Week 1
Te bestuderen literatuur:
- H1 ‘Terreinverkenning’
- H1 werkboek
Te maken opdrachten:
- Opdrachten 1 t/m 5 bij casus ‘De tandenbortelfetisjist’
WG 1: Terreinverkenning 13/09/2024
Normatieve rechtsregels: regels die het gedrag van burgers, bedrijven en de overheid normeren
of reguleren.
Verschillende modaliteiten:
I. Verlof; er wordt een bevoegdheid gecreëerd art. 5:48 BW
II. Verbod; een bepaald gedrag wordt verboden art. 7:646 lid 1 BW
III. Gebod; een bepaald gedrag wordt vereist art. 1:81 BW
Enkelvoudige voorwaarde: 1 voorwaarde
Cumulatieve voorwaarde: meerdere (noodzakelijke) voorwaarden
Alternatieve voorwaarden: meerdere voorwaarden, maar hoeft maar aan 1 te worden voldaan
Cumulatieve en alternatieve voorwaarden: meerdere voorwaarden waaraan moet worden
voldaan, maar alternatieve voorwaarden slechts 1
Feitelijke geschil: het tot de essentie teruggebrachte feitenrelaas van de betrokken partijen
Juridificering: een grondslag zoeken
I. Analyse van de rechtsregel
II. Toetsing van de feiten aan de voorwaarden
Casus: tandenborstelfetisjist
1a. Strafrecht
1b. Publiekrechtelijk
1c. Strafrecht komt pas in het geding als de andere middelen hebben gefaald. Het
strafrechtelijke normstelsel werkt aanvullend ten opzichte van andere normstelsels.
- Schade, onrechtmatige daad (art. 6:162 BW): in principe verzekering, maar als dit niet
lukt komt je terecht bij het strafrecht – bewuste leed
2a. Wetboek van Strafrecht; het betreft een wet in formele zin, want het Wetboek van Strafrecht
begint met “Wij Willem III, … Wetboek van Strafrecht.” Dit betekent dat dit wetboek tot stand is
gebracht door de regering en de Staten-Generaal.
2b. Het is ook een wet in materiële zin, omdat het inhoudelijk antwoord geeft op verschillende
kwesties en het de burgers bindt, het is een algemeen bindend voorschrift.
,3a. Normatieve rechtsregels zijn regels die het gedrag van burgers, bedrijven en de overheid
normeren of reguleren, hier is ook sprake van bij art. 310 SR, omdat burgers een bepaalde
richting in worden gestuurd door ze te straffen bij het plegen van diefstal. Hierbij hoort de
modaliteit ‘verbod’, omdat burgers wordt verboden diefstal te plegen en het wel plegen van
diefstal kan leiden tot een straf.
3b. V1. Iemand neemt enig goed weg.
V2a. Het goed behoort in zijn geheel tot iemand anders toe.
V2b. Het goed behoort ten dele tot iemand anders toe.
V3. De persoon heeft het oogmerk zich het goed toe te eigenen.
V4. De toe-eigening is wederrechtelijk. (in strijd met het recht)
Deze wetsbepaling bevat dus cumulatieve en alternatieve voorwaarden.
3c. Hij is schuldig aan diefstal en wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren of een geldboete van de vierde categorie.
4a. Politierechter
4b.
- Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van strafzaken in eerste aanleg, niet
zijnde kantonzaken als bedoeld in artikel 47, eerste lid, enkelvoudige kamers. Het
bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers. Art. 51 lid 1 Wet RO
o Enkelvoudige kamers
- Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als bedoeld in het eerste lid draagt de
titel van politierechter. Art. 51 lid 2 Wet RO
o Politierechter is de rechter van de enkelvoudige kamers
- Het rechtsgeding wordt voor de politierechter vervolgd indien naar het aanvankelijke
oordeel van het openbaar ministerie de zaak van eenvoudige aard is, in het bijzonder ook
ten aanzien van het bewijs en de toepassing van de wet, terwijl de te requireren
gevangenisstraf niet meer dan een jaar mag bedragen. Art. 368 SV
o Politierechter kan worden aangewezen, als het eenvoudig van aard is
Voorwaarden eenvoudige aard = cumulatief: en
4c. Maximaal een jaar (art. 369 lid 1 SV) ‘politierechter niet bevoegd tot het opleggen van een
gevangenisstraf van langer dan één jaar’
5a. Rechter: aangezien de zaak van Ronald Rienstra vrijwel overeenkomt met het vonnis, zal de
rechter in dit geval het vonnis als jurisprudentie gebruiken en Rienstra ook een gevangenisstraf
van ongeveer vier maanden opleggen.
5b. Ik: ik zou hetzelfde doen als de rechter, ik zou dit op de volgende manier motiveren: Er is
bewezen dat Rienstra het ten laste gelegde heeft begaan, dit wordt als diefstal gekwalificeerd,
de verdachte is strafbaar en daarnaast heeft Rienstra dergelijke strafbare feiten eerder al
gepleegd, waarna hij er opnieuw voor kiest zich schuldig te maken aan dezelfde strafbare feiten.
, Week 2
Te bestuderen literatuur:
- H2 ‘Rechtswetenschap en rechtsvinding’
- H2 werkboek
WG 2: Rechtswetenschap en rechtsvinding 20/09/2024
Deductieve redenering: redenering waarvoor geen situatie bestaat waarin de premissen waar
zijn, maar de conclusie niet
Inductieve redenering: redenering waarbij de conclusie niet noodzakelijk waar is louter en
alleen op basis van de logische structuur
Juridische redenering:
1. Vaststellen en analyseren van de toepasbare rechtsregel
2. Onderzoeken of feitelijke gebeurtenissen en handelingen gekwalificeerd kunnen worden
o Als aan alle voorwaarden is voldaan worden alle relevante feiten ‘feitelijke
grondslag’ van de beslissing genoemd
3. Regel: V1 + V2 + V3 = R
Feiten: V1 + V2 + V3
Subsumptie: V1 + V2 +V3 , R
Modus ponens (stellende wijs)
1e premisse: als p (antecedent), dan q (consequent) = implicatie
2e premisse: p wordt gesteld (p blijkt het geval te zijn)
Conclusie: q
Modus tollens (opheffende wijs)
1e premisse: als p, dan q (implicatie)
2e premisse: q niet
Conclusie: p niet
Ongeldige redeneringen:
- Omgekeerde modus ponens
1e premisse: als p, dan q (implicatie)
2e premisse: q blijkt
Conclusie: p blijkt
- Drogreden: affirmatie van de consequent
- Omgekeerde modus tollens
1e premisse: als p, dan q
2e premisse: p niet
Conclusie: q niet
- Drogreden: negatie van de antecedent
Rechtsvragen
I. Feiten analyseren en bepalen welke rechtsgrond kan worden aangevoerd
II. Rechtsgrond analyseren en bepalen of de rechtsvraag moet worden toegespitst