Farmacologie Samenvatting
Farmacologie leer van stoffen die invloed hebben op een levend individu.
Het manipuleren met chemicaliën om het gewenste effect te krijgen.
Medisch: helpen voorkomen.
Toxicologisch: schadelijke effecten onderzoeken.
Drug: stof die interageert met een molecuul dat een regulerende rol heeft in het systeem.
Endogene stoffen zijn binnen het lichaam bekend, een voorbeeld hiervan zijn hormonen. Exogene
stoffen zijn van buiten het lichaam en dus niet lichaamseigen, voorbeeld aspirine.
Het verschil tussen toxines en giffen: giffen zijn medicijnen met bijna alleen schadelijke effecten die
snelwerkend zijn. Terwijl toxines zijn giffen die gemaakt worden door levende wezens, een voorbeeld
hiervan is brandnetel.
Paracelcus: alle medicijnen zijn ook giffen, afhankelijk van de dosering.
Aan de hand van molecuulstructuren kan er voorspelt worden waar het wordt opgenomen en
verdeeld in het lichaam.
Molecuul eigenschappen Lichaamseigenschappen
pKa Waterige omgeving (hydrofiel)
functionele groepen o In cel (intracellulair)
Log P o Buiten cel (extracellulair)
Moleculaire interacties Apolair (lipofiel)
o Elektrostatisch o Celmembraan (lipide, bilaag,
o Ion-dipool BBB)
o Dipool-dipool (H bruggen) o Vetweefsel (lipiden,
o Van der Waals triglyceriden)
pH afhankelijk van orgaan
o Maag 1-2
o Bloed 7,4
o Urine 5-8
o Darmen 6-12
Actief en passief transport
o Receptoren
o Kanalen
Scheiden vindt plaats op verschillende manieren, namelijk op:
Grootte
o Variëren tussen MW 7 en 59000
o Meeste geneesmiddelen tussen MW 100-1000
Ondergrens vanwege unieke fit
Bovengrens vanwege vervoerbaarheid
Interacties
o Covalent, hydrofoob, elektrostatisch (van der Waals)
Chiraliteit
o Stereo-isomeren, racemisch mengsel
o 1 isomeer actief, ander niet of minder actief anders toxisch
Agiogenese: aanmaken van nieuwe bloedvaten kan gebruikt worden tegen kanker, voorkomt groei.
, Moleculaire structuur heeft invloed op de LADME en interactie met omgeving bepaald effecten.
Liberation (exposure) blootstelling
Absorption opname
Distribution verspreiding
Metabolism metabolisme
Excretion uitscheiding
Xenobiotica: lichaamsvreemd
Toxicokinetics: wat doet het lichaam met de drug.
Toxicodynamische effecten: wat doet de drug met het lichaam.
Iets zit pas in het lichaam als het opgenomen is. Blootstellingsroutes;
Gassen
o Longen (inademing)
o Huid (groot oppervlak)
Ingestie
o Maagdarmkanaal first-pass effect (lever)
o Indien hydrofiel: snelle uitscheiding en ophoping in urine
Op huid
o Groot oppervlak maar gekeratiseerde cellen: passage lastiger
Risicofactoren bij blootstelling longen, huid, MDK bij onderdeel absorptie
Absorptie is transport over het membraan. Van 1 hydrofiel compartiment naar een ander hydrofiel
compartiment. Dit via een lipofiel membraan (laag cellen met celmembraan). Transport kan ook door
cellen heen als het molecuul maar klein genoeg is, maar niet bij de BBB 1. Als het molecuul niet door
het membraan kan dat via een eiwit.
Absorptie is afhankelijk van; lipofiliciteit, lading, grootte en structuurovereenkomsten met
lichaamseigen stof.
Membraantransport
Passief Xenobiotica Actief (lichaamseigen stoffen)
Filtratie door poriën Actief membraantransport
o Kleine moleculen Fagocytose/ pinocytose
Diffusie
o Door membraan van
fosfolipiden
Gefaciliteerde diffusie
o Via een carrier-eiwit
o Geen ATP nodig
o Verzadiging is wel mogelijk
(beperkt aantal
bindingsplaatsen)
Condities passief membraantransport
1. Concentratie gradiënt. Diffusiesnelheid: Wet van Fick k*a (c2-c1)
a. Grote a zorgt voor betere opname
b. Grotere c2-c1 hoe meer diffusie er plaats vindt
2. Voldoende lipofiel
3. Niet geladen
Condities actief membraantransport
1
Bloed Brein Barrière
Farmacologie leer van stoffen die invloed hebben op een levend individu.
Het manipuleren met chemicaliën om het gewenste effect te krijgen.
Medisch: helpen voorkomen.
Toxicologisch: schadelijke effecten onderzoeken.
Drug: stof die interageert met een molecuul dat een regulerende rol heeft in het systeem.
Endogene stoffen zijn binnen het lichaam bekend, een voorbeeld hiervan zijn hormonen. Exogene
stoffen zijn van buiten het lichaam en dus niet lichaamseigen, voorbeeld aspirine.
Het verschil tussen toxines en giffen: giffen zijn medicijnen met bijna alleen schadelijke effecten die
snelwerkend zijn. Terwijl toxines zijn giffen die gemaakt worden door levende wezens, een voorbeeld
hiervan is brandnetel.
Paracelcus: alle medicijnen zijn ook giffen, afhankelijk van de dosering.
Aan de hand van molecuulstructuren kan er voorspelt worden waar het wordt opgenomen en
verdeeld in het lichaam.
Molecuul eigenschappen Lichaamseigenschappen
pKa Waterige omgeving (hydrofiel)
functionele groepen o In cel (intracellulair)
Log P o Buiten cel (extracellulair)
Moleculaire interacties Apolair (lipofiel)
o Elektrostatisch o Celmembraan (lipide, bilaag,
o Ion-dipool BBB)
o Dipool-dipool (H bruggen) o Vetweefsel (lipiden,
o Van der Waals triglyceriden)
pH afhankelijk van orgaan
o Maag 1-2
o Bloed 7,4
o Urine 5-8
o Darmen 6-12
Actief en passief transport
o Receptoren
o Kanalen
Scheiden vindt plaats op verschillende manieren, namelijk op:
Grootte
o Variëren tussen MW 7 en 59000
o Meeste geneesmiddelen tussen MW 100-1000
Ondergrens vanwege unieke fit
Bovengrens vanwege vervoerbaarheid
Interacties
o Covalent, hydrofoob, elektrostatisch (van der Waals)
Chiraliteit
o Stereo-isomeren, racemisch mengsel
o 1 isomeer actief, ander niet of minder actief anders toxisch
Agiogenese: aanmaken van nieuwe bloedvaten kan gebruikt worden tegen kanker, voorkomt groei.
, Moleculaire structuur heeft invloed op de LADME en interactie met omgeving bepaald effecten.
Liberation (exposure) blootstelling
Absorption opname
Distribution verspreiding
Metabolism metabolisme
Excretion uitscheiding
Xenobiotica: lichaamsvreemd
Toxicokinetics: wat doet het lichaam met de drug.
Toxicodynamische effecten: wat doet de drug met het lichaam.
Iets zit pas in het lichaam als het opgenomen is. Blootstellingsroutes;
Gassen
o Longen (inademing)
o Huid (groot oppervlak)
Ingestie
o Maagdarmkanaal first-pass effect (lever)
o Indien hydrofiel: snelle uitscheiding en ophoping in urine
Op huid
o Groot oppervlak maar gekeratiseerde cellen: passage lastiger
Risicofactoren bij blootstelling longen, huid, MDK bij onderdeel absorptie
Absorptie is transport over het membraan. Van 1 hydrofiel compartiment naar een ander hydrofiel
compartiment. Dit via een lipofiel membraan (laag cellen met celmembraan). Transport kan ook door
cellen heen als het molecuul maar klein genoeg is, maar niet bij de BBB 1. Als het molecuul niet door
het membraan kan dat via een eiwit.
Absorptie is afhankelijk van; lipofiliciteit, lading, grootte en structuurovereenkomsten met
lichaamseigen stof.
Membraantransport
Passief Xenobiotica Actief (lichaamseigen stoffen)
Filtratie door poriën Actief membraantransport
o Kleine moleculen Fagocytose/ pinocytose
Diffusie
o Door membraan van
fosfolipiden
Gefaciliteerde diffusie
o Via een carrier-eiwit
o Geen ATP nodig
o Verzadiging is wel mogelijk
(beperkt aantal
bindingsplaatsen)
Condities passief membraantransport
1. Concentratie gradiënt. Diffusiesnelheid: Wet van Fick k*a (c2-c1)
a. Grote a zorgt voor betere opname
b. Grotere c2-c1 hoe meer diffusie er plaats vindt
2. Voldoende lipofiel
3. Niet geladen
Condities actief membraantransport
1
Bloed Brein Barrière