Landplanten
● Antheridium/archegonium: Mannelijk (antheridium) en vrouwelijk (archegonium)
gametangium waarin respectievelijk spermatozoïden en eicellen worden gevormd.
● Cormus/thallus: Cormus is een plantenlichaam met stengel, bladeren en wortels;
thallus is een plantenlichaam zonder deze differentiatie.
● Cuticula: Wasachtig laagje op de epidermis dat waterverlies beperkt.
● Diplohaplont: Organisme met een levenscyclus waarin zowel een haploïde als een
diploïde generatie voorkomt.
● Embryo: Jonge diploïde sporofyt die in vroege levensfasen wordt beschermd en
gevoed.
● Heteromorph: Generatiewisseling waarbij gametofyt en sporofyt morfologisch
verschillen.
● Monosporangiaat/polysporangiaat: Monosporangiaat-planten hebben slechts één
type sporangium, terwijl polysporangiaat-planten meerdere sporangia op een
vertakte sporofyt hebben.
● Oögamie: Voortplanting met een grote onbeweeglijke eicel en een kleine
beweeglijke spermatozoïde.
● Rizoïd: Draadvormige structuur voor vasthechting bij niet-vasculaire planten.
● Spermatozoïd: Beweeglijke mannelijke gameet met flagellen.
● Sporangium: Structuur waarin sporen worden gevormd.
Mossen
● Acrocarp/pleurocarp: Acrocarpe mossen hebben sporangia aan de top van de
gametofyt, pleurocarpe mossen hebben sporangia aan zijtakken.
● Annulus: Een ring van cellen rond het sporangium die helpt bij het openen ervan.
● Calyptra: Haploïd kapje dat de jonge sporofyt bedekt en beschermt.
● Columella: Centrale structuur in het sporangium die sporen ondersteunt.
● Dichotoom: Vertakkingspatroon waarbij een as zich steeds in twee gelijke delen
splitst.
● Folieus/thalleus: Folieuze mossen hebben een bebladerde gametofyt; thalleuze
mossen hebben een ongedifferentieerd plantenlichaam.
● Elateren: Draadvormige structuren in het sporangium die helpen bij de
sporenverspreiding.
● Meristeem: Deel van de plant waar actieve celdeling plaatsvindt voor groei.
● Operculum: Deksel dat het sporangium afsluit en opent bij rijping.
● Perichaetium: Structuur rond archegonia en sporofyt bij mossen.
● Peristoom: Tanden rond de opening van een sporangium die de sporenverspreiding
reguleren.
● Protonema: Draadachtig structuurtje dat ontstaat uit een spore en uitgroeit tot een
mosgametofyt.
● Seta: Steel van de sporofyt die het sporangium omhoog houdt.
Vaatplanten
● Apertuur: Opening in een pollenwand voor de ontkieming van de pollenkorrel.
● Eusporangium/leptosporangium: Eusporangia ontstaan uit meerdere cellen,
leptosporangia uit één cel en hebben een dunne wand.
● Floéem/xyleem: Floéem transporteert organische stoffen, xyleem transporteert
water en mineralen.
● Heterosporie: Productie van twee soorten sporen: microsporen (mannelijk) en
megasporen (vrouwelijk).
● Internodium: Stengeldeel tussen twee knopen.
● Antheridium/archegonium: Mannelijk (antheridium) en vrouwelijk (archegonium)
gametangium waarin respectievelijk spermatozoïden en eicellen worden gevormd.
● Cormus/thallus: Cormus is een plantenlichaam met stengel, bladeren en wortels;
thallus is een plantenlichaam zonder deze differentiatie.
● Cuticula: Wasachtig laagje op de epidermis dat waterverlies beperkt.
● Diplohaplont: Organisme met een levenscyclus waarin zowel een haploïde als een
diploïde generatie voorkomt.
● Embryo: Jonge diploïde sporofyt die in vroege levensfasen wordt beschermd en
gevoed.
● Heteromorph: Generatiewisseling waarbij gametofyt en sporofyt morfologisch
verschillen.
● Monosporangiaat/polysporangiaat: Monosporangiaat-planten hebben slechts één
type sporangium, terwijl polysporangiaat-planten meerdere sporangia op een
vertakte sporofyt hebben.
● Oögamie: Voortplanting met een grote onbeweeglijke eicel en een kleine
beweeglijke spermatozoïde.
● Rizoïd: Draadvormige structuur voor vasthechting bij niet-vasculaire planten.
● Spermatozoïd: Beweeglijke mannelijke gameet met flagellen.
● Sporangium: Structuur waarin sporen worden gevormd.
Mossen
● Acrocarp/pleurocarp: Acrocarpe mossen hebben sporangia aan de top van de
gametofyt, pleurocarpe mossen hebben sporangia aan zijtakken.
● Annulus: Een ring van cellen rond het sporangium die helpt bij het openen ervan.
● Calyptra: Haploïd kapje dat de jonge sporofyt bedekt en beschermt.
● Columella: Centrale structuur in het sporangium die sporen ondersteunt.
● Dichotoom: Vertakkingspatroon waarbij een as zich steeds in twee gelijke delen
splitst.
● Folieus/thalleus: Folieuze mossen hebben een bebladerde gametofyt; thalleuze
mossen hebben een ongedifferentieerd plantenlichaam.
● Elateren: Draadvormige structuren in het sporangium die helpen bij de
sporenverspreiding.
● Meristeem: Deel van de plant waar actieve celdeling plaatsvindt voor groei.
● Operculum: Deksel dat het sporangium afsluit en opent bij rijping.
● Perichaetium: Structuur rond archegonia en sporofyt bij mossen.
● Peristoom: Tanden rond de opening van een sporangium die de sporenverspreiding
reguleren.
● Protonema: Draadachtig structuurtje dat ontstaat uit een spore en uitgroeit tot een
mosgametofyt.
● Seta: Steel van de sporofyt die het sporangium omhoog houdt.
Vaatplanten
● Apertuur: Opening in een pollenwand voor de ontkieming van de pollenkorrel.
● Eusporangium/leptosporangium: Eusporangia ontstaan uit meerdere cellen,
leptosporangia uit één cel en hebben een dunne wand.
● Floéem/xyleem: Floéem transporteert organische stoffen, xyleem transporteert
water en mineralen.
● Heterosporie: Productie van twee soorten sporen: microsporen (mannelijk) en
megasporen (vrouwelijk).
● Internodium: Stengeldeel tussen twee knopen.