College 1
o Taal= een systeem waarmee een relatie kan worden gelegd tussen signalen en concepten.
Zes taaldimensies (groot naar klein):
Pragmatiek= betekenis in context
Semantiek= letterlijke betekenis van frasen/zinnen
Syntaxis= frasen en zinnen
Morfologie= woorden
Fonologie= fonemen
Fonetiek= spraakklanken
Van klein naar groot:
1. Fonetiek= universeel, gaat over hoe klanken geproduceerd worden door mensen.
2. Fonologie= grammatica van spraakklanken, foneem= kleinste betekenisvolle klankeenheid,
in NL zijn fonemen: de, pe, be en te. Prosodie (intonatiecontrasten) valt ook onder fonologie.
Is in elk land anders.
3. Morfologie= de kleinste stukjes waar woorden uit bestaan. Morfemen (kleine stukjes die je
kunt combineren) daar kun je woorden mee maken.
4. Syntaxis= manier waarop woorden in zinnen en delen van zinnen worden gecombineerd. =
de grammatica.
5. Semantiek= kijkt naar de betekenis van woorden en woorden die gecombineerd worden,
alles wat met betekenis te maken heeft.
6. Pragmatiek= de situaties waarin je bepaalde woorden kunt gebruiken, welke
spreekregisters gebruik je in welke context bijvoorbeeld formele taal bij lezing.
Een kind vergaart alle kennis van taal al voor het 5e levensjaar, voordat hij/zij naar school gaat
Taal speelt een cruciale rol in gesprek aan kunnen gaan met elkaar, kunnen samenwerken, samen
dingen bedenken etc:
Communicatie
Conversation
Collaboration
Co-creation
Charles Hockett's 16 kenmerken mensentaal:
1. Creativiteit (creativity)= mensen zijn goed in het bedenken van nieuwe woorden en
vormen op een creatieve wijze nieuwe woorden bijvoorbeeld door 2 reeds bestaande
woorden samen te voegen tot 1 woord.
2. Semanticiteit (semanticity)= woorden kunnen verwijzen naar objecten, acties en ideeën.
3. Arbitrariteit (arbitrariness)= willekeurige relatie tussen betekenis van woorden en hoe ze
klinken bijvoorbeeld een huis heeft geen relatie met hoe het woord 'huis' klinkt, maar
uitzonderingen zijn onomatopeën zoals; 'kwaken', 'sissen' en 'pats'.
, 4. Verplaatsing (displacement)= mensentaal kan gebruikt worden om naar iets verwijzen wat
niet bestaat bijvoorbeeld fictie. Maar ook dat men dingen die op dat moment niet aanwezig
zijn mentaal kan beschrijven, dingen buiten het hier en nu zoals bijvoorbeeld het verleden of
iets heel ergens anders.
5. Vocal-Auditory Channel= taal wordt primair via geluid (de stem) overgebracht naar een
gehoormechanisme (bijv een oor).
6. Broadcast transmission and directional reception = Geluidstrillingen in taal worden alle
richtingen opgestuurd (bijv. via weerkaatsing), maar de luisteraar neemt waar dat deze
afkomstig zijn van een enkele bron.
7. Rapid Fading= spraaksignalen zijn kortstondig (vluchtig).
8. Interchangeability= taalgebruikers kunnen wisselen tussen het verzenden en ontvangen
van taal.
9. Complete feedback= sprekers horen het geluid dat zij zelf produceren.
10. Specialization= de spraakorganen zijn aangepast voor het produceren van taal, niet enkel
voor ademen en eten.
11. Discreteness= taal gebruikt discrete eenheden, zoals fonemen en morfemen.
12. Cultural tradition= taal wordt van generatie op generatie doorgegeven, middels leren en
doceren.
13. Duality of Patterning= Taal bestaat twee niveaus, te weten een niveau met arbitraire
(betekenisloze) geluiden en een niveau waarin deze geluiden worden gekoppeld aan
betekenisvolle eenheden (combinaties van geluiden die woorden vormen).
14. Prevarication= mensen kunnen middels taal leugens verkondigen.
15. Reflexiveness= mensen kunnen praten over (elementen van) taal.
16. Learnability= mensen kunnen naast hun moedertaal nog andere talen leren.
Onderzoek of dieren een taal kunnen leren:
Communicatiesystemen van andere dieren delen veel van de kenmerken van de menselijke
taal, maar:
De overlap is zeer selectief
Mensen maken veel sterker gebruik van alle mogelijkheden die de kenmerken
bieden
Er is overlap in de manier waarop mensen en dieren spraakklanken verwerken, maar
mensen doen dit met een veel groter gemak
Categorische perceptie= het kunnen koppelen van spraakklanken aan een
bepaalde categorie.
Statistisch leren= een vorm hiervan is de vaardigheid om sequentiële patronen in
de spraakstroom te leren. De meeste kinderen leren hun moedertaal onbewust en
verbluffend snel: ze detecteren regelmatigheden in het taalaanbod en generaliseren
deze naar nieuwe situaties
Als dieren mensentaal kunnen aanleren dan zou dit betekenen dat taalvaardigheid verklaard kan
worden vanuit nurture (opvoeding, omgeving).
Bij honden en apen kun je zeer beperkt woorden aanleren. Dit kost wel veel meer moeite dan bij
kinderen. Vogels kunnen geen grammaticale structuren doorgronden zoals bij mensentaal.
Dieren kunnen categorische perceptie laten zien maar moeten hier heel veel moeite voor doen.
Mensen passen statistisch leren toe en dieren niet.
, o Exclusion-learning= er wordt gebruik gemaakt van 3 reeds bekende objecten die horen bij
3 reeds bekende woorden, waardoor het nieuw geleerde woord wel bij het onbekende
object moet horen.
Mensentaal bevat het taalvermogen-breed en taalvermogen-smal. Dieren beschikken alleen over
het taalvermogen-breed.
o Repercussie= onze kennis staat oneindig veel structuren toe en in principe oneindig lange
zinnen.
o Taalvermogen-breed= de aspecten van onze biologische capaciteit om taal te verwerven
die gedeeld zijn met andere dieren. Zoals ademhalen.
o Taalvermogen-smal= de aspecten van onze biologische capaciteit die juist wel unieke
eigenschappen voor mensen en menselijke taal zijn. Het menselijke vermogen dat ons in
staat stelt om een taal te leren; het kan niet bij dieren aanwezig zijn.
o Recursie= eigenschap van mensentaal om grammaticale structuren oneindig vaak te
kunnen combineren en te herhalen, waarmee we oneindig lange zinnen kunnen maken.
Kritische periode onderzoek katten van Hubel en Wiesel:
Bij katten 1 oog afplakken gedurende een aantal weken en dan eraf halen om te kijken of ze nog
konden aanleren om met dat oog te zien.
Conclusie:
Na een aantal weken zijn katten niet meer instaat om te leren 'zien' ondanks dat hun oog prima
functioneert, zijn ze cognitief niet meer in staat om te functioneren. Het is dus leeftijdsafhankelijk.
De kritische periode kenmerken:
1. Periode van grootste plasticiteit (meest open voor ervaring)
2. Tijdstip waarop plasticiteit sterk verminderd is
Vroeg in ontwikkeling
Kort
3. Effecten van deprivatie (het niet krijgen van input) zijn onomkeerbaar
o Kritische periode= periode in de ontwikkeling waarbinnen het zenuwstelsel van een
organisme bijzonder gevoelig is voor bepaalde prikkels uit de omgeving.
Plasticiteit neemt dus sterk toe, blijft dan even gelijk, en neemt dan weer af.
Hoe kunnen we toetsen of er bij taalverwerving sprake is van een kritische periode? -> de
Lakmoesproef: wolfskinderen
Voorbeeld is Victor, dit was een wolfskind ontdekt rond 1800 door een professor. Hij was 10-12 jaar
oud en kon niet praten. Na 5 jaar training van de professor kon hij nog steeds nauwelijks echt
praten.
Ander voorbeeld is Genie, een meisje die geïsoleerd was opgegroeid ze was 13 jaar en sterk
verwaarloosd en mishandeld. Ze had bijna geen taal gehad. Na vier jaar intensieve taaltraining had
ze nog veel moeite met syntactische verplaatsing.
Andere methode om kritische periode bij taal te onderzoeken is bij tweede taalleerders:
Vooral uitspraak blijkt lastig om op latere leeftijd te leren:
, Mate van accent bepaald door leeftijd bij aanvang leerproces, niet door verblijfsduur
Zelfs vroege tweede taalleerders zijn van T1 leerders te onderscheiden
De kritische periode voor taal: mogelijke oorzaken
Er worden verschillende (alternatieve) verklaringen genoemd voor de kritische periode bij
taalverwerving, namelijk:
Afname in plasticiteit in taalgerelateerde delen van het brein (Lenneberg)
Centrum van Wernicke= is betrokken bij taalperceptie.
Centrum van Broca= is betrokken bij taalproductie.
Auditieve cortex= is verantwoordelijk voor de basale verwerking van geluid.
Gebrek aan toegang tot universele grammatica
Toename van informatieverwerkingscapaciteit
Taalgerelateerde delen van het brein krimpen
Wat is de kritische periode?
Sommige studies beweren dat gedurende de kritische periode de leervaardigheid gelijk blijft.
Tegenwoordig worden de onset en offset ook beschouwd als onderdeel van de kritische
periode
Plasticiteit neemt dus sterk toe, blijft dan even gelijk, en neemt dan weer af.
Hoe ontwikkelt taalvaardigheid zich gedurende de kritische periode?
Wanneer begint de kritische periode?
Pasgeborenen kunnen minimale paren (bal-dal) onderscheiden
Pasgeborenen hebben voorkeur voor hun moedertaal
De kritische periode start bij de geboorte!
Wanneer begint de afname in leervaardigheid?
De algemene aanname is dat dit begint bij kinderen tussen de 4-7 jaar oud.
Wanneer eindigt de kritische periode?
Saxton: kritische periode waarna taalleervermogen volledig verdwijnt is
controversieel. Aannemelijker is een geleidelijke afname in taalleervermogen.
Dit noemen ze de Sensitieve periode i.p.v. kritische periode
College 2
Stromingen: