Hoofdstuk 1 – Rechtshandeling en overeenkomst
1.1 De rechtshandeling
Centraal in het privaatrecht staat de rechtshandeling, dat wil zeggen: de handeling die erop gericht is
een bepaald rechtsgevolg in het leven te roepen.
Een rechtshandeling kan worden onderverdeeld in twee soorten:
Eenzijdig: de wilsverklaring van één persoon is voldoende om de rechtshandeling tot stand te
brengen. Dit kan weer onderverdeeld worden in:
o Ongericht: de eenzijdige rechtshandeling wordt niet tot een bepaald persoon gericht.
o Gericht: de eenzijdige rechtshandeling wordt wel tot een bepaald persoon gericht.
Meerzijdig: de wilsverklaring van meer dan één persoon is noodzakelijk om de rechtshandeling
tot stand te brengen. Meerzijdige rechtshandelingen heten overeenkomsten. Er zijn verschillende
soorten overeenkomsten; de belangrijkste groep wordt gevormd door de
verbintenisscheppende of obligatoire overeenkomsten.
Rechtshandeling
Meerzijdig:
Eenzijdig: wil van twee of meer personen
wil van één persoon doet doet verbintenis ontstaan.
verbintenis ontstaan. Bijv.: koop-, huur- of
arbeidsovereenkomst.
Gericht
Bijv.: ontslag geven/nemen
Ongericht
Bijv.: testament maken
Rechtshandelingen kunnen onder tijdsbepaling of een voorwaarde worden verricht (art. 3:38 BW).
Onder een tijdsbepaling, dat wil zeggen: de werking van de rechtshandeling is afhankelijk van een
zekere toekomstige gebeurtenis waarvan het moment van intreden vaststaat, maar niet behoeft vast
te staan. Onder een voorwaarde, dat wil zeggen: de werking van de rechtshandeling is afhankelijk
van een onzekere toekomstige gebeurtenis.
Zowel tijdsbepaling als voorwaarde kan een opschortende en een ontbindende werking hebben.
Opschortend: de rechtshandeling krijgt pas werking op het moment dat de toekomstige gebeurtenis
plaatsvindt. Ontbindend: de rechtshandeling krijgt onmiddellijk werking, maar deze werking vervalt
op het moment dat de toekomstige gebeurtenis plaatsvindt. Zie hiervoor art. 6:22 BW.
1
,1.2 Tot stand komen van rechtshandelingen
Voor het tot stand komen van een geldige rechtshandeling moet aan een aantal vereisten zijn
voldaan. Vereisten worden in de wet gesteld:
1. Aan de persoon die de rechtshandeling verricht.
2. Aan de handeling zelf.
1.2.1 Vereisten gesteld aan de persoon die de rechtshandeling verricht
De persoon die de rechtshandeling wil verrichten, moet aan twee voorwaarden voldoen:
1. Hij moet handelingsbekwaam zijn (art. 3:32).
2. Hij moet handelingsbevoegd zijn (art. 3:43).
Ad 1 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid: de geschiktheid van een persoon om voor zichzelf rechtshandelingen tot
stand te brengen. Niet ieder mens is op ieder moment in zijn leven even goed in staat om zijn
belangen te behartigen. Vandaar dat de wet zichzelf de bevoegdheid toekent vast te stellen dat
bepaalde (groepen van) personen onbekwaam zijn om rechtshandelingen te verrichten (art. 3:32).
Onbekwaam onder de huidige wetgeving kunnen zijn:
Minderjarigen (art. 1:234).
Onder curatele gestelden (art. 1:381, lid 2).
Meerzijdige rechtshandelingen verricht door een handelingsonbekwame zijn vernietigbaar, evenals
een eenzijdige rechtshandeling zoals het nemen van ontslag. Een rechtshandeling van een
handelings- onbekwame die niet tot één of meer bepaalde personen gericht is, is nietig. Zie art. 3:32,
lid 2.
Ad 2 Handelingsonbevoegdheid
Handelingsonbevoegdheid: de geschiktheid van een persoon om een bepaalde rechtshandeling te
verrichten (art. 3:43). Iemand die in het algemeen bekwaam is rechtshandelingen aan te gaan, kan in
een bijzonder geval op grond van een wettelijke bepaling onbevoegd zijn deze ene rechtshandeling
te verrichten. Handelingen die in strijd met deze bepaling verricht zijn, zijn nietig en verplichten de
onbevoegde tot schadevergoeding.
1.2.2 Vereisten gesteld aan de handeling
De eerste vereiste dat door de wet wordt gesteld aan de handeling die erop gericht is rechtsgevolgen
in het leven te roepen, is een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft
geopenbaard (wilsverklaring).
Wilsverklaring en vorm
De wilsverklaring is in beginsel niet aan enige vorm gebonden. Er kan iets overeengekomen worden
door een mondelinge aanvaarding van het aanbod, maar ook per brief of per e-mail (art. 3:37, lid 1).
Soms schrijft de wet echter voor een bepaalde handeling wel een bepaalde vorm voor. In deze
gevallen is de rechtshandeling op straffe van nietigheid aan de voorgeschreven vorm gebonden (art.
3:39).
Aan de handeling die erop gericht is rechtsgevolgen in het leven te roepen, stelt de wet twee
voorwaarden:
1. Zij moet berusten op een verklaarde wil van de handelende persoon.
2. Zij moet als de wet dit voorschrijft, zijn verricht in de voorgeschreven vorm.
2
, Met betrekking tot de totstandkoming van rechtshandelingen zit in de wet een dubbele grondslag:
1. Stemmen wil en verklaring overeen (het normale geval), dan komt de rechtshandeling tot stand
op de grondslag van de verklaarde wil (art. 3:33).
2. Lopen wil en verklaring uiteen, dan kan niettemin een geldige rechtshandeling tot stand komen
en wel op de grondslag van het opgewekte vertrouwen (art. 3:35).
Wanneer de wederpartij van degene wiens wil niet met zijn verklaring overeenstemt, en onder de
gegeven omstandigheden redelijkerwijze op mocht vertrouwen dat de verklaarde wil de werkelijke
wil weergaf, is de verklarende partij – ondanks zijn niet-willen en dus ondanks art. 3:33 – aan zijn
verklaring gebonden. Dit wordt het vertrouwensbeginsel genoemd.
Wanneer wil en verklaring van elkaar afwijken als gevolg van een geestelijke stoornis, treedt de
speciale regel van art 3:34, lid 2 in werking. Wanneer iemand een rechtshandeling verricht onder
invloed van een geestelijke stoornis en er sprake is van een situatie waarin bij de wederpartij ‘een
rood lichtje moet gaan branden’ (art. 3:35 dus niet van toepassing), dan is de rechtshandeling in
kwestie vernietigbaar. Een eenzijdige rechtshandeling die niet tot één of meer bepaalde personen
gericht was, wordt door het ontbreken van de wil echter nietig.
Wanneer de verklaring van een partij bij een overeenkomst niet overeenstemt met zijn op
rechtsgevolg gerichte wil, en de wederpartij weet dit, is er in beginsel geen overeenkomst tot stand
gekomen. Wanneer de wederpartij daarentegen weet dat hij met een geestelijke gestoorde een
overeenkomst sluit, is er wel sprake van een geldige overeenkomst. Deze is echter vernietigbaar.
Er zal dan wel aangetoond moeten worden dat deze rechtshandeling onder invloed van de stoornis
verricht werd. Bewezen moet worden (art. 3:34, lid 1):
1. De stoornis zelf.
2. Causaal verband tussen stoornis en verklaring.
Geestelijke stoornis
Ongerichte rechtshandeling: Gerichte rechtshandeling:
nietig (art. 3:34, lid 2) vernietigbaar (art. 3:34, lid 2)
Gestoorde moet bewijzen:
1. stoornis
2. causaal verband tussen
stoornis en wilsverklaring (art.
3:34, lid 1)
Is: geldig, in geval van
redelijk vertrouwen
wederpartij (art.3:35)
Een bijzonder geval van het uiteenlopen van wil en verklaring doet zich voor wanneer bij de totstand-
koming van een rechtshandeling sprake is van een misverstand. Er is bijvoorbeeld sprake van een
3