5.3.1 Het begin van denken
Baby 0-6 maanden
- Bijv. wanneer je speelgoed verstopt zal de baby dit niet gaan zoeken, maar verder
spelen met iets anders. Weg= weg.
Baby 6-12 maanden
- Tussen de 6 en 12 maanden ontwikkelt een baby het vermogen om een beeld in zijn
geheugen vast te houden, zonder het te zien. Dit noemen we objectpermanentie.
Objectpermanentie= het besef dat mensen en dingen blijven bestaan, ook als je ze niet
zichtbaar zijn.
Scheidingsangst=
- Verband tussen objectpermanentie en scheidingsangst.
- Scheidingsangst= de angst bij mensen om verlaten te worden. Bij kinderen uit deze
angst zich in het gaan huilen als de vertrouwende opvoeder weg gaat.
- Doordat de baby ervaart dat zijn ouders toch telkens terugkomen, neemt zijn
scheidingsangst af.
- Zodra de baby objectpermanentie heeft ontwikkeld, mist hij zijn vertrouwde opvoeder.
De baby denkt dat zijn vader/ moeder voor altijd weg gaat en nooit meer terugkomt.
5.3.2 Het aanleren van vaardigheden
- Ervaringsleren: de baby leert dingen door ze zelf te doen
- Herhalingslessen; de baby leert dingen door ze steeds weer te oefenen/herhalen.
- Imiterend leren; de baby leert de dingen doordat anderen ze, bewust/onbewust,
voordoen.
- Baby’s zijn zeer gevoelig voor de reactie van anderen; enthousiasme spoort ze aan
om dingen nog steeds te proberen.
5.3.3 Taalontwikkeling
- Al direct na de geboorte imiteert (=nadoen) een kind de mondbewegingen van zijn
moeder.
- Vanaf ongeveer 3 maanden is er spreken van echt ‘brabbelen’ (meer bewust)
- Brabbelen= een manier waardoor de baby klanken oefent zonder dat hij de betekenis
kent.
- Vanaf ongeveer 8 maanden probeert de baby actief woorden en klanken na te doen.
Éénwoordzin
Baby 1 jaar:
- Rond hun eerste verjaardag gaan kinderen zelf woordjes gebruiken.
- 1 woord staat dan soms voor een hele zin.
- Bijv. ‘eten!’ kan zowel betekenen dat het kind wil eten, dat kan als hij iemand anders
ziet eten.
- Het is belangrijk dat men goed naar het kind kijkt en luistert om te begrijpen wat hij
bedoeld.
, 5.6 Seksuele ontwikkeling - baby
- De basis van het lichamelijk genieten wordt gelegd in de babytijd. Een baby maakt
contact met de wereld door te voelen en door aangeraakt te worden.
- Huid - op - huid contact is voor een baby erg belangrijk. Wanneer een baby ouder
wordt zal hij dit steeds meer zelf aangeven ( bijv. door zijn armpjes om je nek te
slaan).
- Zuigbehoefte: een baby voelt zich prettig wanneer hij kan zuigen. De mond neemt
een belangrijke plaats in bij zowel het ontdekken als bij het rustig worden.
5.4 sociale ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling
De baby kan nog niet praten. Dit betekent niet dat hij geen contact kan maken. Hiervoor
gebruikt de baby lichaamstaal.
5.4.1 lichaamstaal
- zijn voorbeelden: lachen, huilen, trappelen, fronsen, met grote ogen kijken, boos
kijken, en glimlachen.
- Het wil niet zeggen dat een baby die ‘boos’ kijkt ook echt boos is.
- Baby’s kunnen onze gezichtsuitdrukkingen nadoen. Dit noemen we imitatie.
- Lachen is in het begin een reflex, vanaf 6 weken kan de baby echt lachen. Dit
noemen we de sociale glimlach (voor iedereen de tegen hem praat en lach).
- Vanaf 7 maanden lacht de baby alleen nog naar mensen die hij kent. De baby gaat
zich hechten aan zijn ouders en kan gaan huilen bij vreemden. We noemen dit
eenkennigheid.
5.4.2 temperament
Temperament = de aangeboren manier waarop iemand reageert op bepaalde
omstandigheden.
- Temperament is al vanaf de zwangerschap duidelijk- beweegt de baby veel in de
buik? Trapt hij veel? Of is de baby juist rustig en voelt de moeder niet veel beweging
in de buik?
- In het temperament komt de persoonlijkheid van de baby naar voren.
- Makkelijk temperament= huilen weinig en passen zich makkelijk aan nieuwe
situaties. Ze zijn meestal ‘tevreden’ en ‘blij’.
- Moeilijk temperament= huilen snel en gemakkelijk, houden niet van onverwachte
situaties en zijn snel prikkelbaar. Deze kinderen hebben veel behoefte aan aandacht,
rust en regelmaat.
- Middengroep (35%) langzame starters= Als alles volgens plan verloopt zijn het
makkelijke kinderen, maar wanneer iets anders gaat, hebben ze het daar in het begin
moeilijk mee. Langzaam passen ze zich aan (15%).
Baby 0-6 maanden
- Bijv. wanneer je speelgoed verstopt zal de baby dit niet gaan zoeken, maar verder
spelen met iets anders. Weg= weg.
Baby 6-12 maanden
- Tussen de 6 en 12 maanden ontwikkelt een baby het vermogen om een beeld in zijn
geheugen vast te houden, zonder het te zien. Dit noemen we objectpermanentie.
Objectpermanentie= het besef dat mensen en dingen blijven bestaan, ook als je ze niet
zichtbaar zijn.
Scheidingsangst=
- Verband tussen objectpermanentie en scheidingsangst.
- Scheidingsangst= de angst bij mensen om verlaten te worden. Bij kinderen uit deze
angst zich in het gaan huilen als de vertrouwende opvoeder weg gaat.
- Doordat de baby ervaart dat zijn ouders toch telkens terugkomen, neemt zijn
scheidingsangst af.
- Zodra de baby objectpermanentie heeft ontwikkeld, mist hij zijn vertrouwde opvoeder.
De baby denkt dat zijn vader/ moeder voor altijd weg gaat en nooit meer terugkomt.
5.3.2 Het aanleren van vaardigheden
- Ervaringsleren: de baby leert dingen door ze zelf te doen
- Herhalingslessen; de baby leert dingen door ze steeds weer te oefenen/herhalen.
- Imiterend leren; de baby leert de dingen doordat anderen ze, bewust/onbewust,
voordoen.
- Baby’s zijn zeer gevoelig voor de reactie van anderen; enthousiasme spoort ze aan
om dingen nog steeds te proberen.
5.3.3 Taalontwikkeling
- Al direct na de geboorte imiteert (=nadoen) een kind de mondbewegingen van zijn
moeder.
- Vanaf ongeveer 3 maanden is er spreken van echt ‘brabbelen’ (meer bewust)
- Brabbelen= een manier waardoor de baby klanken oefent zonder dat hij de betekenis
kent.
- Vanaf ongeveer 8 maanden probeert de baby actief woorden en klanken na te doen.
Éénwoordzin
Baby 1 jaar:
- Rond hun eerste verjaardag gaan kinderen zelf woordjes gebruiken.
- 1 woord staat dan soms voor een hele zin.
- Bijv. ‘eten!’ kan zowel betekenen dat het kind wil eten, dat kan als hij iemand anders
ziet eten.
- Het is belangrijk dat men goed naar het kind kijkt en luistert om te begrijpen wat hij
bedoeld.
, 5.6 Seksuele ontwikkeling - baby
- De basis van het lichamelijk genieten wordt gelegd in de babytijd. Een baby maakt
contact met de wereld door te voelen en door aangeraakt te worden.
- Huid - op - huid contact is voor een baby erg belangrijk. Wanneer een baby ouder
wordt zal hij dit steeds meer zelf aangeven ( bijv. door zijn armpjes om je nek te
slaan).
- Zuigbehoefte: een baby voelt zich prettig wanneer hij kan zuigen. De mond neemt
een belangrijke plaats in bij zowel het ontdekken als bij het rustig worden.
5.4 sociale ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling
De baby kan nog niet praten. Dit betekent niet dat hij geen contact kan maken. Hiervoor
gebruikt de baby lichaamstaal.
5.4.1 lichaamstaal
- zijn voorbeelden: lachen, huilen, trappelen, fronsen, met grote ogen kijken, boos
kijken, en glimlachen.
- Het wil niet zeggen dat een baby die ‘boos’ kijkt ook echt boos is.
- Baby’s kunnen onze gezichtsuitdrukkingen nadoen. Dit noemen we imitatie.
- Lachen is in het begin een reflex, vanaf 6 weken kan de baby echt lachen. Dit
noemen we de sociale glimlach (voor iedereen de tegen hem praat en lach).
- Vanaf 7 maanden lacht de baby alleen nog naar mensen die hij kent. De baby gaat
zich hechten aan zijn ouders en kan gaan huilen bij vreemden. We noemen dit
eenkennigheid.
5.4.2 temperament
Temperament = de aangeboren manier waarop iemand reageert op bepaalde
omstandigheden.
- Temperament is al vanaf de zwangerschap duidelijk- beweegt de baby veel in de
buik? Trapt hij veel? Of is de baby juist rustig en voelt de moeder niet veel beweging
in de buik?
- In het temperament komt de persoonlijkheid van de baby naar voren.
- Makkelijk temperament= huilen weinig en passen zich makkelijk aan nieuwe
situaties. Ze zijn meestal ‘tevreden’ en ‘blij’.
- Moeilijk temperament= huilen snel en gemakkelijk, houden niet van onverwachte
situaties en zijn snel prikkelbaar. Deze kinderen hebben veel behoefte aan aandacht,
rust en regelmaat.
- Middengroep (35%) langzame starters= Als alles volgens plan verloopt zijn het
makkelijke kinderen, maar wanneer iets anders gaat, hebben ze het daar in het begin
moeilijk mee. Langzaam passen ze zich aan (15%).
