Paragraaf 1.3 Democratie maakt plaats voor fascisme.
Ontstaan van het fascisme:
Het fascisme wil de parlementaire democratie afzeggen. Leider: Benito Mussolini uit Italië.
De Italianen waren ontevreden over de afloop van de vredesonderhandelingen na de Eerste
Wereldoorlog. Ze wilden meer gebiedsuitbreiding. In 1919 richtte Mussolini politieke
strijdgroepen op (fasci di combattimento). Groeide tot een grote politieke partij. In 1922 werd
Mussolini minister-president. De fascistische beweging in Nederland: NSB, Duitsland:
NSDAP. Dat staat voor de Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiders Partij.
Kenmerken van het fascisme:
• Het fascisme legt de nadruk vooral op waar men tegen is;
Tegen democratische rechten, het socialisme en het communisme.
• Het fascisme is nationalistisch.
• Het fascisme gaat uit van de ongelijkheid van de mensen;
‘Hoog ontwikkelden’ geven leiding aan de ‘laag ontwikkelden’.
• Het fascisme kent het leidersbeginsel;
Er zijn overal leiders nodig, boven hen staat één grote leider.
• Het fascisme is totalitair.
• Het fascisme gaat meer uit van het gevoel dan het verstand.
• Het fascisme verheerlijkt vooral de daad van geweld.
• Het fascisme geeft de vrouw een ondergeschikte plaats.
Aparte kenmerken van het Duitse fascisme:
Het Duitse fascisme heet het nationaalsocialisme;
• Het Duitse volk moet ‘raszuiver’ gehouden worden;
Arische (Duitse) volk staat boven de Oost-Europeanen, de Joden en de Slavische
Volken, dit heet ook wel de rassenleer.
• Leefruimte voor het Duitse volk;
Duisters hadden het recht om nieuw grondgebied in Oost-Europa te veroveren
(Lebensraum).