Vraag 1
Vaste kosten zijn:
● kosten die mee variëren met de output
● kosten die mee variëren met de opbrengsten
● kosten die onafhankelijk zijn van de output
● Kosten die onafhankelijk zijn van de grootte van de organisatie
Vraag 2
Gegevens van een vzw:
- vaste kosten op jaarbasis: 10 000 euro
- variabele kosten op jaarbasis: 28 000 euro
- output q op jaarbasis: 2 000 eenheden
Gevraagd:
Hoe ziet de totale kostenfunctie van deze organisatie eruit?
● TK = 10 000 + 28 000 q
● TK = 5 + 28 000 q
● TK = 10 000 + 14 q
● Nog anders
Vraag 3
Als de totale kostencurve van een organisatie geschreven wordt als:
TK = 60 000 + 25q
en de totale opbrengstencurve als:
TO = 40 000 + 29q
(met q = output), dan weet je dat:
● de vaste kosten groter zijn dan de vaste opbrengsten
● het breakevenpunt 500 bedraagt
● de gemiddelde variabele kosten groter zijn dan de gemiddelde variabele opbrengsten
● het breakevenpunt 5000 bedraagt