Samenvatting Economie
Hoofdstuk 2............................................................................................................................................1
Paragraaf 1: Waarmee betaal je?.......................................................................................................1
Paragraaf 2: Sparen of beleggen?.......................................................................................................3
Paragraaf 3: Lenen is betalen!............................................................................................................4
Paragraaf 4: lenen budgetteren!........................................................................................................5
Rekensamenvatting............................................................................................................................6
Hoofdstuk 2
Paragraaf 1: Waarmee betaal je?
Indirecte ruil = als je geld gebruikt om er goederen of diensten mee te kopen.
Geldfuncties:
Ruilmiddel: je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld.
Rekenmiddel: je kunt de waarden van verschillende producten met elkaar vergelijken.
Spaarmiddel: je geeft een deel van je inkomen niet uit, zodat je het later kunt gebruiken.
Soorten geld:
Chartaal geld: Contant geld / cash. Alle munten en bankbiljetten die consumenten en bedrijven
(behalve banken) bezitten.
Giraal geld: bestaat uit tegoeden die mensen en bedrijven op hun betaalrekening hebben. Giraal geld
kun je direct en zonder kosten omzetten in chartaal geld door het bij een geldautomaat op te nemen
van je bankrekening. Ook kun je giraal geld overmaken naar een andere bankrekening.
Je kunt op verschillende manieren op elektronisch betalen. In een winkel betaal je meestal met je
pinpas en pincode. Maar je kunt ook contactloos met je pinpas of mobiel betalen.
Bij aankopen met een creditcard worden je betalingen meestal aan het eind van de maand van je
rekening afgeschreven. Soms mag je er langer over doen om het voorgeschoten bedrag aan de
creditcard maatschappij terug te betalen. Je betaalt in dat geval wel rente over dat bedrag.
, Saldo = het bedrag dat op je bankrekening staat.
Creditsaldo = een positief saldo. Je staat dan ‘in de plus’, je hebt geld tegoed.
Debetsaldo = Als je meer uitgeeft dan je op je rekening hebt ontstaat er een tekort. Je staat dan ‘in
de min’ of ‘rood’. Je saldo is negatief.
Banken hebben een belangrijke rol in het geldt verkeer. Banken bemiddelen tussen de vraag naar het
geld en het aanbod van geld.
Hoofdstuk 2............................................................................................................................................1
Paragraaf 1: Waarmee betaal je?.......................................................................................................1
Paragraaf 2: Sparen of beleggen?.......................................................................................................3
Paragraaf 3: Lenen is betalen!............................................................................................................4
Paragraaf 4: lenen budgetteren!........................................................................................................5
Rekensamenvatting............................................................................................................................6
Hoofdstuk 2
Paragraaf 1: Waarmee betaal je?
Indirecte ruil = als je geld gebruikt om er goederen of diensten mee te kopen.
Geldfuncties:
Ruilmiddel: je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld.
Rekenmiddel: je kunt de waarden van verschillende producten met elkaar vergelijken.
Spaarmiddel: je geeft een deel van je inkomen niet uit, zodat je het later kunt gebruiken.
Soorten geld:
Chartaal geld: Contant geld / cash. Alle munten en bankbiljetten die consumenten en bedrijven
(behalve banken) bezitten.
Giraal geld: bestaat uit tegoeden die mensen en bedrijven op hun betaalrekening hebben. Giraal geld
kun je direct en zonder kosten omzetten in chartaal geld door het bij een geldautomaat op te nemen
van je bankrekening. Ook kun je giraal geld overmaken naar een andere bankrekening.
Je kunt op verschillende manieren op elektronisch betalen. In een winkel betaal je meestal met je
pinpas en pincode. Maar je kunt ook contactloos met je pinpas of mobiel betalen.
Bij aankopen met een creditcard worden je betalingen meestal aan het eind van de maand van je
rekening afgeschreven. Soms mag je er langer over doen om het voorgeschoten bedrag aan de
creditcard maatschappij terug te betalen. Je betaalt in dat geval wel rente over dat bedrag.
, Saldo = het bedrag dat op je bankrekening staat.
Creditsaldo = een positief saldo. Je staat dan ‘in de plus’, je hebt geld tegoed.
Debetsaldo = Als je meer uitgeeft dan je op je rekening hebt ontstaat er een tekort. Je staat dan ‘in
de min’ of ‘rood’. Je saldo is negatief.
Banken hebben een belangrijke rol in het geldt verkeer. Banken bemiddelen tussen de vraag naar het
geld en het aanbod van geld.