Dit is geen handleiding om SPSS te gebruiken. Dit is een heel kort overzicht van een
aantal begrippen die vaak gebruikt worden en die je misschien kunnen helpen bij het
interpreteren het gebruik van SPSS. Onderwerpen die aan bod komen zijn:
- Variabelen
- Grafieken (wanneer gebruik je welke?)
- Samenhang (kenmerken correlatie & regressie)
- Normale verdelingen (kenmerken skewness & kurtosis)
- Kruistabellen (chi-kwadraat)
VARIABELEN
Er zijn twee typen variabelen.
- Predictor variabele is de mogelijke oorzaak. Het is een onafhankelijke
variabele. Dit is een variabele waarvan men aanneemt dat deze invloed heeft
op het onderzoeksobject, en die door de onderzoeker wordt gemanipuleerd
(gecontroleerd) en niet door het onderzoeksobject (onderzoeksobject,
proefpersoon, proefdier).
- Responsvariabele is het mogelijke gevolg. Het is een afhankelijke variabele.
Dit is een variabele die afhangt van het onderzoeksobject (en niet van de
onderzoeker). De variabele waarover je een voorspelling doet of de uitkomst
van je meting.
In SPSS moet je variabelen een meetniveau toekennen. Er zijn vier soorten
meetniveaus:
1. Nominaal: deze bevat labels van elkaar uitsluitende categorieën. VB: M of V
2. Ordinaal: hierbij staat de volgorde vast en is zinvol. De ene waarde is ‘meer’
of ‘hoger’ dan de andere waarde. VB: middelbaar school niveau/
3. Interval: de gelijke afstanden tussen de waarden representeren gelijke
afstanden in werkelijkheid. Wel optrekken en aftrekken (verschil 10-12 en 14-
16 even groot) maar niet vermenigvuldigen of delen. VB: temperatuur
4. Ratio: de variabele heeft een werkelijk nulpunt. + berekeningen. VB: gewicht,
lengte en aantallen.
Deze vier meetniveaus worden vaak ingedeeld in twee algemene meetniveaus:
1. Categorische variabele: plaatst het proefpersoon in een groep. Getal is een
label. Nominaal & Ordinaal.
2. Numerieke variabele: De getallen die iemand scoort komen overeen met het
numerieke stelsel. Interval & Ratio.
GRAFIEKEN
Grafieken geven vaak een duidelijker beeld dan alleen beschrijvende statistieken.
Afhankelijk van het meetniveau van de variabelen en de vraag die beantwoord moet
worden word gebruik gemaakt van verschillende grafieken. Hieronder worden de
belangrijkste gedemonstreerd. Bij het maken van grafieken. Hierbij zijn twee opties:
- Via chartbuilder zelf stap voor stap maken
- Via legacy dialogs standaard grafiek gebruik deze voor een snelle
makkelijke manier.
, Wanneer gebruik je welke grafiek?
Staafdiagram Cirkeldiagram
- Categorische variabelen - Categorische variabelen
(nominaal of ordinaal (nominaal of ordinaal
meetniveau) meetniveau)
- Niet uitputtend - De oppervlakte geeft het totaal
- De hoogte van de staaf bepaalt weer
de frequentie - Elk taartstuk geeft een
- Wordt gebruikt om verhoudingen
percentage weer.
te beschrijven. En de volgorde
- Wordt gebruikt om verhoudingen
van categorieën wordt duidelijk.
- Voorbeeld van een vraag: Wat is te beschrijven.
de verdeling van de variabele - Voorbeeld van een vraag: Uit
opleiding? (HAVO, VWO of MBO) hoeveel vrouwen en mannen
bestaat de groep respondenten?
Historgram Spreidingsdiagram
- Numerieke variabelen (interval en - Numerieke variabelen (interval en
ratio meetniveau) ratio meetniveau)
- Verdeling in klassen - Wordt vaak gebruikt om snel het
- Verschil met staafdiagram: er zit verband te zien tussen twee
geen ruimte tussen de staven. variabelen.
- Horizontaal staat de waarde van - Elk punt in de grafiek stelt een
de variabele. Verticaal staat de case voor. De predictorvariabele
frequentie. staat op de x-as. De
- Voorbeeldvraag: wat is uw leeftijd responsvariabele staat op de y-
in jaren. as.
- Mogelijkheid om regressielijn toe
te voegen.
- Voorbeeldvraag: relatie tussen
scores op netwerkindex en
scores op de gevoelschaal.
-