
De gelegenheidstheorie is verwant aan de rationale keuzetheorie. Deze theorie verwijst naar de
afweging die criminelen maken tussen winsten en kosten. Als zij een onbewaakte tas zien
liggen, maken ze de rationale/logische keuze om die mee te nemen.
2. Bindingstheorie: deze theorie verwijst naar dat sterke maatschappelijke bindingen remmend
werken op criminaliteit.
3. Anomietheorie: deze theorie gaat ervan uit dat crimineel gedrag beïnvloed kan worden door
nurturefactoren, en dat de kans op criminaliteit weinig is als iemand op een legitieme wijze
succes kan behalen. Deze theorie hangt samen met sociale ongelijkheid.
4. Etiketteringstheorie: deze theorie stelt dat bepaalde groepen worden gelabeld en als geheel
worden geassocieerd met criminaliteit. Wanneer bijvoorbeeld Marokkanen als criminele groep
worden bestempeld en ook zo behandeld, kan dit leiden tot een selffulfilling prophecy, waarbij
zij zich naar dat negatieve label gaan gedragen.
Er zijn verschillende maatschappelijke factoren die criminaliteit versterken:
1. Minder sociale cohesie —> minder informele en formele sociale controle.
2. Meer groepsvorming en integratie in ‘criminele’ (jeugd)groepen waarin crimineel gedrag
juist de norm is.
3. Meer losse gezagsverhoudingen tussen bevolking en de politie (de bevolking beschouwd het
gezag van de politie niet meer als legitiem).
4. Meer ongelijkheid —> achtergestelde in de samenleving ervaren stress en besluiten om op een
niet legitieme wijze succes te bereiken.