1
,Hoofdstuk 1 Nature, nurture en de invloed van mensbeelden op gedragsverandering
§1.1 Mensbeelden
Mensbeeld = bevat ideeën over hoe je denkt dat mensen in elkaar zitten
Bij beoordelen in hoeverre eigenschappen aangeboren of aangeleerd zijn begeef je je in het nature
(genen) versus nurture (opvoeding) debat. Hierover zijn verschillende impliciete theorieën =
theorieën waar mensen zich niet bewust van zijn).
Uiteindelijk is het antwoord op deze vraag een mix tussen:
1. Je eigen gedrag
2. Het geloof in de beïnvloedbaarheid van het gedrag van anderen
3. De manier waarop je het gedrag van anderen geïnterpreteerd en beoordeelt wordt
§1.2 Impliciete theorieën: incremental versus entity theories
Iedereen heeft hier onbewust
Incremental theory = geloof dat IQ te ontwikkelen is
eigen theorieën/ reacties op
Entity theory = geloof dat IQ vast staat en niet ontwikkeld kan worden
Mensen die in de entity theory geloven accepteren sneller hun gedrag en doen er minder/ niks aan
om dit te veranderen --> minder succesvolle veranderingspogingen
§1.3 In hoeverre zijn eigenschappen en gedrag beïnvloedbaar?
Een belangrijkere vraag is in hoeverre eigenschappen en gedrag beïnvloed kunnen worden. Om dit te
onderzoeken heb je een aantal duidelijke gegevens nodig over denkwijzen en beïnvloedbaarheid van
een individu.
Hiernaast liggen een aantal gegevens meer vast dan anderen, hier een aantal grote onderwerpen:
- Lichamelijke kenmerken --> heb je over het algemeen weinig invloed op. Ligt vast in genen,
maar kan je veranderen (eetpatronen, make up, spiermassa etc)
- Persoonlijkheid --> mensen vertonen een aangeboren verschil in temperament, dit gaat vaak
over stabiele kenmerken (= veranderen niet snel) zoals de big 5 (OCEAN Openheid,
consciëntieusheid, extraversie, inschikkelijkheid en neuroticisme). Toch is 60% toegeschreven
aan omgevingsvariabelen
- Cognitieve capaciteiten en prestaties --> IQ is deels genetisch bepaald, denk aan snelheid van
info verwerken en leervermogen. Toch valt veel te ontwikkelen door veel oefenen/ herhalen
(denk aan deliberate practice theory = 1000 uren bewuste oefening om ergens goed in te
worden), men moet hier dan wel zelf in geloven = incremental theory
Een andere vorm van entity theory is stereotiepe bedreiging = de ‘angst’ die een stereotype bij een
persoon kan oproepen > zorgt ervoor dat men zich eerder gaat gedragen naar dit stereotype.
2
, Hoofdstuk 2 Leren als basis voor gedragsverandering
§2.1 Leren als aanpassing aan de omgeving
Leren = een aanpassingsproces aan de omgeving, waarbij een ervaring leidt tot ander gedrag in de
toekomst --> niet altijd verbetering
§2.2 Klassieke conditionering
Klassieke conditionering (Pavlov) = leerproces waarbij een neutrale stimulus (= prikkel die in eerste
instantie geen respons oproept) vlak voor of tegelijkertijd met een ongeconditioneerde stimulus (=
prikkel die een bepaalde reactie oproept) wordt aangeboden --> NS en UCS worden gekoppeld aan
elkaar, zo ontstaat een geconditioneerde stimulus = aangeleerde reactie op oorspronkelijke NS
Kan expres of per ongeluk aangeleerd zijn en kan prettig of onprettig zijn
Dmv extinctie (= de afname van geconditioneerde associatie als gevolg van afwezigheid van een
ongeconditioneerde stimulus) kan de geconditioneerde respons weer uitdoven.
Generalisatie = proces waarbij er op een nieuwe stimulus hetzelfde gereageerd wordt als op een
stimulus die erop lijkt. Toch kan men ook onderscheid leren maken tussen 2 stimuli die op elkaar
lijken = discriminatie.
§2.3 Operante conditionering
Klassieke conditionering verloopt vrij passief. Hierom kwam Skinner (1904-1990) met de operante
conditionering = nieuw gedrag dat ontstaat door beloning/ bekrachtiging en straf
Operant gedrag = spontaan optredend gedrag kan worden bekrachtigd (= positieve consequentie van
gedrag) of bestraft (= negatieve consequentie van gedrag), er wordt geleerd door de consequentie
Er zijn verschillende manieren om gedrag te bekrachtigen of bestraffen
- Positieve bekrachtiging = beloning die gegeven wordt voor gedrag Kans op herhaling neemt toe
- Negatieve bekrachtiging = verwachte straf voor gedrag die
achterwege blijft of weg wordt gehaald
- Positieve straf = straf die gegeven wordt voor gedrag Kans op herhaling neemt af,
- Negatieve straf = verwachte beloning voor gedrag die uit blijft werkt vaak minder goed (juiste
gedrag is nog niet bekend)
Shaping = prijzen van gedrag dat in de richting komt van gewenst gedrag, waarop je vervolgens verder
kunt voortbouwen.
Om te zorgen dat gewenste gedrag beter in stand blijft als je gebruik maakt van partiele bekrachtiging
= beloning die soms, maar niet altijd meer volgt op goed gedrag. Zo went men niet aan patronen
Kan ook tot negatief gedrag leiden
3
,Hoofdstuk 1 Nature, nurture en de invloed van mensbeelden op gedragsverandering
§1.1 Mensbeelden
Mensbeeld = bevat ideeën over hoe je denkt dat mensen in elkaar zitten
Bij beoordelen in hoeverre eigenschappen aangeboren of aangeleerd zijn begeef je je in het nature
(genen) versus nurture (opvoeding) debat. Hierover zijn verschillende impliciete theorieën =
theorieën waar mensen zich niet bewust van zijn).
Uiteindelijk is het antwoord op deze vraag een mix tussen:
1. Je eigen gedrag
2. Het geloof in de beïnvloedbaarheid van het gedrag van anderen
3. De manier waarop je het gedrag van anderen geïnterpreteerd en beoordeelt wordt
§1.2 Impliciete theorieën: incremental versus entity theories
Iedereen heeft hier onbewust
Incremental theory = geloof dat IQ te ontwikkelen is
eigen theorieën/ reacties op
Entity theory = geloof dat IQ vast staat en niet ontwikkeld kan worden
Mensen die in de entity theory geloven accepteren sneller hun gedrag en doen er minder/ niks aan
om dit te veranderen --> minder succesvolle veranderingspogingen
§1.3 In hoeverre zijn eigenschappen en gedrag beïnvloedbaar?
Een belangrijkere vraag is in hoeverre eigenschappen en gedrag beïnvloed kunnen worden. Om dit te
onderzoeken heb je een aantal duidelijke gegevens nodig over denkwijzen en beïnvloedbaarheid van
een individu.
Hiernaast liggen een aantal gegevens meer vast dan anderen, hier een aantal grote onderwerpen:
- Lichamelijke kenmerken --> heb je over het algemeen weinig invloed op. Ligt vast in genen,
maar kan je veranderen (eetpatronen, make up, spiermassa etc)
- Persoonlijkheid --> mensen vertonen een aangeboren verschil in temperament, dit gaat vaak
over stabiele kenmerken (= veranderen niet snel) zoals de big 5 (OCEAN Openheid,
consciëntieusheid, extraversie, inschikkelijkheid en neuroticisme). Toch is 60% toegeschreven
aan omgevingsvariabelen
- Cognitieve capaciteiten en prestaties --> IQ is deels genetisch bepaald, denk aan snelheid van
info verwerken en leervermogen. Toch valt veel te ontwikkelen door veel oefenen/ herhalen
(denk aan deliberate practice theory = 1000 uren bewuste oefening om ergens goed in te
worden), men moet hier dan wel zelf in geloven = incremental theory
Een andere vorm van entity theory is stereotiepe bedreiging = de ‘angst’ die een stereotype bij een
persoon kan oproepen > zorgt ervoor dat men zich eerder gaat gedragen naar dit stereotype.
2
, Hoofdstuk 2 Leren als basis voor gedragsverandering
§2.1 Leren als aanpassing aan de omgeving
Leren = een aanpassingsproces aan de omgeving, waarbij een ervaring leidt tot ander gedrag in de
toekomst --> niet altijd verbetering
§2.2 Klassieke conditionering
Klassieke conditionering (Pavlov) = leerproces waarbij een neutrale stimulus (= prikkel die in eerste
instantie geen respons oproept) vlak voor of tegelijkertijd met een ongeconditioneerde stimulus (=
prikkel die een bepaalde reactie oproept) wordt aangeboden --> NS en UCS worden gekoppeld aan
elkaar, zo ontstaat een geconditioneerde stimulus = aangeleerde reactie op oorspronkelijke NS
Kan expres of per ongeluk aangeleerd zijn en kan prettig of onprettig zijn
Dmv extinctie (= de afname van geconditioneerde associatie als gevolg van afwezigheid van een
ongeconditioneerde stimulus) kan de geconditioneerde respons weer uitdoven.
Generalisatie = proces waarbij er op een nieuwe stimulus hetzelfde gereageerd wordt als op een
stimulus die erop lijkt. Toch kan men ook onderscheid leren maken tussen 2 stimuli die op elkaar
lijken = discriminatie.
§2.3 Operante conditionering
Klassieke conditionering verloopt vrij passief. Hierom kwam Skinner (1904-1990) met de operante
conditionering = nieuw gedrag dat ontstaat door beloning/ bekrachtiging en straf
Operant gedrag = spontaan optredend gedrag kan worden bekrachtigd (= positieve consequentie van
gedrag) of bestraft (= negatieve consequentie van gedrag), er wordt geleerd door de consequentie
Er zijn verschillende manieren om gedrag te bekrachtigen of bestraffen
- Positieve bekrachtiging = beloning die gegeven wordt voor gedrag Kans op herhaling neemt toe
- Negatieve bekrachtiging = verwachte straf voor gedrag die
achterwege blijft of weg wordt gehaald
- Positieve straf = straf die gegeven wordt voor gedrag Kans op herhaling neemt af,
- Negatieve straf = verwachte beloning voor gedrag die uit blijft werkt vaak minder goed (juiste
gedrag is nog niet bekend)
Shaping = prijzen van gedrag dat in de richting komt van gewenst gedrag, waarop je vervolgens verder
kunt voortbouwen.
Om te zorgen dat gewenste gedrag beter in stand blijft als je gebruik maakt van partiele bekrachtiging
= beloning die soms, maar niet altijd meer volgt op goed gedrag. Zo went men niet aan patronen
Kan ook tot negatief gedrag leiden
3