Neuropsychologische Diagnostiek
Het neuropsychologisch onderzoek
Een neuropsycholoog onderzoekt de relatie tussen hersenen, cognitie, emoties en gedrag.
Een neuropsychologisch onderzoek is een hypothese-toetsend proces, vergelijkbaar met
de wetenschappelijke empirische cyclus.
1. Verwijzing en vraagstelling
a. De onderzoeksvraag moet concreet en doelgericht zijn (bijv. objectiveren van
concentratieproblemen na een neurotrauma).
2. Dossieronderzoek
a. Bestuderen van medische en psychiatrische voorgeschiedenis en eerdere
onderzoeken.
3. Hypothesevorming en testselectie
a. Op basis van de vraagstelling en het dossier worden hypothesen opgesteld
en passende tests en vragenlijsten geselecteerd.
4. Anamnese en heteroanamnese
a. In gesprek met de patiënt wordt ingegaan op ervaren klachten, beperkingen,
stemming, slaap en persoonlijkheidsveranderingen.
b. Heteroanamnese (informatie van naasten) wordt vaak afgenomen, soms
zonder aanwezigheid van de patiënt, om onbevooroordeelde informatie te
krijgen.
5. Psychometrisch testonderzoek
a. Objectieve meting van cognitieve functies door middel van tests en
vragenlijsten. Belangrijk hierbij is niet alleen de prestatie, maar ook de
manier waarop een patiënt taken uitvoert (bijv. werktempo, foutenpatronen).
b. Observaties buiten de testomgeving (zoals motoriek, spraak, motivatie)
spelen ook een rol.
6. Geïntegreerde analyse en conclusie
, a. Alle verzamelde informatie wordt gewogen en samengevoegd in een
conclusie die antwoord geeft op de oorspronkelijke vraagstelling.
Voor patiënten kan het onderzoek belastend en spannend zijn, vooral wanneer
geheugenproblemen getest worden. Er moet een balans zijn tussen voldoende informatie
verzamelen en de patiënt niet onnodig belasten.
Belangrijke diagnostische overwegingen
• Klachten vs. geobjectiveerde stoornissen
o Er is niet altijd een direct verband tussen ervaren klachten en meetbare
cognitieve stoornissen.
o Bijvoorbeeld: een patiënt met geheugenklachten kan in werkelijkheid moeite
hebben met overzicht en planning (executieve functies).
• Psychosociale en persoonlijkheidsfactoren
o Angst, depressie, stress en vermoeidheid kunnen cognitief functioneren
beïnvloeden.
o Persoonlijkheidskenmerken spelen een rol in hoe klachten worden beleefd
en gepresenteerd.
o Vragenlijsten kunnen extra inzicht geven in deze factoren.
• Differentiaaldiagnostiek en testbatterijen
o Soms wordt een gestandaardiseerde testset gebruikt, bijvoorbeeld in
wetenschappelijk onderzoek.
o Bij complexe diagnostiek is het vaak nodig om tests af te stemmen op de
individuele patiënt.
Het handboek Neuropsychologische diagnostiek (Hendriks et al., 2014) biedt een
uitgebreid overzicht van de diagnostische stappen en methoden binnen de
neuropsychologie.
,Betrouwbaarheid en Validiteit
Bij de keuze van neuropsychologische tests is betrouwbaarheid en validiteit cruciaal.
Betrouwbaarheid verwijst naar de consistentie van testresultaten, met name test-
hertestbetrouwbaarheid (stabiele resultaten over tijd) en
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (consistentie tussen onderzoekers).
Validiteit betreft of een test daadwerkelijk meet wat hij beoogt. Er zijn verschillende
vormen:
➢ Face validity: de test lijkt logisch voor wat hij meet.
➢ Inhoudsvaliditeit: de test bestrijkt het beoogde concept volledig.
➢ Begripsvaliditeit: de test meet de onderliggende cognitieve functie correct.
➢ Criteriumvaliditeit: de mate waarin een test prestaties op een extern criterium
voorspelt (predictieve validiteit) of overeenkomt met een andere test (concurrente
validiteit).
➢ Ecologische validiteit: de test voorspelt functioneren in het dagelijks leven.
De COTAN (Commissie Testaangelegenheden Nederland) beoordeelt de betrouwbaarheid
en validiteit van tests.
Stoorfactoren
Stoorfactoren zijn externe invloeden die testprestaties beïnvloeden, maar niet binnen de
meetpretentie van de test vallen. Dit kunnen zijn:
• Fysieke factoren: visuele/gehoorproblemen, pijn, vermoeidheid.
• Psychologische factoren: stress, onzekerheid, stemmingsstoornissen.
• Gebrekkige inzet: door beperkt ziektebesef (anosognosie) of ziekte-inzicht.
• Bewust onderpresteren: patiënten kunnen klachten aandikken (aggraveren) of
faken (simuleren) om een uitkering te verkrijgen of straf te ontlopen.
, Detectie van Onderpresteren
Neuropsychologen kunnen moeilijk inschatten wie onderpresteert. Daarom wordt
aanbevolen standaard prestatievaliditeitstaken toe te voegen. Deze tests lijken moeilijk,
maar zijn in werkelijkheid eenvoudig en testen intacte cognitieve functies. Een
onderprestatie onder een bepaald afkappunt wijst op intentioneel onderpresteren.
Normgegevens en Scoring
Na testafname worden scores vergeleken met normgegevens. Sommige tests hebben
grote, land-specifieke normgroepen (bv. WMS-IV-NL), terwijl andere slechts buitenlandse
normgegevens hebben. Initiatieven zoals ANDI verzamelen en analyseren grootschalige
normatieve data.
Recent is er een internationale standaardisatie gekomen in de beschrijving van
testresultaten, die nu in Nederland is geïmplementeerd. Testresultaten worden
gerapporteerd in zeven categorieën, variërend van "uitzonderlijk hoog" tot "uitzonderlijk
laag" voor uniforme communicatie tussen psychologen en andere disciplines.
Richtlijnen voor Neuropsychologisch Onderzoek
Neuropsychologisch onderzoek wordt idealiter afgestemd op de individuele patiënt, maar
richtlijnen bieden een basis voor een kernset van tests en vragenlijsten. Richtlijnen
vertalen wetenschappelijke consensus naar praktische aanbevelingen en worden
opgesteld door experts, zoals binnen het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). Een
voorbeeld is de Monodisciplinaire richtlijn neuropsychologisch onderzoek bij lichte
cognitieve stoornissen en dementie (NIP, 2019).
Deze richtlijnen omvatten niet alleen testselectie, maar ook anamnesevragen en
methoden om resultaten te bespreken. Afwijken van richtlijnen is soms noodzakelijk,
Het neuropsychologisch onderzoek
Een neuropsycholoog onderzoekt de relatie tussen hersenen, cognitie, emoties en gedrag.
Een neuropsychologisch onderzoek is een hypothese-toetsend proces, vergelijkbaar met
de wetenschappelijke empirische cyclus.
1. Verwijzing en vraagstelling
a. De onderzoeksvraag moet concreet en doelgericht zijn (bijv. objectiveren van
concentratieproblemen na een neurotrauma).
2. Dossieronderzoek
a. Bestuderen van medische en psychiatrische voorgeschiedenis en eerdere
onderzoeken.
3. Hypothesevorming en testselectie
a. Op basis van de vraagstelling en het dossier worden hypothesen opgesteld
en passende tests en vragenlijsten geselecteerd.
4. Anamnese en heteroanamnese
a. In gesprek met de patiënt wordt ingegaan op ervaren klachten, beperkingen,
stemming, slaap en persoonlijkheidsveranderingen.
b. Heteroanamnese (informatie van naasten) wordt vaak afgenomen, soms
zonder aanwezigheid van de patiënt, om onbevooroordeelde informatie te
krijgen.
5. Psychometrisch testonderzoek
a. Objectieve meting van cognitieve functies door middel van tests en
vragenlijsten. Belangrijk hierbij is niet alleen de prestatie, maar ook de
manier waarop een patiënt taken uitvoert (bijv. werktempo, foutenpatronen).
b. Observaties buiten de testomgeving (zoals motoriek, spraak, motivatie)
spelen ook een rol.
6. Geïntegreerde analyse en conclusie
, a. Alle verzamelde informatie wordt gewogen en samengevoegd in een
conclusie die antwoord geeft op de oorspronkelijke vraagstelling.
Voor patiënten kan het onderzoek belastend en spannend zijn, vooral wanneer
geheugenproblemen getest worden. Er moet een balans zijn tussen voldoende informatie
verzamelen en de patiënt niet onnodig belasten.
Belangrijke diagnostische overwegingen
• Klachten vs. geobjectiveerde stoornissen
o Er is niet altijd een direct verband tussen ervaren klachten en meetbare
cognitieve stoornissen.
o Bijvoorbeeld: een patiënt met geheugenklachten kan in werkelijkheid moeite
hebben met overzicht en planning (executieve functies).
• Psychosociale en persoonlijkheidsfactoren
o Angst, depressie, stress en vermoeidheid kunnen cognitief functioneren
beïnvloeden.
o Persoonlijkheidskenmerken spelen een rol in hoe klachten worden beleefd
en gepresenteerd.
o Vragenlijsten kunnen extra inzicht geven in deze factoren.
• Differentiaaldiagnostiek en testbatterijen
o Soms wordt een gestandaardiseerde testset gebruikt, bijvoorbeeld in
wetenschappelijk onderzoek.
o Bij complexe diagnostiek is het vaak nodig om tests af te stemmen op de
individuele patiënt.
Het handboek Neuropsychologische diagnostiek (Hendriks et al., 2014) biedt een
uitgebreid overzicht van de diagnostische stappen en methoden binnen de
neuropsychologie.
,Betrouwbaarheid en Validiteit
Bij de keuze van neuropsychologische tests is betrouwbaarheid en validiteit cruciaal.
Betrouwbaarheid verwijst naar de consistentie van testresultaten, met name test-
hertestbetrouwbaarheid (stabiele resultaten over tijd) en
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (consistentie tussen onderzoekers).
Validiteit betreft of een test daadwerkelijk meet wat hij beoogt. Er zijn verschillende
vormen:
➢ Face validity: de test lijkt logisch voor wat hij meet.
➢ Inhoudsvaliditeit: de test bestrijkt het beoogde concept volledig.
➢ Begripsvaliditeit: de test meet de onderliggende cognitieve functie correct.
➢ Criteriumvaliditeit: de mate waarin een test prestaties op een extern criterium
voorspelt (predictieve validiteit) of overeenkomt met een andere test (concurrente
validiteit).
➢ Ecologische validiteit: de test voorspelt functioneren in het dagelijks leven.
De COTAN (Commissie Testaangelegenheden Nederland) beoordeelt de betrouwbaarheid
en validiteit van tests.
Stoorfactoren
Stoorfactoren zijn externe invloeden die testprestaties beïnvloeden, maar niet binnen de
meetpretentie van de test vallen. Dit kunnen zijn:
• Fysieke factoren: visuele/gehoorproblemen, pijn, vermoeidheid.
• Psychologische factoren: stress, onzekerheid, stemmingsstoornissen.
• Gebrekkige inzet: door beperkt ziektebesef (anosognosie) of ziekte-inzicht.
• Bewust onderpresteren: patiënten kunnen klachten aandikken (aggraveren) of
faken (simuleren) om een uitkering te verkrijgen of straf te ontlopen.
, Detectie van Onderpresteren
Neuropsychologen kunnen moeilijk inschatten wie onderpresteert. Daarom wordt
aanbevolen standaard prestatievaliditeitstaken toe te voegen. Deze tests lijken moeilijk,
maar zijn in werkelijkheid eenvoudig en testen intacte cognitieve functies. Een
onderprestatie onder een bepaald afkappunt wijst op intentioneel onderpresteren.
Normgegevens en Scoring
Na testafname worden scores vergeleken met normgegevens. Sommige tests hebben
grote, land-specifieke normgroepen (bv. WMS-IV-NL), terwijl andere slechts buitenlandse
normgegevens hebben. Initiatieven zoals ANDI verzamelen en analyseren grootschalige
normatieve data.
Recent is er een internationale standaardisatie gekomen in de beschrijving van
testresultaten, die nu in Nederland is geïmplementeerd. Testresultaten worden
gerapporteerd in zeven categorieën, variërend van "uitzonderlijk hoog" tot "uitzonderlijk
laag" voor uniforme communicatie tussen psychologen en andere disciplines.
Richtlijnen voor Neuropsychologisch Onderzoek
Neuropsychologisch onderzoek wordt idealiter afgestemd op de individuele patiënt, maar
richtlijnen bieden een basis voor een kernset van tests en vragenlijsten. Richtlijnen
vertalen wetenschappelijke consensus naar praktische aanbevelingen en worden
opgesteld door experts, zoals binnen het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). Een
voorbeeld is de Monodisciplinaire richtlijn neuropsychologisch onderzoek bij lichte
cognitieve stoornissen en dementie (NIP, 2019).
Deze richtlijnen omvatten niet alleen testselectie, maar ook anamnesevragen en
methoden om resultaten te bespreken. Afwijken van richtlijnen is soms noodzakelijk,