Verkort Europees Recht
Week 1
De EU-rechtsorde wordt onderverdeeld in drie type beginselen:
1. Constitutieve beginselen: begrenzen en bepalen de bevoegdheden
van de EU.
Attributiebeginsel (art. 5 lid 2 VEU): De EU handelt alleen binnen
bevoegdheden die de lidstaten hebben toegekend (via verdragen).
Indien de EU buiten haar bevoegdheden handelt, kan een lidstaat een
rechtszaak starten bij het HvJ om de maatregel ongeldig te verklaren.
Subsidiariteitsbeginsel (art. 5 lid 3 VEU): De EU treedt alleen op als
lidstaten een doel niet zelf kunnen bereiken en de EU dit beter kan.
Bijvoorbeeld vervuiling. Dit wordt getoetst via een subsidiariteitstoets
EU treedt pas op als lidstaten niet zelf het probleem op kunnen
lossen.
Exclusieve bevoegdheden: daarbij geldt het
subsidiariteitsbeginsel en subsidiariteitstoet niet, omdat het
gemeenschappelijk wordt geregeld (art. 3 VEU):
- Douane-unie
- Mededingingsregels
- Monetair beleid van de euro
- Visserij
- Gemeenschappelijk handelspolitiek
Subsidiariteitstoets:
1. Is er sprake van een exclusieve bevoegdheid?
2. Kunnen lidstaten het gewenste resultaat niet voldoende centraal,
regionaal of op lokaal niveau bereiken?
Evenredigheidsbeginsel (art. 5 lid 4 VEU): De EU mag niet verder gaan
dan noodzakelijk is om de doelen te bereiken. Bijvoorbeeld geen
onnodige wetgeving maken die verder reikt dan wat nodig is om
consumenten te beschermen. Toetsing omvat geschiktheid,
noodzakelijkheid en belangenafweging (evenredigheidstoets).
Evenredigheidstoets:
1. Is de maatregel geschikt? (Causaal verband tussen maatregel en
doel).
2. Gaat de maatregel niet verder dan noodzakelijk om die doelstelling
te bereiken?
3. Evenredigheid stricto sensu. Is de maatregel genomen op basis van
een juiste belangenafweging en raakt deze bijv. niet aan een ander
belang
2. Algemene beginselen die betrekking hebben op de lidstaten en
individuen: Betrekking op rechten en verplichtingen binnen het EU-
rechtskader.
3. Algemene beginselen die EU-waarden bepalen: Leiden EU-
optreden, zoals respect voor mensenrechten.
Loyaliteitsbeginsel (art. 4 lid 3 VEU):
,Dit grondbeginsel regelt de samenwerking tussen de EU en lidstaten en de
nakoming van afspraken. Het verplicht wederzijds respect en steun bij
taken, naleving van EU-regels, en onthouding van maatregelen die EU-
doelen schaden. Het Hof van Justitie toetst dit met het nuttig-effect-
principe om nakoming en onthouding van lidstaten te toetsen.
Nuttig-effect: wordt gebruikt door HvJ om nakoming en onthouding van
lidstaten te toetsen. Het onthouden van maatregelen, die de
verwezenlijking van de doelstelling van de EU in gevaar kunnen brengen.
Het begrip van nuttigeffect wordt met hoog regelmaat gebruikt door het
HvJ om de nakoming en onthouding van lidstaten te toetsen.
Relatie tussen beginselen
- Constitutieve beginselen: Cruciaal voor de totstandkoming en
toepassing van EU-wetgeving, beschermen lidstaatautonomie.
- Loyaliteitsbeginsel: Gericht op samenwerking en nakoming van
verplichtingen, niet direct gerelateerd aan bevoegdheden.
Voorbeeldtoepassing:
Een vraag over de evenredigheidstoets in een tentamen kan drie stappen
vereisen (geschiktheid, noodzakelijkheid, belangenafweging) en om de
relatie met het attributie- en subsidiariteitsbeginsel aan te tonen. Het
loyaliteitsbeginsel hoort hier niet bij, omdat het over samenwerking gaat,
niet bevoegdheden.
Praktische implicatie
De EU-wetgeving is een resultaat van overleg en goedkeuring door
lidstaten. Regelgeving is dus niet volledig autonoom van lidstaten; zij
bepalen gezamenlijk de kaders. Nationale wetgeving blijft mogelijk zolang
het niet in strijd is met EU-regels.
Belangrijkste doelstellingen van de EU (art. 3 VEU):
1. Vrede bevorderen
2. Vrijheid, veiligheid en recht
3. Het tot stand brengen van de interne markt
4. Het instellen van een economisch en monetaire unie
5. Extern beleid
Interne markt en vrij verkeer
De interne markt is gebaseerd op het vrije verkeer van personen,
goederen, diensten en kapitaal.
- Goederen en diensten moeten vrij circuleren binnen de EU, zonder
belemmeringen (zoals invoerrechten).
- Harmonisatie en wetgeving is nodig om deze vrije markt mogelijk te
maken.
Extern beleid van de EU valt uiteen in:
Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB): meer
politiek van aard en gericht op externe betrekkingen van lidstaten op
het gebied van buitenlandsbeleid en veiligheid.
, Overig extern beleid: gemeenschappelijke handelspolitiek en
ontwikkelingssamenwerking.
Belangrijk: als iets eenmaal is vastgesteld als exclusief EU, dan mag je
geen subsidiariteitstoets doen; het is dan al besloten dat het
supranationaal is.
Voorbeeld protesteren in Den-Haag tegen visserij, heeft geen nut omdat
het op Europees niveau wordt geregeld.
Week 2
Het beginsel van loyale samenwerking (art. 4 lid 3 VEU)
Verplichtingen voor lidstaten:
Actief: Maatregelen nemen om EU-doelstellingen te verwezenlijken.
Passief: Geen maatregelen nemen die EU-doelstellingen in gevaar
brengen.
Toepassing:
Geldt niet alleen tussen lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de
EU-instellingen, maar ook binnen de nationale rechtsorde (centrale en
decentrale overheden, inclusief nationale rechters). Het is belangrijk voor
de correcte doorwerking van EU-richtlijnen.
Richtlijnen (art. 288 VWEU): omzetting en werking
Richtlijnen zijn bindend voor lidstaten ten aanzien van het bereiken van
een bepaald resultaat binnen een termijn. Lidstaten moeten deze
richtlijnen omzetten in nationale wetgeving binnen een vastgestelde
termijn (meestal 2 jaar). Met name bedoeld om lidstaten voldoende tijd te
geven om de omzettingswetgeving op te stellen.
Omzettingstermijn niet expliciet vermeld? Dan geldt dat de richtlijn 20
dagen na publicatie in het Publicatieblad van de EU, in werking treedt.
Belangrijk: bij het lezen van een richtlijn in een casus, ga uit van twee jaar
tenzij de MC nadrukkelijk iets anders stelt.
Tijdens de omzettingstermijn:
Lidstaten mogen geen maatregelen nemen die de verwezenlijking van de
richtlijn hinderen. Een richtlijnbepaling kan rechtstreekse werking hebben
als deze voldoet aan drie criteria:
1. De bepaling is voldoende duidelijk
2. De bepaling is nauwkeurig
3. De bepaling is onvoorwaardelijk
Is deze richtlijnbepaling voldoende duidelijk en nauwkeurig en onvoorwaardelijk?
Een bepaling uit een richtlijn kan bijvoorbeeld luiden: "De lidstaten kunnen
wettelijke of andere maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat een
producent een uitgebreide verantwoordelijkheid draagt." Dit soort
formuleringen, waarin wordt gesproken over "kunnen", ‘’kunnen onder
andere’ en "de mate waarin in", geven de lidstaat beoordelingsruimte,
waardoor de bepaling niet voldoende duidelijk en nauwkeurig is. In dat
, geval kan deze geen rechtstreekse werking hebben. Dus goed kijken of
je er nog verdere diepere invulling aan kan geven of niet.
Indien lidstaten een richtlijn niet tijdig of correct omzetten, kan de
richtlijnbepaling alsnog rechtstreeks doorwerken in de nationale
wetgeving. Dit kan complex zijn en hangt af van het soort bepaling en de
wijze waarop deze is geformuleerd.
Loyaliteitsbeginsel
Is van toepassing op nationale rechters. Rechters moeten zich onthouden
van interpretatie van het nationale recht, die de verwezenlijking van het
door de richtlijn nagestreefde doel in ernstig gevaar zouden kunnen
brengen.
Rechtsregel komt voort uit: Inter-Environment en Adeneler-arrest.
Rol van nationale rechters
- Richtlijnconforme interpretatie: Nationale wetgeving moet zoveel
mogelijk worden uitgelegd worden in lijn met de richtlijn, dit komt uit
het Marleasing-arrest. Dit is pas mogelijk na het verstrijken van de
omzettingstermijn.
Is een richtlijn niet of onjuist omgezet in het nationaal recht? Dan
geldt er een verbod op omgekeerde verticale werking de
overheid mag deze niet inroepen tegenover particulieren (overheid
mag niet profiteren van het feit dat een richtlijn niet correct of is
omgezet en de particulier hierbij nadeel ondervindt).
- Verbod op contra legem-interpretatie: Rechters mogen nationale
wetten niet interpreteren op een manier die in strijd is met de duidelijk
beantwoording van het nationale recht. De rechter moet wel streven
naar richtlijnconforme interpretatie, nationale wet moet in lijn zijn met
richtlijn en niet in strijd met de doelstelling van de richtlijn.
- Verbod op horizontale rechtstreekse werking: Een particulier kan
een richtlijn niet tegen een andere particulier inroepen, indien deze
richtlijn nog niet of onjuist is omgezet. Beide partijen moeten kunnen
vertrouwen op nationale wetgeving.
1. Rechter kijkt of richtlijnconforme interpretatie mogelijk is. Zo niet?
Dan kijkt de rechter alsnog of er wellicht sprake is van rechtstreekse
werking.
2. Voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk
o Verticale werking: particulier kan een beroep doen op EU-
wetgeving ten opzichte van de staat (overheid ↔ burger).
o Horizontale werking: particulier kan geen beroep doen op een
richtlijn ten opzichte van een andere particulier, richtlijnen
werken niet direct horizontaal tussen burgers onderling
(burger ↔ burger).
Voorwaarden voor directe werking
Een bepaling moet:
Week 1
De EU-rechtsorde wordt onderverdeeld in drie type beginselen:
1. Constitutieve beginselen: begrenzen en bepalen de bevoegdheden
van de EU.
Attributiebeginsel (art. 5 lid 2 VEU): De EU handelt alleen binnen
bevoegdheden die de lidstaten hebben toegekend (via verdragen).
Indien de EU buiten haar bevoegdheden handelt, kan een lidstaat een
rechtszaak starten bij het HvJ om de maatregel ongeldig te verklaren.
Subsidiariteitsbeginsel (art. 5 lid 3 VEU): De EU treedt alleen op als
lidstaten een doel niet zelf kunnen bereiken en de EU dit beter kan.
Bijvoorbeeld vervuiling. Dit wordt getoetst via een subsidiariteitstoets
EU treedt pas op als lidstaten niet zelf het probleem op kunnen
lossen.
Exclusieve bevoegdheden: daarbij geldt het
subsidiariteitsbeginsel en subsidiariteitstoet niet, omdat het
gemeenschappelijk wordt geregeld (art. 3 VEU):
- Douane-unie
- Mededingingsregels
- Monetair beleid van de euro
- Visserij
- Gemeenschappelijk handelspolitiek
Subsidiariteitstoets:
1. Is er sprake van een exclusieve bevoegdheid?
2. Kunnen lidstaten het gewenste resultaat niet voldoende centraal,
regionaal of op lokaal niveau bereiken?
Evenredigheidsbeginsel (art. 5 lid 4 VEU): De EU mag niet verder gaan
dan noodzakelijk is om de doelen te bereiken. Bijvoorbeeld geen
onnodige wetgeving maken die verder reikt dan wat nodig is om
consumenten te beschermen. Toetsing omvat geschiktheid,
noodzakelijkheid en belangenafweging (evenredigheidstoets).
Evenredigheidstoets:
1. Is de maatregel geschikt? (Causaal verband tussen maatregel en
doel).
2. Gaat de maatregel niet verder dan noodzakelijk om die doelstelling
te bereiken?
3. Evenredigheid stricto sensu. Is de maatregel genomen op basis van
een juiste belangenafweging en raakt deze bijv. niet aan een ander
belang
2. Algemene beginselen die betrekking hebben op de lidstaten en
individuen: Betrekking op rechten en verplichtingen binnen het EU-
rechtskader.
3. Algemene beginselen die EU-waarden bepalen: Leiden EU-
optreden, zoals respect voor mensenrechten.
Loyaliteitsbeginsel (art. 4 lid 3 VEU):
,Dit grondbeginsel regelt de samenwerking tussen de EU en lidstaten en de
nakoming van afspraken. Het verplicht wederzijds respect en steun bij
taken, naleving van EU-regels, en onthouding van maatregelen die EU-
doelen schaden. Het Hof van Justitie toetst dit met het nuttig-effect-
principe om nakoming en onthouding van lidstaten te toetsen.
Nuttig-effect: wordt gebruikt door HvJ om nakoming en onthouding van
lidstaten te toetsen. Het onthouden van maatregelen, die de
verwezenlijking van de doelstelling van de EU in gevaar kunnen brengen.
Het begrip van nuttigeffect wordt met hoog regelmaat gebruikt door het
HvJ om de nakoming en onthouding van lidstaten te toetsen.
Relatie tussen beginselen
- Constitutieve beginselen: Cruciaal voor de totstandkoming en
toepassing van EU-wetgeving, beschermen lidstaatautonomie.
- Loyaliteitsbeginsel: Gericht op samenwerking en nakoming van
verplichtingen, niet direct gerelateerd aan bevoegdheden.
Voorbeeldtoepassing:
Een vraag over de evenredigheidstoets in een tentamen kan drie stappen
vereisen (geschiktheid, noodzakelijkheid, belangenafweging) en om de
relatie met het attributie- en subsidiariteitsbeginsel aan te tonen. Het
loyaliteitsbeginsel hoort hier niet bij, omdat het over samenwerking gaat,
niet bevoegdheden.
Praktische implicatie
De EU-wetgeving is een resultaat van overleg en goedkeuring door
lidstaten. Regelgeving is dus niet volledig autonoom van lidstaten; zij
bepalen gezamenlijk de kaders. Nationale wetgeving blijft mogelijk zolang
het niet in strijd is met EU-regels.
Belangrijkste doelstellingen van de EU (art. 3 VEU):
1. Vrede bevorderen
2. Vrijheid, veiligheid en recht
3. Het tot stand brengen van de interne markt
4. Het instellen van een economisch en monetaire unie
5. Extern beleid
Interne markt en vrij verkeer
De interne markt is gebaseerd op het vrije verkeer van personen,
goederen, diensten en kapitaal.
- Goederen en diensten moeten vrij circuleren binnen de EU, zonder
belemmeringen (zoals invoerrechten).
- Harmonisatie en wetgeving is nodig om deze vrije markt mogelijk te
maken.
Extern beleid van de EU valt uiteen in:
Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB): meer
politiek van aard en gericht op externe betrekkingen van lidstaten op
het gebied van buitenlandsbeleid en veiligheid.
, Overig extern beleid: gemeenschappelijke handelspolitiek en
ontwikkelingssamenwerking.
Belangrijk: als iets eenmaal is vastgesteld als exclusief EU, dan mag je
geen subsidiariteitstoets doen; het is dan al besloten dat het
supranationaal is.
Voorbeeld protesteren in Den-Haag tegen visserij, heeft geen nut omdat
het op Europees niveau wordt geregeld.
Week 2
Het beginsel van loyale samenwerking (art. 4 lid 3 VEU)
Verplichtingen voor lidstaten:
Actief: Maatregelen nemen om EU-doelstellingen te verwezenlijken.
Passief: Geen maatregelen nemen die EU-doelstellingen in gevaar
brengen.
Toepassing:
Geldt niet alleen tussen lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de
EU-instellingen, maar ook binnen de nationale rechtsorde (centrale en
decentrale overheden, inclusief nationale rechters). Het is belangrijk voor
de correcte doorwerking van EU-richtlijnen.
Richtlijnen (art. 288 VWEU): omzetting en werking
Richtlijnen zijn bindend voor lidstaten ten aanzien van het bereiken van
een bepaald resultaat binnen een termijn. Lidstaten moeten deze
richtlijnen omzetten in nationale wetgeving binnen een vastgestelde
termijn (meestal 2 jaar). Met name bedoeld om lidstaten voldoende tijd te
geven om de omzettingswetgeving op te stellen.
Omzettingstermijn niet expliciet vermeld? Dan geldt dat de richtlijn 20
dagen na publicatie in het Publicatieblad van de EU, in werking treedt.
Belangrijk: bij het lezen van een richtlijn in een casus, ga uit van twee jaar
tenzij de MC nadrukkelijk iets anders stelt.
Tijdens de omzettingstermijn:
Lidstaten mogen geen maatregelen nemen die de verwezenlijking van de
richtlijn hinderen. Een richtlijnbepaling kan rechtstreekse werking hebben
als deze voldoet aan drie criteria:
1. De bepaling is voldoende duidelijk
2. De bepaling is nauwkeurig
3. De bepaling is onvoorwaardelijk
Is deze richtlijnbepaling voldoende duidelijk en nauwkeurig en onvoorwaardelijk?
Een bepaling uit een richtlijn kan bijvoorbeeld luiden: "De lidstaten kunnen
wettelijke of andere maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat een
producent een uitgebreide verantwoordelijkheid draagt." Dit soort
formuleringen, waarin wordt gesproken over "kunnen", ‘’kunnen onder
andere’ en "de mate waarin in", geven de lidstaat beoordelingsruimte,
waardoor de bepaling niet voldoende duidelijk en nauwkeurig is. In dat
, geval kan deze geen rechtstreekse werking hebben. Dus goed kijken of
je er nog verdere diepere invulling aan kan geven of niet.
Indien lidstaten een richtlijn niet tijdig of correct omzetten, kan de
richtlijnbepaling alsnog rechtstreeks doorwerken in de nationale
wetgeving. Dit kan complex zijn en hangt af van het soort bepaling en de
wijze waarop deze is geformuleerd.
Loyaliteitsbeginsel
Is van toepassing op nationale rechters. Rechters moeten zich onthouden
van interpretatie van het nationale recht, die de verwezenlijking van het
door de richtlijn nagestreefde doel in ernstig gevaar zouden kunnen
brengen.
Rechtsregel komt voort uit: Inter-Environment en Adeneler-arrest.
Rol van nationale rechters
- Richtlijnconforme interpretatie: Nationale wetgeving moet zoveel
mogelijk worden uitgelegd worden in lijn met de richtlijn, dit komt uit
het Marleasing-arrest. Dit is pas mogelijk na het verstrijken van de
omzettingstermijn.
Is een richtlijn niet of onjuist omgezet in het nationaal recht? Dan
geldt er een verbod op omgekeerde verticale werking de
overheid mag deze niet inroepen tegenover particulieren (overheid
mag niet profiteren van het feit dat een richtlijn niet correct of is
omgezet en de particulier hierbij nadeel ondervindt).
- Verbod op contra legem-interpretatie: Rechters mogen nationale
wetten niet interpreteren op een manier die in strijd is met de duidelijk
beantwoording van het nationale recht. De rechter moet wel streven
naar richtlijnconforme interpretatie, nationale wet moet in lijn zijn met
richtlijn en niet in strijd met de doelstelling van de richtlijn.
- Verbod op horizontale rechtstreekse werking: Een particulier kan
een richtlijn niet tegen een andere particulier inroepen, indien deze
richtlijn nog niet of onjuist is omgezet. Beide partijen moeten kunnen
vertrouwen op nationale wetgeving.
1. Rechter kijkt of richtlijnconforme interpretatie mogelijk is. Zo niet?
Dan kijkt de rechter alsnog of er wellicht sprake is van rechtstreekse
werking.
2. Voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk
o Verticale werking: particulier kan een beroep doen op EU-
wetgeving ten opzichte van de staat (overheid ↔ burger).
o Horizontale werking: particulier kan geen beroep doen op een
richtlijn ten opzichte van een andere particulier, richtlijnen
werken niet direct horizontaal tussen burgers onderling
(burger ↔ burger).
Voorwaarden voor directe werking
Een bepaling moet: