H8 Verhoudingsvraagstuk: maatschappelijke
verschillen
8.1 Sociale ongelijkheid bestuderen
Sociale ongelijkheid : een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren
kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke
verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken.
Ongelijke verdeling van:
1. Economische hulpbronnen (geld en bezit).
2. Sociale hulpbronnen (contacten / netwerk).
3. Symbolische hulpbronnen (status en aanzien).
4. Politieke hulpbronnen (macht en gezag).
Verhouding : de wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de
manier waarop samenlevingen in sociale zin vormgeven aan deze verschillen. Het verwijst ook naar
onderlinge betrekkingen tussen staten.
In het verhoudingsvraagstuk wordt er een vergelijking gemaakt tussen groepen in de samenleving.
Sociale stratificatie: een indeling van de sociale lagen in de samenleving, waartussen een
ongelijke verdeling bestaat.
1. Kapitaalbezitters (rijken / elite).
2. Ondernemersklasse.
3. Professionele middenklasse.
4. Arbeidersklasse.
5. Onderklasse (werkeloze).
Beroepen- en functiesegregatie: traditionele ideeën over de rolverdeling tussen man en
vrouw.
Sociale mobiliteit is het stijgen en dalen op de maatschappelijke ladder.
- Gesloten samenleving: weinig kans om sociaal mobiel te zijn.
- Open samenleving: veel kans om sociaal mobiel te zijn.
, 8.2 Hoe sociale ongelijkheid ontstaat
Positietoewijzing verwijst naar het verkrijgen van een maatschappelijke positie door factoren waar
je zelf geen invloed op hebt. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met wetten en regels, zoals de
leerplicht waardoor iedereen naar school moet, of met persoonlijke omstandigheden, zoals het
hebben van een ziekte. Deze factoren bepalen voor een groot deel je startpositie in de maatschappij,
zonder dat je hier zelf iets aan kunt veranderen.
Positieverwerving verwijst naar het verkrijgen van een maatschappelijke positie door de eigen
inzet van een persoon of de inspanningen van de groep waartoe hij of zij behoort. Iemand uit een
welgestelde omgeving heeft bijvoorbeeld een grotere kans om later een hoge maatschappelijke
positie te bereiken. Een persoon kan een betere positie verwerven door het inzetten van
verschillende vormen van kapitaal:
1. Economisch kapitaal: inkomen.
2. Sociaal kapitaal: netwerk.
3. Cultureel kapitaal: kennis (de elite hebben veel cultureel kapitaal).
Subjectieve arbeidsmarktkansen: het zelf negatief inschatten van kansen op de arbeidsmarkt.
Omgevingsfactoren van sociale (on)gelijkheid:
1. Europeanisering en globalisering.
2. Informatisering en digitalisering (steeds meer online —> ongelijkheid tussen oud en jong).
3. Veranderende man- en vrouwverhouding.
4. Stijging opleidingsniveau.
5. Ontwikkeling naar een postindustriële samenleving.
Een schaal waarop je
landen kan plaatsen.
Nederland ligt meer
richting theorie van
pluralisme/
Sleutelpositie: posities die vitaal zijn voor het toekomstig functioneren van de organisatie
verschillen
8.1 Sociale ongelijkheid bestuderen
Sociale ongelijkheid : een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren
kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke
verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken.
Ongelijke verdeling van:
1. Economische hulpbronnen (geld en bezit).
2. Sociale hulpbronnen (contacten / netwerk).
3. Symbolische hulpbronnen (status en aanzien).
4. Politieke hulpbronnen (macht en gezag).
Verhouding : de wijze waarop mensen zich van elkaar onderscheiden en tot elkaar verhouden en de
manier waarop samenlevingen in sociale zin vormgeven aan deze verschillen. Het verwijst ook naar
onderlinge betrekkingen tussen staten.
In het verhoudingsvraagstuk wordt er een vergelijking gemaakt tussen groepen in de samenleving.
Sociale stratificatie: een indeling van de sociale lagen in de samenleving, waartussen een
ongelijke verdeling bestaat.
1. Kapitaalbezitters (rijken / elite).
2. Ondernemersklasse.
3. Professionele middenklasse.
4. Arbeidersklasse.
5. Onderklasse (werkeloze).
Beroepen- en functiesegregatie: traditionele ideeën over de rolverdeling tussen man en
vrouw.
Sociale mobiliteit is het stijgen en dalen op de maatschappelijke ladder.
- Gesloten samenleving: weinig kans om sociaal mobiel te zijn.
- Open samenleving: veel kans om sociaal mobiel te zijn.
, 8.2 Hoe sociale ongelijkheid ontstaat
Positietoewijzing verwijst naar het verkrijgen van een maatschappelijke positie door factoren waar
je zelf geen invloed op hebt. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met wetten en regels, zoals de
leerplicht waardoor iedereen naar school moet, of met persoonlijke omstandigheden, zoals het
hebben van een ziekte. Deze factoren bepalen voor een groot deel je startpositie in de maatschappij,
zonder dat je hier zelf iets aan kunt veranderen.
Positieverwerving verwijst naar het verkrijgen van een maatschappelijke positie door de eigen
inzet van een persoon of de inspanningen van de groep waartoe hij of zij behoort. Iemand uit een
welgestelde omgeving heeft bijvoorbeeld een grotere kans om later een hoge maatschappelijke
positie te bereiken. Een persoon kan een betere positie verwerven door het inzetten van
verschillende vormen van kapitaal:
1. Economisch kapitaal: inkomen.
2. Sociaal kapitaal: netwerk.
3. Cultureel kapitaal: kennis (de elite hebben veel cultureel kapitaal).
Subjectieve arbeidsmarktkansen: het zelf negatief inschatten van kansen op de arbeidsmarkt.
Omgevingsfactoren van sociale (on)gelijkheid:
1. Europeanisering en globalisering.
2. Informatisering en digitalisering (steeds meer online —> ongelijkheid tussen oud en jong).
3. Veranderende man- en vrouwverhouding.
4. Stijging opleidingsniveau.
5. Ontwikkeling naar een postindustriële samenleving.
Een schaal waarop je
landen kan plaatsen.
Nederland ligt meer
richting theorie van
pluralisme/
Sleutelpositie: posities die vitaal zijn voor het toekomstig functioneren van de organisatie