ATTRIBUTIONS
Mensen zijn gemotiveerd om te leren begrijpen waarom we bepaald gedrag vertonen; we
observeren, analyseren en leggen gedrag uit met behulp van attributies die we maken. We
proberen zo ook uit te vinden of gedrag met opzet of perongeluk vertoond wordt. Gedrag kan
re ecteren op verlangens, overtuigingen, persoonlijkheid en mentale staat van de actor.
Attributies kunnen persoonlijk of situationeel zijn. Je hebt verschillende theorieën:
• Naive scientist theory (Heider) ; mensen maken gebruik van rationele/wetenschappelijke
analyses om de wereld te begrijpen > oorzaak gevolg structuur
➡Ons gedrag is gemotiveerd en niet willekeurig, dus we zoeken ook motieven achter gedrag
van anderen
➡We zijn op zoek naar de stabiliteit om de wereld te begrijpen, waardoor we proberen te
ontdekken welke kenmerken van mensen / situaties bepaalde gedragingen veroorzaken
➡We schrijven gedrag toe aan persoonlijke / omgevingsfactoren > interne dispositionele
attributie / externe situationele attributie. Mensen kiezen vaak voor interne attributies; we
hebben bijna altijd het gevoel dat gedrag iets zegt over de persoon.
• Correspondent inference theory (Jones) = mensen proberen bij een
gedraging uit te vinden of deze verband houdt met een grotere eigenschap van
iemands persoonlijkheid.
➡Vrij gekozen gedrag zegt meer over iemands persoonlijkheid dan
gedwongen gedrag
➡Afwijkend gedrag van de norm verteld ons meer over iemands
persoonlijkheid dan ‘normaal’ gedrag
➡Sociaal wenselijk gedrag zegt weinig over iemand persoonlijkheid, wordt
beïnvloed door iemands normen. Sociaal onwenselijk gedrag zegt veel;
diegene heeft lef om af te wijken van de norm
➡Gedrag met belangrijke directe consequenties voor jezelf zegt meer over een
persoon; als je veel gedrag vertoond wat positief is voor jezelf ben je egoïstisch
➡Gedrag dat direct bedoeld lijkt om die persoon zelf te helpen / schaden en niet anderen laat
mensen snel conclusies trekken over die persoon = personalisme
• Covariation theory (Kelley) = mensen wijzen de oorzaak van gedrag toe aan
de factor die het meest samenhangt met dat gedrag; interne factoren /
omgevingsfactoren. Hiervoor gebruik je covariation information die bepaalt
welke attributies we maken
➡Consistency information = of mensen dit gedrag altijd of soms vertonen
➡Distinctiveness information = gaat het gedrag alleen gepaard met deze
stimulus of ook met andere stimuli
➡Consensus information = of andere mensen hetzelfde reageren op deze
stimulus, of alleen 1 persoon op deze manier reageert
➡Consistentie laag > discount > de oorzaak is iets anders, niet de interne factoren maar ook
niet de situatie
➡Alle 3 de factoren zijn hoog > externe attributie
➡Consistentie hoog maar distinctiveness en consensus laag > interne attributie
Volgens sommigen gaat dit proces heel snel en automatisch, volgens anderen is het proces veel
dieper. Beide theorieën zijn waar, soms komt het ene voor en soms het andere. Observers
focussen vaak op de verkeerde signalen om iemands gedrag te beoordelen, waardoor er fouten
gemaakt worden. Vaak voelen we ons overcon dent in onze beoordelingen, wat vervelende
consequenties kan hebben. Er zijn wel bepaalde aspecten die ervoor zorgen dat we positief
kunnen zijn over het beoordelen van andermans gedrag:
• Hoe meer ervaring mensen met elkaar hebben, hoe accurater de
beoordelingen zijn
• We zijn relatief goed in het maken van speci eke voorspellingen over
hoe anderen zich zullen gedragen in ons bijzijn
• We kunnen accuratere indrukken vormen van anderen wanneer we
gemotiveerd zijn door persoonlijke relevantie
• Sommigen zijn gewoon beter in beoordelingen maken dan anderen
fl
fi fi
Mensen zijn gemotiveerd om te leren begrijpen waarom we bepaald gedrag vertonen; we
observeren, analyseren en leggen gedrag uit met behulp van attributies die we maken. We
proberen zo ook uit te vinden of gedrag met opzet of perongeluk vertoond wordt. Gedrag kan
re ecteren op verlangens, overtuigingen, persoonlijkheid en mentale staat van de actor.
Attributies kunnen persoonlijk of situationeel zijn. Je hebt verschillende theorieën:
• Naive scientist theory (Heider) ; mensen maken gebruik van rationele/wetenschappelijke
analyses om de wereld te begrijpen > oorzaak gevolg structuur
➡Ons gedrag is gemotiveerd en niet willekeurig, dus we zoeken ook motieven achter gedrag
van anderen
➡We zijn op zoek naar de stabiliteit om de wereld te begrijpen, waardoor we proberen te
ontdekken welke kenmerken van mensen / situaties bepaalde gedragingen veroorzaken
➡We schrijven gedrag toe aan persoonlijke / omgevingsfactoren > interne dispositionele
attributie / externe situationele attributie. Mensen kiezen vaak voor interne attributies; we
hebben bijna altijd het gevoel dat gedrag iets zegt over de persoon.
• Correspondent inference theory (Jones) = mensen proberen bij een
gedraging uit te vinden of deze verband houdt met een grotere eigenschap van
iemands persoonlijkheid.
➡Vrij gekozen gedrag zegt meer over iemands persoonlijkheid dan
gedwongen gedrag
➡Afwijkend gedrag van de norm verteld ons meer over iemands
persoonlijkheid dan ‘normaal’ gedrag
➡Sociaal wenselijk gedrag zegt weinig over iemand persoonlijkheid, wordt
beïnvloed door iemands normen. Sociaal onwenselijk gedrag zegt veel;
diegene heeft lef om af te wijken van de norm
➡Gedrag met belangrijke directe consequenties voor jezelf zegt meer over een
persoon; als je veel gedrag vertoond wat positief is voor jezelf ben je egoïstisch
➡Gedrag dat direct bedoeld lijkt om die persoon zelf te helpen / schaden en niet anderen laat
mensen snel conclusies trekken over die persoon = personalisme
• Covariation theory (Kelley) = mensen wijzen de oorzaak van gedrag toe aan
de factor die het meest samenhangt met dat gedrag; interne factoren /
omgevingsfactoren. Hiervoor gebruik je covariation information die bepaalt
welke attributies we maken
➡Consistency information = of mensen dit gedrag altijd of soms vertonen
➡Distinctiveness information = gaat het gedrag alleen gepaard met deze
stimulus of ook met andere stimuli
➡Consensus information = of andere mensen hetzelfde reageren op deze
stimulus, of alleen 1 persoon op deze manier reageert
➡Consistentie laag > discount > de oorzaak is iets anders, niet de interne factoren maar ook
niet de situatie
➡Alle 3 de factoren zijn hoog > externe attributie
➡Consistentie hoog maar distinctiveness en consensus laag > interne attributie
Volgens sommigen gaat dit proces heel snel en automatisch, volgens anderen is het proces veel
dieper. Beide theorieën zijn waar, soms komt het ene voor en soms het andere. Observers
focussen vaak op de verkeerde signalen om iemands gedrag te beoordelen, waardoor er fouten
gemaakt worden. Vaak voelen we ons overcon dent in onze beoordelingen, wat vervelende
consequenties kan hebben. Er zijn wel bepaalde aspecten die ervoor zorgen dat we positief
kunnen zijn over het beoordelen van andermans gedrag:
• Hoe meer ervaring mensen met elkaar hebben, hoe accurater de
beoordelingen zijn
• We zijn relatief goed in het maken van speci eke voorspellingen over
hoe anderen zich zullen gedragen in ons bijzijn
• We kunnen accuratere indrukken vormen van anderen wanneer we
gemotiveerd zijn door persoonlijke relevantie
• Sommigen zijn gewoon beter in beoordelingen maken dan anderen
fl
fi fi