INHOUD
1. lopen .....................................................................................................................................2
2. hordenlopen ........................................................................................................................ 12
3. verspringen .......................................................................................................................... 15
4. speerwerpen ........................................................................................................................ 26
1
,1. LOPEN
Lopen = cyclische beweging: het steeds herhalen van gelijksoortige bewegingen
Looptechniek: grondvorm van loopbeweging, gehoorzamend aan bepaalde, voor iedereen
geldende mechanische- & bewegingstechniek wetten
Loopstijl: binnen het kader van bovengenoemde wetten vallende individuele uitvoeringswijze,
mede bepaald door specifieke “eigen” fysieke- & psychische structuur
Grondvorm van loopbeweging is voor alle afstanden gelijk
Specifieke veranderingen kunnen optreden afh. van:
o Loopsnelheid
o Verandering van loopsnelheid, versnelling van looptempo
Hoe groter deze versnelling, hoe sterker specifieke veranderingen tav
voetplaatsing, romphouding, armactie,…
DE LOOPFASEN
Contactfase:
o Steunfase: bepaald door wijze van plaatsing van voet, afh. van looptempo plaatsvind op:
Voor – buitenzijde van voet → relatief hoog tempo
Midden – buitenzijde van voet → relatief matig tempo
Achter – buitenzijde van voet → relatief laag tempo
o Opvangfase of amortisatiefase: gedurende korte tijd treedt lichte buiging in enkel-,
knie- & heupgewricht op
o Strek- of stuwfase: begint op moment dat loodlijn uit lzwp zich boven steunpunt bevindt
& eindigt wnr na strekking van been contact met bodem verbroken wordt
Zweeffase: begint als strekking van achterste been is voltooid
o Nauwkeurig afgestemd spel van beweging & tegenbeweging moet balans van lichaam
bewaren
o Onderscheidt zich “loop” van “gaan”
De voetplaatsing
Hiel-teen-methode: lichaamsgewicht werd bewust opgevangen op hiel, waarna voet volledig
afwikkelde tot tenen
o Afrollen of afwikkelen van voet
o Beter voor midden- & lange afstandslopers
Bewegingsverloop bepaald door anatomische structuur van bewegingsapparaat
1ste contact met bodem vindt plaats via buitenrand van voet & doorveerbeweging schiet van
buiten naar binnen
2
, o Heft men dijbeen & laat men onderbeen ontspannen in knie afhangen, dan wijst
buitenrand van voet iets naar beneden & binnenrand wat naar boven
o Elastische voetgewelf zorgt voor veerkrachtig opvangen van lichaamsgewicht
Looptempo kan uit tactische overwegingen variëren bij:
o Tempoversnelling
o Tempoverlaging
o Start
o Eindsprint
Beginnelingen: neerkomen op hiel & afwikkelen van hiel tot teen → gevolg van onvolledig strekken
van achterste been
o Bekken daalt hierdoor
o Voorste been verder doorgezwaaid dan normaal
o Betiteld als: “zit” in de loop
De steunfase
Lichaamsgewicht veerkrachtig op voorste voet opgevangen
Loodlijn door lzwp valt achter contactpunt van voet met grond
o Mate waarin bepaalt door loopsnelheid
Hoe sneller loop, hoe verder voorste been doorzwaait & hoe verder zwaartelijn achter
contactpunt
Hoe groter afstand, hoe sterker principe van energiebesparing naar voren komt
o & hoe kleiner pas wordt
o & hoe meer zwp boven voet is gelegen
Bij lage afstandloop → steunmoment
De strek- of stuwfase
Strekking van achterste been is belangrijkste krachtbron
Strek- & zwaaikrachten geven voorwaartse impulsen & snelheid
Grootte van impuls bepaalt door:
o Intensiteit & explosiviteit van strekactie
o Tijdsduur van strekking
Grote impuls verkregen door:
o Explosieve, krachtige, relatief korte inwerkende strekking
o Langer inwerkende, relatief minder explosieve & intensieve strekking
2 loperstypen:
o Relatief korte pas & levendig pasritme
Bij sprint bekend als “roffelaar”
3
, Bij midden- en lange afstandsloop → levendige “rollende” pas
o Lange pas & flegmatischer pasritme
Te vinden bij sprint & middenafstanden
De zweeffase
Balans bewaren door samenspel van beweging & tegenbeweging
Tegenbeweging romp & schoudergordel afgestemd op beenactie
Voorste been zwaait naar voren
o Hoogte knie is afh. Van looptempo
Hoe hoger tempo, hoe hoger knie
Na strekking & loskomen → reflectorisch buiging van achterste been
o Tijdens zweven zwaait been actief naar voren
Hoe hoger tempo, hoe sneller been naar voren zwaait, hoe sterker been bij zwaaien wordt
gebogen
Sprinters: buiging zo sterk → hiel passeert rakelings zitvlak
ARMBEWEGING BIJ HET LOPEN
Functie is 2-ledig:
o Ondersteuning van afstoot van achterste been van bodem in strek- of stuwfase
o Bewaren van balans van lichaam
BEWAREN VAN BALANS
Gedurende & na strekking van achterste been
Ongewenste rotaties voorkomen
Naar voren zwaaien van tegengestelde arm corrigeert verstoring van evenwicht
Schouder-as maakt tegenbeweging tov bekken-as
Armbeweging aangepast aan beenactie
o Beenactie fel → armactie eveneens fel
o Beenactie rustiger → armbeweging rustiger karakter
Corrigerende tegenbeweging tot stand door:
o Torsie in wervelkolom, doordat schouder-as beweging maakt tegengesteld aan bekken-
as
o Zwaai van armen in schoudergewricht
PASLENGTE & PASFREQUENTIE
Snelheid = pasfrequentie x paslengte
o v=ʃxl
4
1. lopen .....................................................................................................................................2
2. hordenlopen ........................................................................................................................ 12
3. verspringen .......................................................................................................................... 15
4. speerwerpen ........................................................................................................................ 26
1
,1. LOPEN
Lopen = cyclische beweging: het steeds herhalen van gelijksoortige bewegingen
Looptechniek: grondvorm van loopbeweging, gehoorzamend aan bepaalde, voor iedereen
geldende mechanische- & bewegingstechniek wetten
Loopstijl: binnen het kader van bovengenoemde wetten vallende individuele uitvoeringswijze,
mede bepaald door specifieke “eigen” fysieke- & psychische structuur
Grondvorm van loopbeweging is voor alle afstanden gelijk
Specifieke veranderingen kunnen optreden afh. van:
o Loopsnelheid
o Verandering van loopsnelheid, versnelling van looptempo
Hoe groter deze versnelling, hoe sterker specifieke veranderingen tav
voetplaatsing, romphouding, armactie,…
DE LOOPFASEN
Contactfase:
o Steunfase: bepaald door wijze van plaatsing van voet, afh. van looptempo plaatsvind op:
Voor – buitenzijde van voet → relatief hoog tempo
Midden – buitenzijde van voet → relatief matig tempo
Achter – buitenzijde van voet → relatief laag tempo
o Opvangfase of amortisatiefase: gedurende korte tijd treedt lichte buiging in enkel-,
knie- & heupgewricht op
o Strek- of stuwfase: begint op moment dat loodlijn uit lzwp zich boven steunpunt bevindt
& eindigt wnr na strekking van been contact met bodem verbroken wordt
Zweeffase: begint als strekking van achterste been is voltooid
o Nauwkeurig afgestemd spel van beweging & tegenbeweging moet balans van lichaam
bewaren
o Onderscheidt zich “loop” van “gaan”
De voetplaatsing
Hiel-teen-methode: lichaamsgewicht werd bewust opgevangen op hiel, waarna voet volledig
afwikkelde tot tenen
o Afrollen of afwikkelen van voet
o Beter voor midden- & lange afstandslopers
Bewegingsverloop bepaald door anatomische structuur van bewegingsapparaat
1ste contact met bodem vindt plaats via buitenrand van voet & doorveerbeweging schiet van
buiten naar binnen
2
, o Heft men dijbeen & laat men onderbeen ontspannen in knie afhangen, dan wijst
buitenrand van voet iets naar beneden & binnenrand wat naar boven
o Elastische voetgewelf zorgt voor veerkrachtig opvangen van lichaamsgewicht
Looptempo kan uit tactische overwegingen variëren bij:
o Tempoversnelling
o Tempoverlaging
o Start
o Eindsprint
Beginnelingen: neerkomen op hiel & afwikkelen van hiel tot teen → gevolg van onvolledig strekken
van achterste been
o Bekken daalt hierdoor
o Voorste been verder doorgezwaaid dan normaal
o Betiteld als: “zit” in de loop
De steunfase
Lichaamsgewicht veerkrachtig op voorste voet opgevangen
Loodlijn door lzwp valt achter contactpunt van voet met grond
o Mate waarin bepaalt door loopsnelheid
Hoe sneller loop, hoe verder voorste been doorzwaait & hoe verder zwaartelijn achter
contactpunt
Hoe groter afstand, hoe sterker principe van energiebesparing naar voren komt
o & hoe kleiner pas wordt
o & hoe meer zwp boven voet is gelegen
Bij lage afstandloop → steunmoment
De strek- of stuwfase
Strekking van achterste been is belangrijkste krachtbron
Strek- & zwaaikrachten geven voorwaartse impulsen & snelheid
Grootte van impuls bepaalt door:
o Intensiteit & explosiviteit van strekactie
o Tijdsduur van strekking
Grote impuls verkregen door:
o Explosieve, krachtige, relatief korte inwerkende strekking
o Langer inwerkende, relatief minder explosieve & intensieve strekking
2 loperstypen:
o Relatief korte pas & levendig pasritme
Bij sprint bekend als “roffelaar”
3
, Bij midden- en lange afstandsloop → levendige “rollende” pas
o Lange pas & flegmatischer pasritme
Te vinden bij sprint & middenafstanden
De zweeffase
Balans bewaren door samenspel van beweging & tegenbeweging
Tegenbeweging romp & schoudergordel afgestemd op beenactie
Voorste been zwaait naar voren
o Hoogte knie is afh. Van looptempo
Hoe hoger tempo, hoe hoger knie
Na strekking & loskomen → reflectorisch buiging van achterste been
o Tijdens zweven zwaait been actief naar voren
Hoe hoger tempo, hoe sneller been naar voren zwaait, hoe sterker been bij zwaaien wordt
gebogen
Sprinters: buiging zo sterk → hiel passeert rakelings zitvlak
ARMBEWEGING BIJ HET LOPEN
Functie is 2-ledig:
o Ondersteuning van afstoot van achterste been van bodem in strek- of stuwfase
o Bewaren van balans van lichaam
BEWAREN VAN BALANS
Gedurende & na strekking van achterste been
Ongewenste rotaties voorkomen
Naar voren zwaaien van tegengestelde arm corrigeert verstoring van evenwicht
Schouder-as maakt tegenbeweging tov bekken-as
Armbeweging aangepast aan beenactie
o Beenactie fel → armactie eveneens fel
o Beenactie rustiger → armbeweging rustiger karakter
Corrigerende tegenbeweging tot stand door:
o Torsie in wervelkolom, doordat schouder-as beweging maakt tegengesteld aan bekken-
as
o Zwaai van armen in schoudergewricht
PASLENGTE & PASFREQUENTIE
Snelheid = pasfrequentie x paslengte
o v=ʃxl
4