Nederland binnen Europa samenvatting
Les 1
In de loop van de eeuwen zijn er verschillende theorieën ontwikkeld over de
vraag hoe de vrijheid van het individu zo goed mogelijk wordt beschermd tegen
de macht van de staat. De trias politica is een spreiding en verdeling van de
staatsmacht dit noem je ook de leer van de machtenscheiding. Het is bedacht
door montesquieu. Onder macht verstaan we de bevoegdheid die tot een orgaan
is toe verdeeld. Het is er om machtsmisbruik te voorkomen. De staatsmacht
moet worden verdeeld over drie machten en voeren allemaal een aparte
overheidstaak uit.
Het staatsrecht heeft 3 taken, een constituerende functie (het stelt
overheidsambten in), daaraan kent die bevoegdheden toe (attribuerende
functie), en regelt hun onderlinge verhouding (regulerende functie)
Waarom willen wij gezag boven ons?
Voor de orde van Nederland, anders krijg je het recht van de sterkste. Het is er ook om dingen te
regelen.
Grondwet:
geschreven regeling wet
Constitutie:
geheel van geschreven en ongeschreven regels (wetten, verdragen, gewoonte en jurisprudentie)
Wat is een staat?
Heeft een paar eisen:
1. Gezag (een regering die zijn land kan besturen)
2. Gemeenschap van mensen (volk)
3. Grondgebied
4. Erkend worden door andere staten
Een staat wordt in 4 stappen opgericht:
1. De 3G’s
2. Spreiden bevoegdheden over het grondgebied (staatsvorm)
3. Wie regeert en hoe de keuzes invloed kunnen hebben (regeervorm)
4. Spreiden bevoegdheden over lichamen en organen (horizontaal en verticaal)
Staatsvormen:
eenheidsstaat: bvb Nederland, het gezag komt van bovenaf (uit Den Haag).
Bondsstaat: bvb Duitsland aparte delen naast mekaar die samen worden.
Statenbond: staten bij mekaar maar ze liggen los maar hebben wel samen wat geregeld.
Unie: bvb Europese unie het verbond van het volk niet het staat.
Een rechtstaat is geen staatsvorm maar een gedachte dat de staat aan 4 vereisten moet voldoen:
1. Legaliteitsbeginsel (alles wat de overheid doet moet gebaseerd zijn op de wet)
, 2. Sprake zijn van spreiden overheidsmacht (horizontaal trias politica en verticaal
decentralisatie)
3. Onafhankelijke en onpartijdige rechter
4. Eerbiedigen van de grondrechten
Regeervormen:
1. Autoritair (alleen in hun eentje of in een klein groepje) ß hebben geen rechtstaat
2. Democratisch
à presidentieel: volks vertegenwoordigende orgaan maakt wetten (de Staten-Generaal)
à parlementair: samenwerking met Staten-Generaal en Regering om wetten te maken.
Checks and Balances: controleren van de bevoegdheden om onderlinge samenwerkingen tegen te
gaan.
In Nederland zijn er 3 machten (trias politica)
De wetgevende macht: de wetgevende macht doet de regering en de
Staten-Generaal samen art. 81 GW. De Staten-Generaal bestaat uit de 1e
en 2e kamer samen art 50 en 51 GW. De leden van de 2e kamer kiest het
volk, leden van de 1e kamer worden gekozen door de provinciale staten.
De regering kan zelf wetten maken en de Staten-Generaal controleert dit.
Ook parlement genoemd
De uitvoerende macht: doet de regering, de regering wordt gevormd
door de koning en ministers art 41 lid 1 GW, daarnaast is er een
ministerraad deze bestaat uit alle ministers art 45 GW en de hoofd is de
minister-president.
De rechtsprekende macht: de belangrijkste taak van een rechterlijke
macht is beslechten van geschillen doormiddel van algemene regels. Het is
belangrijk dat een rechter onafhankelijk is. De rechter is zelf niet bevoegd
om wetten te maken, hij mag ook geen bevel geven tot wetgeving.
Als de regering een besluit neemt noem je dit altijd een koninklijk besluit, Een
beschikking is voor een individueel persoon bvb iemand zijn achternaam
veranderen. Als het voor algemeen belang is noem je het een algemene
maatregel van bestuur bvb een milieuwet.
De scheiding van deze groepen noem je de machtenscheiding en het is
ervoor om een zeker evenwicht te hebben en dat het eerlijk is.
Staatsinrichting: de organisatie van de staat
Nederland is een democratie, dit betekend dat het volk zeggenschap heeft. Er
zijn 2 vormen van democratie:
Directe democratie: beslissingen worden rechtstreeks door de burger
genomen
Representatieve/indirecte democratie: wij kiezen onze
volksvertegenwoordigers
Je hebt het: (mag alleen als je meerderjarige Nederlander bent)
Actief kiesrecht: dit is het recht om leden te kiezen
, Passief kiesrecht: het recht om gekozen te worden
Nederland heeft een constitutionele monarchie dit betekend dat we een
koning hebben en zijn positie begrensd is.
De overheid moet zich ook aan zijn eigen regels houden als dit niet gebeurd kan
de burger naar de rechter gaan. Daarom noemen we Nederland een rechtsstaat
iedereen moet zich aan de wetten en regels houden, dit zorgt ervoor dat de
burgers worden beschermd en naar de rechter kunnen als dit niet het geval is. Dit
wordt ook wel het legaliteitsbeginsel genoemd, je mag alleen gestraft worden
met iets wat in de wet staat. Een ander element van een rechtstaat is dat burgers
grondrechten hebben om bvb vrij van godsdienst te zijn.
Nederland is een parlementair stelsel, dit betekend dat de bevolking de
tweede kamer kiest. 1 van de 2 dingen waardoor het een parlementair stelsel is
omdat er een ministeriele verantwoordelijkheid is, en door de vertrouwensregel
(de minister moet aftreden als het vertrouwen verloren is).
3 kwesties waaruit het parlementaire systeem is ontstaan.
- April beweging: (kwestie van geloof, protestanten en katholieken kwamen in opstand en de
koning nam het voor hen op omdat hij ook protestants was. Conflict tussen het volk en de
koning, regering is verantwoordelijk voor alle handelingen van de koning.
(Vertrouwensregel) 1958.
- Kwestie Meijer: meneer Meijer was minister van koloniën, hij kreeg de functie om
gouverneur generaal te worden in Nederlands-Indië, de kamer wou dit niet maar de koning
gaf hem toch de bevoegdheid om te gaan en deze functie daar uit te oefenen. Er ontstond
een conflict tussen de kamer en de regering, de kamers werden ontbonden hier werd de
ontbindingsregel ingevoerd. Ministers zijn ook verantwoordelijk voor alle handelingen van de
koning. 1866. (regel is dat ministers verantwoordelijk zijn voor alle handelingen van de
koning)
- Luxemburgse kwestie: Willem de 2e was koning en hertog van Luxemburg, hij tekent een
verdrag namens Luxemburg en Nederland voor de neutraliteit van Luxemburg. Nederland
zegt dat zij geen verantwoordelijk daarvoor kan dragen, ze roepen de regering ter
verantwoording, het kabinet biedt ontslag aan maar de koning ging dit tegen. De koning had
toen der tijd zoveel macht dat hij de kamers ontbind, er werden verkiezingen gehouden maar
dezelfde personen kwamen weer terug, daarna heeft de koning het nog een keer de kamers
ontbonden, (dit mag niet 2x vanwege hetzelfde conflict.)
De kern van parlementair systeem bestaat uit:
1. Vertrouwensregel (ook motie van wantrouwen)
2. Ministeriële verantwoordelijkheid (koning is onafhankelijk als hij iets doet
dan zijn de ministers verantwoordelijk)
Bij een conflict tussen de tweede kamer en de regering kan de regering aan
hoofd blijven en de kamer ontbinden. Als de nieuwe kamer ook ruzie heeft kan
deze niet ontbonden worden, dan moet de regering aftreden dit noem je de
vertrouwensregel.
Bij de wetswijziging in 1848 werd aan beide kamers 2 nieuwe rechten
toegekend:
Les 1
In de loop van de eeuwen zijn er verschillende theorieën ontwikkeld over de
vraag hoe de vrijheid van het individu zo goed mogelijk wordt beschermd tegen
de macht van de staat. De trias politica is een spreiding en verdeling van de
staatsmacht dit noem je ook de leer van de machtenscheiding. Het is bedacht
door montesquieu. Onder macht verstaan we de bevoegdheid die tot een orgaan
is toe verdeeld. Het is er om machtsmisbruik te voorkomen. De staatsmacht
moet worden verdeeld over drie machten en voeren allemaal een aparte
overheidstaak uit.
Het staatsrecht heeft 3 taken, een constituerende functie (het stelt
overheidsambten in), daaraan kent die bevoegdheden toe (attribuerende
functie), en regelt hun onderlinge verhouding (regulerende functie)
Waarom willen wij gezag boven ons?
Voor de orde van Nederland, anders krijg je het recht van de sterkste. Het is er ook om dingen te
regelen.
Grondwet:
geschreven regeling wet
Constitutie:
geheel van geschreven en ongeschreven regels (wetten, verdragen, gewoonte en jurisprudentie)
Wat is een staat?
Heeft een paar eisen:
1. Gezag (een regering die zijn land kan besturen)
2. Gemeenschap van mensen (volk)
3. Grondgebied
4. Erkend worden door andere staten
Een staat wordt in 4 stappen opgericht:
1. De 3G’s
2. Spreiden bevoegdheden over het grondgebied (staatsvorm)
3. Wie regeert en hoe de keuzes invloed kunnen hebben (regeervorm)
4. Spreiden bevoegdheden over lichamen en organen (horizontaal en verticaal)
Staatsvormen:
eenheidsstaat: bvb Nederland, het gezag komt van bovenaf (uit Den Haag).
Bondsstaat: bvb Duitsland aparte delen naast mekaar die samen worden.
Statenbond: staten bij mekaar maar ze liggen los maar hebben wel samen wat geregeld.
Unie: bvb Europese unie het verbond van het volk niet het staat.
Een rechtstaat is geen staatsvorm maar een gedachte dat de staat aan 4 vereisten moet voldoen:
1. Legaliteitsbeginsel (alles wat de overheid doet moet gebaseerd zijn op de wet)
, 2. Sprake zijn van spreiden overheidsmacht (horizontaal trias politica en verticaal
decentralisatie)
3. Onafhankelijke en onpartijdige rechter
4. Eerbiedigen van de grondrechten
Regeervormen:
1. Autoritair (alleen in hun eentje of in een klein groepje) ß hebben geen rechtstaat
2. Democratisch
à presidentieel: volks vertegenwoordigende orgaan maakt wetten (de Staten-Generaal)
à parlementair: samenwerking met Staten-Generaal en Regering om wetten te maken.
Checks and Balances: controleren van de bevoegdheden om onderlinge samenwerkingen tegen te
gaan.
In Nederland zijn er 3 machten (trias politica)
De wetgevende macht: de wetgevende macht doet de regering en de
Staten-Generaal samen art. 81 GW. De Staten-Generaal bestaat uit de 1e
en 2e kamer samen art 50 en 51 GW. De leden van de 2e kamer kiest het
volk, leden van de 1e kamer worden gekozen door de provinciale staten.
De regering kan zelf wetten maken en de Staten-Generaal controleert dit.
Ook parlement genoemd
De uitvoerende macht: doet de regering, de regering wordt gevormd
door de koning en ministers art 41 lid 1 GW, daarnaast is er een
ministerraad deze bestaat uit alle ministers art 45 GW en de hoofd is de
minister-president.
De rechtsprekende macht: de belangrijkste taak van een rechterlijke
macht is beslechten van geschillen doormiddel van algemene regels. Het is
belangrijk dat een rechter onafhankelijk is. De rechter is zelf niet bevoegd
om wetten te maken, hij mag ook geen bevel geven tot wetgeving.
Als de regering een besluit neemt noem je dit altijd een koninklijk besluit, Een
beschikking is voor een individueel persoon bvb iemand zijn achternaam
veranderen. Als het voor algemeen belang is noem je het een algemene
maatregel van bestuur bvb een milieuwet.
De scheiding van deze groepen noem je de machtenscheiding en het is
ervoor om een zeker evenwicht te hebben en dat het eerlijk is.
Staatsinrichting: de organisatie van de staat
Nederland is een democratie, dit betekend dat het volk zeggenschap heeft. Er
zijn 2 vormen van democratie:
Directe democratie: beslissingen worden rechtstreeks door de burger
genomen
Representatieve/indirecte democratie: wij kiezen onze
volksvertegenwoordigers
Je hebt het: (mag alleen als je meerderjarige Nederlander bent)
Actief kiesrecht: dit is het recht om leden te kiezen
, Passief kiesrecht: het recht om gekozen te worden
Nederland heeft een constitutionele monarchie dit betekend dat we een
koning hebben en zijn positie begrensd is.
De overheid moet zich ook aan zijn eigen regels houden als dit niet gebeurd kan
de burger naar de rechter gaan. Daarom noemen we Nederland een rechtsstaat
iedereen moet zich aan de wetten en regels houden, dit zorgt ervoor dat de
burgers worden beschermd en naar de rechter kunnen als dit niet het geval is. Dit
wordt ook wel het legaliteitsbeginsel genoemd, je mag alleen gestraft worden
met iets wat in de wet staat. Een ander element van een rechtstaat is dat burgers
grondrechten hebben om bvb vrij van godsdienst te zijn.
Nederland is een parlementair stelsel, dit betekend dat de bevolking de
tweede kamer kiest. 1 van de 2 dingen waardoor het een parlementair stelsel is
omdat er een ministeriele verantwoordelijkheid is, en door de vertrouwensregel
(de minister moet aftreden als het vertrouwen verloren is).
3 kwesties waaruit het parlementaire systeem is ontstaan.
- April beweging: (kwestie van geloof, protestanten en katholieken kwamen in opstand en de
koning nam het voor hen op omdat hij ook protestants was. Conflict tussen het volk en de
koning, regering is verantwoordelijk voor alle handelingen van de koning.
(Vertrouwensregel) 1958.
- Kwestie Meijer: meneer Meijer was minister van koloniën, hij kreeg de functie om
gouverneur generaal te worden in Nederlands-Indië, de kamer wou dit niet maar de koning
gaf hem toch de bevoegdheid om te gaan en deze functie daar uit te oefenen. Er ontstond
een conflict tussen de kamer en de regering, de kamers werden ontbonden hier werd de
ontbindingsregel ingevoerd. Ministers zijn ook verantwoordelijk voor alle handelingen van de
koning. 1866. (regel is dat ministers verantwoordelijk zijn voor alle handelingen van de
koning)
- Luxemburgse kwestie: Willem de 2e was koning en hertog van Luxemburg, hij tekent een
verdrag namens Luxemburg en Nederland voor de neutraliteit van Luxemburg. Nederland
zegt dat zij geen verantwoordelijk daarvoor kan dragen, ze roepen de regering ter
verantwoording, het kabinet biedt ontslag aan maar de koning ging dit tegen. De koning had
toen der tijd zoveel macht dat hij de kamers ontbind, er werden verkiezingen gehouden maar
dezelfde personen kwamen weer terug, daarna heeft de koning het nog een keer de kamers
ontbonden, (dit mag niet 2x vanwege hetzelfde conflict.)
De kern van parlementair systeem bestaat uit:
1. Vertrouwensregel (ook motie van wantrouwen)
2. Ministeriële verantwoordelijkheid (koning is onafhankelijk als hij iets doet
dan zijn de ministers verantwoordelijk)
Bij een conflict tussen de tweede kamer en de regering kan de regering aan
hoofd blijven en de kamer ontbinden. Als de nieuwe kamer ook ruzie heeft kan
deze niet ontbonden worden, dan moet de regering aftreden dit noem je de
vertrouwensregel.
Bij de wetswijziging in 1848 werd aan beide kamers 2 nieuwe rechten
toegekend: